Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning

Datum 27/11/2015

Inhoudstafel

  1. TITEL 1 Algemene bepalingen
    1. Hoofdstuk 1 Europees kader
    2. Hoofdstuk 2 Definities
    3. Hoofdstuk 3 Omgevingsfonds
  2. TITEL 2 Vooroverleg en projectvergadering
  3. TITEL 3 De vergunningverlening
    1. Hoofdstuk 1 De bevoegde overheid
    2. Hoofdstuk 2 Projecten waarvoor de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is om [... (opgeh. BVR 10 februari 2017, art. 121, I: 23 februari 2017)] een beslissing te nemen
    3. Hoofdstuk 3 Toepassingsgebied van de gewone en de vereenvoudigde procedure
    4. Hoofdstuk 4 De samenstelling van een aanvraag
    5. Hoofdstuk 5 Het openbaar onderzoek
      1. Afdeling 1 Algemene bepalingen
      2. Afdeling 2 Aanplakking van een affiche
      3. Afdeling 3 Publicatie op de website
      4. Afdeling 4 Publicatie in een dag- of weekblad
      5. Afdeling 5 Individuele kennisgeving
      6. Afdeling 6 De terinzagelegging
      7. Afdeling 7 De informatievergadering
      8. Afdeling 8 Het formuleren van standpunten, opmerkingen en bezwaren
      9. Afdeling 9 Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten
      10. Afdeling 10 Het afsluiten van het openbaar onderzoek
    6. Hoofdstuk 6 Adviesinstanties
      1. Afdeling 1 Algemene bepalingen
      2. Afdeling 2 De instanties die advies verlenen over stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden, en de inhoud van de adviezen
      3. Afdeling 3 De instanties die advies verlenen over de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, en de inhoud van de adviezen
      4. [Afdeling 4 De instanties die advies verlenen over kleinhandelsactiviteiten, en de inhoud van de adviezen (ing. BVR 9 maart 2018, art. 38, I: 1 augustus 2018)]
      5. [Afdeling 5 De instanties die advies verlenen over vegetatiewijzigingen, en de inhoud van de adviezen (ing. BVR 9 maart 2018, art. 38, I: 1 augustus 2018)]
    7. Hoofdstuk 7 De omgevingsvergunningscommissies
      1. Afdeling 1 Samenstelling van de omgevingsvergunningscommissies
      2. Afdeling 2 Advisering door en werking van de omgevingsvergunningscommissies
    8. Hoofdstuk 8 [Beslissing over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg (verv. BVR 11 september 2020, art. 21, I: 23 oktober 2020)]
    9. Hoofdstuk 9 De beslissing
      1. Afdeling 1 Inhoud van de beslissing
      2. Afdeling 2 Aanvang van de vergunningsduur
      3. Afdeling 3 Bekendmaking van de beslissing
        1. Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
        2. Onderafdeling 2 Aanplakking van een affiche
        3. Onderafdeling 3 Publicatie op de website
        4. Onderafdeling 4 Publicatie in een dag- of weekblad
        5. Onderafdeling 5 Individuele kennisgeving
        6. Onderafdeling 6 De terinzagelegging
        7. Onderafdeling 7 Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten
    10. Hoofdstuk 10 De gewone vergunningsprocedure
      1. Afdeling 1 De gewone vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg
        1. Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
        2. Onderafdeling 2 Onderzoek van het project
        3. Onderafdeling 3 Situaties die resulteren in een termijnverlenging
        4. Onderafdeling 4 Beslissing over de vergunningsaanvraag
      2. Afdeling 2 De gewone vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg
        1. Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
        2. Onderafdeling 2 Onderzoek van het beroep
        3. Onderafdeling 3 Situaties die resulteren in een termijnverlenging
        4. Onderafdeling 4 Beslissing over het ingestelde beroep
    11. Hoofdstuk 11 De vereenvoudigde vergunningsprocedure
      1. Afdeling 1 De vereenvoudigde vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg
        1. Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
        2. Onderafdeling 2 Onderzoek van het project
        3. Onderafdeling 3 Beslissing over de vergunningsaanvraag
      2. Afdeling 2 De vereenvoudigde vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg
        1. Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
        2. Onderafdeling 2 Onderzoek van het beroep
        3. Onderafdeling 3 Situaties die resulteren in een termijnverlenging
        4. Onderafdeling 4 Beslissing over het ingestelde beroep
    12. Hoofdstuk 12 De omgevingsvergunning op proef
    13. Hoofdstuk 13 Actualisatie van de gecoördineerde omgevingsvergunning
      1. Afdeling 1 Actualisatie als gevolg van overdracht
      2. Afdeling 2 Actualisatie als gevolg van de stopzetting of het verval van de exploitatie
      3. Afdeling 3 Actualisatie als gevolg van een vergunning, verleend voor de verandering van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit
  4. TITEL 4 Het bijstellen van de omgevingsvergunning
    1. Hoofdstuk 1 De bijstelling van de [voorwaarden (verv. BVR 11 september 2020, art. 36, I: 3 november 2020)], vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014, in eerste administratieve aanleg
      1. Afdeling 1 De indiening van het verzoek en ambtshalve initiatief
      2. Afdeling 2 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
      3. Afdeling 3 Het openbaar onderzoek
      4. Afdeling 4 Adviesverlening
      5. Afdeling 5 Situaties die resulteren in een termijnverlenging
      6. Afdeling 6 De beslissing
      7. Afdeling 7 Bekendmaking van de beslissing
    2. Hoofdstuk 2 De bijstelling van de [voorwaarden (verv. BVR 11 september 2020, art. 42, I: 3 november 2020)], vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014, in laatste administratieve aanleg
      1. Afdeling 1 Het instellen van het beroep
      2. Afdeling 2 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
      3. Afdeling 3 Adviesverlening
      4. Afdeling 4 Situaties die resulteren in een termijnverlenging
      5. Afdeling 5 De beslissing
      6. Afdeling 6 Bekendmaking van de beslissing
    3. Hoofdstuk 3 De bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 2, van het decreet van 25 april 2014, in eerste administratieve aanleg
      1. Afdeling 1 Bekendmaking van de inspraakprocedure
      2. Afdeling 2 De indiening van het verzoek en ambtshalve initiatief
      3. Afdeling 3 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek en het onderzoek van de kennelijke ongegrondheid van de aangevoerde motieven
      4. Afdeling 4 Het openbaar onderzoek
      5. Afdeling 5 Adviesverlening
      6. Afdeling 6 Situaties die resulteren in een termijnverlenging
      7. Afdeling 7 De beslissing
      8. Afdeling 8 Bekendmaking van de beslissing
    4. Hoofdstuk 4 De bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 2, van het decreet van 25 april 2014, in laatste administratieve aanleg
      1. Afdeling 1 De indiening van het beroep
      2. Afdeling 2 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
      3. Afdeling 3 Adviesverlening
      4. Afdeling 4 Situaties die resulteren in een termijnverlenging
      5. Afdeling 5 De beslissing
      6. Afdeling 6 Bekendmaking van de beslissing
    5. Hoofdstuk 5 De bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden
  5. TITEL 5 Schorsing of opheffing van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit
  6. TITEL 6 De melding
    1. Hoofdstuk 1 De samenstelling van een meldingsdossier en de meldingsprocedure
    2. Hoofdstuk 2 Bekendmaking
    3. [Hoofdstuk 3 Bijstelling van de meldingsakte voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit (ing. BVR 9 maart 2018, art. 62, I: 4 mei 2018)]
  7. TITEL 7 De omgevingsambtenaren
    1. Hoofdstuk 1 De gewestelijke omgevingsambtenaren
    2. [Hoofdstuk 1/1 De provinciale omgevingsambtenaren (ing. BVR 9 maart 2018, art. 65, I: 4 mei 2018)]
    3. Hoofdstuk 2 De gemeentelijke omgevingsambtenaren
      1. Afdeling 1 Aanwijzing van de gemeentelijke omgevingsambtenaren
      2. Afdeling 2 Onverenigbaarheden
      3. Afdeling 3 Aanwijzingsvoorwaarden van waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar
    4. Hoofdstuk 3 Kwaliteitseisen
  8. TITEL 8 Digitalisering
    1. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
    2. Hoofdstuk 2 Uitwisselingsplatform en omgevingsloket
      1. Afdeling 1 Toegang
      2. Afdeling 2 Digitale indiening, behandeling en beslissing
        1. Onderafdeling 1 Digitale indiening
        2. Onderafdeling 2 Digitale behandeling
        3. Onderafdeling 3 Digitale beslissing
    3. Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunningenregister
    4. [Hoofdstuk 4 Regeling bij technische storingen (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)]
      1. [Afdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)]
      2. [Afdeling 2 Technische storingen van korte duur (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)]
      3. [Afdeling 3 Langdurige technische storingen (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)]
  9. TITEL 9 Wijzigingsbepalingen
    1. Hoofdstuk 1 [... (opgeh. BVR 10 februari 2017, art. 167, I: 23 februari 2017)]
    2. Hoofdstuk 2 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
    3. Hoofdstuk 3 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
    4. Hoofdstuk 4 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de wijziging van waterkeringen, overstromingsbekkens, wachtbekkens en toegangswegen
    5. Hoofdstuk 5 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
    6. Hoofdstuk 6 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden
    7. Hoofdstuk 7 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen
    8. Hoofdstuk 8 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2000 tot bepaling van de categorieën van bedrijven waarvoor en de gebieden waarbinnen artikel 5.6.7, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening niet kan worden toegepast
    9. Hoofdstuk 9 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester
    10. Hoofdstuk 10 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening
    11. Hoofdstuk 11 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 mei 2000 ter uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen
    12. Hoofdstuk 12 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing
    13. Hoofdstuk 13 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van varkens
    14. Hoofdstuk 14 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer
    15. Hoofdstuk 15 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 houdende de nadere bepaling van de regels en bevoegdheden voor de uitvoering van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen op de onbevaarbare waterlopen
    16. Hoofdstuk 16 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2003 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee
    17. Hoofdstuk 17 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid
    18. Hoofdstuk 18 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting
    19. Hoofdstuk 19 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van "Toerisme voor Allen"
    20. Hoofdstuk 20 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende het toekennen van een gewestbijdrage aan grijswaterleveranciers voor de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen
    21. Hoofdstuk 21 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage
    22. Hoofdstuk 22 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode
    23. Hoofdstuk 23 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 inzake de minimale weguitrusting
    24. Hoofdstuk 24 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden
    25. Hoofdstuk 25 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging
    26. Hoofdstuk 26 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging
    27. Hoofdstuk 27 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking
    28. Hoofdstuk 28 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en bodembescherming
    29. Hoofdstuk 29 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen
    30. Hoofdstuk 30 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de samenstelling, organisatie en werking van de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO)
    31. Hoofdstuk 31 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
    32. Hoofdstuk 32 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
    33. Hoofdstuk 33 Wijzigingen van het Soortenbesluit van 15 mei 2009
    34. Hoofdstuk 34 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies
    35. Hoofdstuk 35 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende sommige aspecten van de planbatenheffing
    36. Hoofdstuk 36 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen
    37. Hoofdstuk 37 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers
    38. Hoofdstuk 38 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen
    39. Hoofdstuk 39 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
    40. Hoofdstuk 40 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is
    41. Hoofdstuk 41 Wijziging van het VLAREL van 19 november 2010
    42. Hoofdstuk 42 Wijzigingen van het Energiebesluit van 19 november 2010
    43. Hoofdstuk 43 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de procedure en de uitvoeringsmodaliteiten voor het voorbereiden, het uitvoeren en het opvolgen van de projecten in het projectgrindwinningscomité
    44. Hoofdstuk 44 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende bepalingen van rechten en plichten van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk en hun klanten met betrekking tot de levering van water bestemd voor menselijke consumptie, de uitvoering van de saneringsverplichting en het algemeen waterverkoopreglement.
    45. Hoofdstuk 45 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder investeringssubsidies kunnen worden toegekend aan toeristische logiezen
    46. Hoofdstuk 46 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
    47. Hoofdstuk 47 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen
    48. Hoofdstuk 48 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende toerismesubsidies
    49. Hoofdstuk 49 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid
    50. Hoofdstuk 50 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2013 tot bepaling van de nadere regels inzake het planologisch attest
    51. Hoofdstuk 51 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen
    52. Hoofdstuk 52 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan
    53. Hoofdstuk 53 Wijzigingen van het Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013
    54. Hoofdstuk 54 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 betreffende de voorafgaande vergunning voor centra voor kortverblijf en woonzorgcentra en tot wijziging van de regels betreffende de voorafgaande vergunning en de erkenning van die centra
    55. Hoofdstuk 55 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie
    56. Hoofdstuk 56 Wijzigingen van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014
    57. Hoofdstuk 57 Wijzigingen van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014
    58. Hoofdstuk 58 Wijzigingen van de bijlage III van titel III van het VLAREM
    59. Hoofdstuk 59 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten
    60. Hoofdstuk 60 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 betreffende steun aan de investeringen en aan de overname in de landbouw
  10. TITEL 10 Slotbepalingen
    1. Hoofdstuk 1 Opheffingsbepalingen
    2. Hoofdstuk 2 Overgangsbepalingen wat betreft de rapportage over de naleving van de beslissingstermijnen
    3. Hoofdstuk 3 Overgangsbepalingen wat betreft de omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur
      1. Afdeling 1 Het indienen van de mededeling met de vraag tot omzetting
      2. Afdeling 2 Behandeling van de mededeling met de vraag tot omzetting
        1. Onderafdeling 1 Onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid
        2. Onderafdeling 2 Onderzoek naar de vereiste van een milieueffectrapport
        3. Onderafdeling 3 Organisatie van het openbaar onderzoek
        4. Onderafdeling 4 Raadpleging van de adviesinstanties
      3. Afdeling 3 Aktename van de mededeling met de vraag tot omzetting
      4. Afdeling 4 Behandeling van de mededeling met de vraag tot omzetting volgens de gewone vergunningsprocedure
    4. Hoofdstuk 4 Diverse overgangsbepalingen
    5. Hoofdstuk 5 Inwerkingtredings- en uitvoeringsbepalingen

Inhoud

(... - ...)

1 INLEIDING
1.1 Totstandkoming van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Op 23 april 2014 werd het decreet betreffende de omgevingsvergunning goedgekeurd in het Vlaams Parlement en vervolgens op 25 april 2014 bekrachtigd en afgekondigd door de Vlaamse Regering (Belgisch Staatsblad 23 oktober 2014).
1.2 Krachtlijnen van het decreet
Het decreet is in wezen een procedureel kaderdecreet voor een geïntegreerde vergunningsprocedure waarin zowel de stedenbouwkundige als de milieuaspecten van een voorgenomen project beoordeeld worden volgens een geïntegreerde vergunnings-procedure.
1.2.1 Geïntegreerde vergunningverlening.
Het decreet integreert de stedenbouwkundige handelingen en de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten in een omgevingsvergunning.
Ook verkavelingen worden met dezelfde procedure behandeld.
Een volwaardige geïntegreerde beoordeling laat toe om samenhangende zaken in hun geheel te bekijken, is efficiënter, leidt tot betere beslissingen en kwalitatief betere vergunningen en vermijdt tegenstrijdige beslissingen. De overheid zal zich in de toekomst met één stem uitspreken over zowel de toelaatbaarheid van zowel de stedenbouwkundige als de milieuaspecten van een project.
De door het decreet voorziene geïntegreerde vergunningverlening kan voor gemengde projecten dan ook resulteren in een substantiële tijdswinst doordat slechts één procedure gevolgd moet worden.
Om de beoogde tijdswinst te verzekeren, voorziet het decreet duidelijk afgebakende proceduretermijnen. Er wordt hierbij zoveel als mogelijk ingezet op vervaltermijnen, aangezien deze de rechtszekerheid ten goede komen.
Voor wat de beslissingstermijnen betreft, is de sanctie afhankelijk van de aanleg waarin het dossier wordt beslist. Wordt in eerste administratieve aanleg geen beslissing genomen, dan is de vergunning geweigerd. Wordt in tweede administratieve aanleg geen beslissing genomen, heeft dat tot gevolg dat het beroep is afgewezen en de beslissing uit eerste administratieve aanleg herleeft.
Samen met het invoeren van de geïntegreerde vergunningverlening wordt ook de behandeling en beoordeling van een project-MER en een omgevingsveiligheidsrapport in de vergunningverlening geïntegreerd. De aanvrager moet dus niet meer beschikken over een project-MER of omgevingsveiligheidsrapport dat voorafgaand aan de vergunningsaanvraag is goedgekeurd. Deze inhoudelijke integratie zal voor bepaalde projecten naast een vergroot draagvlak eveneens bijdragen tot een aanzienlijke tijdswinst.
Een geïntegreerde vergunningverlening biedt ook een oplossing voor de juridische problemen door de wederzijdse koppeling tussen de milieu- en stedenbouwkundige vergunning.
1.2.2 Veralgemening van een (omgevings-)vergunning van onbepaalde duur.
Een stedenbouwkundige vergunning wordt vandaag in principe toegekend voor onbepaalde duur, een milieuvergunning slechts voor maximaal 20 jaar. Na deze termijn moet een hernieuwing van de milieuvergunning gevraagd worden.
Het decreet voert een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur in. Alleen in uitzonderlijke gevallen, die limitatief in het decreet worden opgesomd, kan een omgevingsvergunning van bepaalde duur worden verleend.
Om te garanderen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de mens en het leefmilieu en aan de inspraak van de bevolking over de exploitatie, voorziet het decreet een aantal flankerende maatregelen :
1. de exploitatie wordt aan evaluaties onderworpen (de algemene evaluatie en de specifieke evaluatie);
2. het betrokken publiek, de leidend ambtenaar van de adviesinstanties en de bevoegde vergunningverlenende overheid krijgen op het einde van elke exploitatieperiode van 20 jaar de kans om gemotiveerde opmerkingen te formuleren over de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. Deze opmerkingen kunnen tot gevolg hebben dat er een procedure wordt opgestart over het bijstellen van de omgevingsvergunning (wijziging van de milieuvoorwaarden, het beperken van het voorwerp of het beperken van de duur van de exploitatie).
1.2.3 Overleg, wijzigingen aan de vergunningsaanvraag en administratieve lus.
Ook zonder het decreet is facultatief vooroverleg mogelijk tussen de initiatiefnemer van het project en de overheid.
Een (beperkt) geformaliseerd overleg is de projectvergadering. Met dit overleg kan vóór aanvang van de vergunningsprocedure duidelijkheid worden verschaft over de haalbaarheid van het project. Aldus kan een initiatiefnemer voor aanvang van de vergunningsprocedure het project nog fundamenteel bijsturen, wat de slaagkansen van het project tijdens de vergunningsprocedures doet toe nemen.
De vergunningsaanvrager kan -onder bepaalde voorwaarden- na het openbaar onderzoek of tijdens de beroepsprocedure wijzigingen aan de vergunningsaanvraag aanbrengen. Wijzigingen die :
1. geen afbreuk doen aan de bescherming van de mens of het milieu of de goede ruimtelijke ordening, en
2. tegemoet komen aan opmerkingen van adviesinstanties of aan standpunten, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend, én
3. kennelijk geen schending van de rechten van derden met zich meebrengen, moeten niet opnieuw aan het openbaar onderzoek worden onderworpen. Andere wijzigingen, als men deze wil doorvoeren, uiteraard wel.
In zoverre een nieuw openbaar onderzoek plaatsvindt, wordt de beslissingstermijn automatisch verlengd.
Als de in eerste of laatste administratieve aanleg bevoegde overheid vaststelt dat er een onregelmatigheid is begaan, die kan leiden tot een vernietiging van de beslissing, kan de overheid deze verhelpen.
1.2.4 Kwalitatieve vergunningverlening.
Het decreet betreffende de omgevingsvergunning voorziet dat de provinciale en gewestelijke omgevingsvergunningscommissies bepaalde aanvragen adviseren.
De geïntegreerde beoordeling van zowel stedenbouwkundige als milieuaspecten maakt een globale beoordeling mogelijk, en vermijdt tegenstrijdige beslissingen.
1.2.5 Administratieve vereenvoudiging.
Het decreet reduceert het aantal vergunningsprocedures tot twee, met name een `gewone vergunningsprocedure' en een `vereenvoudigde vergunningsprocedure'.
De eerste vergunningsprocedure omvat een openbaar onderzoek, de tweede procedure niet.
Het decreet bevat tevens de meldingsprocedure voor louter meldingsplichtige projecten en doet geen afbreuk aan de vrijstelling van vergunningsplicht voor bepaalde projecten.
2 BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING TOT UITVOERING VAN HET DECREET VAN 25 APRIL 2014 BETREFFENDE DE OMGEVINGSVERGUNNING
2.1 In eerste instantie een procedureel besluit
Voorliggend besluit is in eerste instantie een procedureel besluit. Hierin worden de nadere procedureregels bepaald voor de geïntegreerde vergunningverlening, zowel de gewone als de vereenvoudigde vergunningsprocedure.
Deze procedurele bepalingen betreffen o.a. de vergunningsaanvraag, de adviesverlening (en de instanties die adviezen moeten geven), de regels met betrekking tot het openbaar onderzoek, deze voor de wijziging van een omgevingsvergunning, ed. Deze regels gelden zowel voor procedures in eerste als in laatste administratieve aanleg.
De inhoudelijke elementen, waaronder begrepen de beoordelingscriteria die gehanteerd worden bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning, blijven vervat in de sectorregelgeving. In dit kader wordt evenwel opgemerkt dat titel I van het VLAREM wordt opgeheven en de inhoudelijke milieubepalingen via de wijzigingsbepalingen van dit besluit aan titel II van het VLAREM worden toegevoegd.
2.2 Integratie met zo veel mogelijk aansluiting bij huidige regelgeving
De geïntegreerde vergunningsprocedure krijgt nadere invulling voor projecten die één of meerdere van volgende aspecten omvatten : stedenbouwkundige handelingen, het verkavelen van gronden, en de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
Het besluit vormt echter geen volledige stijlbreuk met de voorheen bestaande procedurele sectorregelgeving.
Immers, een aantal aspecten uit de bestaande procedures zijn gelijkaardig : zo wordt zowel bij de stedenbouwkundige als bij de milieuvergunningsprocedure gewerkt met :
- het indienen van een vergunningsaanvraag;
- een volledigheids- en ontvankelijkheidsonderzoek en beslissing;
- de mogelijkheid van inspraak via een openbaar onderzoek;
- advisering van het aangevraagde door aangewezen instanties;
- het nemen van een beslissing inzake de vergunning - en een bekendmaking van deze beslissing;
- de mogelijkheid van beroep tegen deze beslissing (behoudens in het geval een beslissing door de Vlaamse Regering werd genomen).
Bij het concretiseren van de nadere regels rond de omgevingsvergunning, wordt er steeds van de bestaande situatie uitgegaan.
Aldus werden de respectievelijke bepalingen van milieuregelgeving (VLAREM I) en ruimtelijke-ordeningsregelgeving (diverse uitvoeringsbesluiten) naast elkaar gelegd om de gemeenschappelijke deler te kunnen distilleren.
Bepaalde procedurele instrumenten die in het verleden reeds hun waarde bewezen hebben (zoals de vergunning op proef) worden behouden.
2.3 Eenvoud en transparantie
Dit slaat enerzijds op het vereenvoudigen van de bestaande regelgeving.
Zo is bij het vergelijken van en aansluiten bij de sectorale regelgeving, telkens gekeken welke regelgeving het meest `gebruiksvriendelijk' is, zowel naar burger als naar bedrijven, instanties als overheden toe. Vanzelfsprekend werd hierbij rekening gehouden met de garanties naar inspraak en betrokkenheid toe.
Anderzijds slaat dit ook op eenvoud en transparantie bij de nieuwe regels die nu voorzien worden. Als voorbeeld kunnen de omgevingsvergunningscommissies genomen worden, waarvan de werking en samenstelling gespiegeld is aan deze van de milieuvergunningscommissies.
2.4 Beperking van de administratieve lasten
De invoering van de omgevingsvergunning gaat gepaard met een doorgedreven digitalisering. Aanvragen, verzoeken en meldingen kunnen zowel digitaal als analoog (in een papieren versie) worden ingediend.
Voor de verdere behandeling ervan tussen de betrokken overheden wordt uitsluitend voor een digitaal spoor met een digitaal uitwisselingsplatform gekozen. Door de digitale indiening, behandeling en verdere opvolging van de dossiers kan niet alleen tijd maar ook kosten gespaard worden. Hier kan onder meer gedacht worden aan het wegvallen van de verplichting om verschillende exemplaren van de aanvraag met inbegrip van plannen en andere bijlagen aan de bevoegde overheid te bezorgen en van de ene naar de andere overheid door te sturen.
3 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
TITEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
Hoofdstuk 1. - Europees kader
Artikel 1. Dit artikel geeft aan welke Europese richtlijnen worden omgezet.
Hoofdstuk 2. - Definities
Art. 2. Dit artikel bevat een aantal definities.
Het tweede lid van artikel 24, 42 en 59 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning bepaalt telkens dat het advies van het college van burgemeester en schepenen op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft, of van de gemeentelijke omgevingsambtenaar altijd wordt ingewonnen als de deputatie of de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is tenzij :
1. voor wat betreft eerste aanleg :
- de aanvraag ingediend is door het betrokken college;
- de aanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten;
2. voor wat betreft beroep :
- het beroep ingesteld is door het betrokken college.
Door te spreken van het "adviserend schepencollege" (punt 1° ) moet niet steeds een opsomming gemaakt worden van de situaties waarin het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar advies dient te verlenen.
Punten 7° en 8° maken het onderscheid duidelijk tussen de afdelingen bevoegd voor de omgevingsvergunning binnen het Departement LNE en het Departement RWO. Dit hangt samen met het feit dat er louter sprake is van een procedurele integratie en vooralsnog niet van een inhoudelijke integratie.
Punt 7° komt overeen met de bestaande afdeling, bevoegd voor Milieuvergunningen binnen het departement LNE.
In punt 8° wordt de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning bewust in het meervoud gedefinieerd als de afdelingen binnen het Departement RWO die bevoegd zijn voor de omgevingsvergunning. Thans zijn er twee afdelingen die hieromtrent taken vervullen : de afdeling Participeren Lokaal en de afdeling Gebieden en Projecten. Op deze wijze kan het Departement Ruimte Vlaanderen de taakverdeling tussen beide afdelingen intern organiseren (en wijzigen) zonder dat hiervoor legistieke wijzigingen nodig zijn.
Op het ogenblik dat het Departement LNE en het Departement RV fuseren, kan deze regeling herzien worden.
Punt 10° van het besluit geeft nadere invulling aan artikel 2,2°, c) van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning. Naast een aangetekend schrijven en een afgifte tegen ontvangstbewijs wordt voortaan ook een zending via het omgevingsloket of het uitwisselingsplatform als een beveiligde zending beschouwd, op voorwaarde dat de elektronische gegevensuitwisseling gebeurt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Bij een elektronische gegevensuitwisseling via het omgevingsloket of het uitwisselingsplatform wordt steeds de datum van de gegevensuitwisseling geregistreerd.
Artikel 15 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning bevat een afzonderlijke bevoegdheidsregeling voor wat betreft projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten als vermeld in artikel 5.1.1, 10°, van het DABM over twee of meer provincies (in eerste administratieve aanleg is de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd) of projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten als vermeld in artikel 5.1.1, 10°, van het DABM over twee of meer gemeenten in hun provincie (bevoegdheid van de deputatie). Om niet steeds te moeten verwijzen naar deze projecten, worden deze gedefinieerd als bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten (punt 13° ).
De definities die zijn opgenomen in de VCRO, het DABM of titel II van het VLAREM worden van toepassing verklaard, tenzij dit besluit een andere definitie voorziet.
Hoofdstuk 3. - Omgevingsfonds en dossiertaks
Het Decreet voorziet dat er een dossiertaks verschuldigd is in een aantal gevallen. Deze taks wordt, voor wat betreft aanvragen of beroepen bij de Vlaamse Regering, gestort op rekening van het Omgevingsfonds, een overkoepelend fonds waarvan de middelen aangewend zullen worden voor beleidskosten die verband houden met de voorbereiding, organisatie en uitvoering van de regelgeving rond de omgevingsvergunning (zoals de ondersteuning van lokale besturen, de organisatie van opleidingen en permanente vormingen, de digitalisering van het vergunningsproces,... ).
Ook voor aanvragen ingediend in eerste aanleg kunnen gemeenten en provincies dossiertaksen vragen. Het decreet regelt deze echter niet maar laat daar de lokale autonomie gelden. Het besluit bepaalt er dan ook niets over.
Art. 3. Dit artikel bepaalt welke personen aangesteld worden of kunnen worden als inhoudelijk ordonnateur van het Omgevingsfonds.
De genoemde ambtenaren zijn gelijkwaardig en volwaardig ordonnateur. Er is geen eis van gezamenlijke handtekening.
Art. 4. Dit artikel bevat nadere regelen inzake de periodiciteit van het opstellen van een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven van het Omgevingsfonds. Het regelt tevens de wijze waarop deze staten voorgelegd worden aan het Rekenhof.
De instantie die de verantwoordingsstukken opmaakt, bewaart deze stukken.
Art. 5. De personen die aangesteld worden of kunnen worden als beheerder van het Omgevingsfonds worden hier aangeduid. Er wordt eveneens uiteengezet over welke bevoegdheden deze personen beschikken bij het uitoefenen van hun functie.
TITEL 2. - VOOROVERLEG EN PROJECTVERGADERING
Artikel 8 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning bepaalt dat een initiatiefnemer ter voorbereiding van een vergunningsaanvraag de bevoegde overheid kan verzoeken een projectvergadering te organiseren met de adviesinstanties, eens een realistische projectstudie beschikbaar is. De bevoegde overheid is in dit geval de overheid die de latere vergunningsaanvraag zal behandelen.
De projectvergadering beoogt de procedurele afstemming tussen de betrokken overheden en administraties en de bespreking van de eventueel nodig of nuttig geachte projectbijsturingen.
De bevoegde overheid kan op eigen initiatief of op verzoek van de initiatiefnemer, derde belanghebbenden uitnodigen op een projectvergadering.
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning neemt grotendeels de regeling van de projectvergadering, vermeld in artikel 5.3.2 van de VCRO, over.
Zoals de memorie bij het Decreet betreffende de omgevingsvergunning reeds stelt, zijn de raadgevingen die de deelnemende overheidsinstanties tijdens het vooroverleg verstrekken, niet geheel vrijblijvend. Deze instanties kunnen zich in dit stadium echter niet verbinden voor het advies en de beoordeling ten gronde die ze later tijdens de vergunningsprocedure zullen formuleren. Op het moment van het vooroverleg beschikken ze immers nog niet over alle gegevens. Het getuigt echter van onbehoorlijk bestuur als terug gekomen wordt op afspraken gemaakt op de projectvergadering, als hier geen concrete aanleiding toe is, zoals nieuwe gegevens, bezwaren tijdens het openbaar onderzoek, en dergelijke.
Art. 6. Dit artikel verduidelijkt in welke gevallen een initiatiefnemer een projectvergadering kan vragen. Dit is meer bepaald het geval voor projecten of voor veranderingen aan projecten waarover de POVC of de GOVC een advies dient uit te brengen in de latere vergunningsprocedure. Uitzondering op dit principe zijn de projecten of veranderingen aan projecten waarvoor het advies van de POVC enkel vereist is omdat de projecten of veranderingen betrekking hebben op een indelingsrubriek aangeduid met de letter A.
De gevallen waarin de POVC of de GOVC advies uitbrengt, worden verder in het besluit opgesomd.
Deze beperking van het toepassingsgebied van de projectvergadering is ingegeven door de vaststelling dat een projectvergadering slechts relevant is als het voorgenomen project een zekere complexiteit heeft, er verschillende belangen mee zijn gemoeid en/of er diverse partijen bij zijn betrokken.
Er wordt afgestapt van een ingewikkelde opsomming van criteria zoals het geval is in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen (besluit dat door voorliggend besluit opgeheven wordt).
Naast de projectvergadering heeft de initiatiefnemer steeds de mogelijkheid om een informeel vooroverleg te beleggen met de bevoegde overheid. Om de bevoegde overheid en de initiatiefnemer hier de ruimst mogelijke vrijheid te geven, worden rond dit informeel overleg geen regels opgenomen.
Art. 7. Dit artikel regelt de wijze waarop een verzoek voor een projectvergadering moet geformuleerd worden. Tevens worden hierin nadere regels opgenomen over de projectstudie die bij het verzoek moet gevoegd worden.
De initiatiefnemer richt een verzoek aan de bevoegde overheid. Dit verzoek gebeurt via een aangetekend schrijven, een afgifte tegen ontvangstbewijs of via het omgevingsloket (i.e. met een digitale zending).
Paragraaf twee legt vast dat de projectstudie, waarvan sprake in artikel 8 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, bij de aanvraag voor een projectvergadering moet worden gevoegd. Ook worden de gegevens opgesomd die deze projectstudie minstens moet bevatten. Het gaat hier om een minimum. Niets verhindert dat de initiatiefnemer meer gegevens overmaakt bij zijn verzoek voor een projectvergadering. Zo kan het bijvoorbeeld aangewezen zijn om mee te delen welke onderzoeken en studies al uitgevoerd werden en welke nog gepland zijn. Hoe meer gegevens worden aangereikt, hoe concreter de bevoegde overheid en de betrokken adviesinstanties zich doorgaans zullen kunnen uitspreken over eventueel nodig of nuttig geachte projectbijsturingen, en hoe kleiner de kans dat bij de eigenlijke aanvraag de gemaakte afspraken niet gehonoreerd kunnen worden.
Als de initiatiefnemer het wenselijk acht dat bepaalde derden-belanghebbenden op de projectvergadering worden uitgenodigd, moet hij dit in zijn verzoek om een projectvergadering duidelijk aangeven. Het is aan de bevoegde overheid om te bepalen of zij derden-belanghebbenden uitnodigt op de projectvergadering.
Art. 8. Dit artikel werkt de praktische organisatie van een projectvergadering verder uit.
Het bevoegde bestuur is belast met de organisatie van de projectvergadering met alle adviesinstanties en het schepencollege. Elk bestuursniveau is dus verantwoordelijk voor het organiseren van de projectvergadering voor dossiers die in een latere vergunningsprocedure bij dat betrokken bestuursniveau ingediend zullen worden.
De afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, zal op de projectvergadering uitgenodigd worden als het gaat over een project, vermeld in bijlage I of II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, en ook bij een OVR-plichtig project. Er is echter geen verplichting om de afdeling uit te nodigen voor projecten die enkel MER-screeningsplichtig zijn (bijlage III).
De vergadering vindt plaats binnen zestig dagen na het verzenden van de uitnodiging.
Op basis van de elementen die zijn opgenomen in de projectstudie, kunnen de adviesinstanties opmerkingen op het geplande project formuleren alsook eventueel nodig of nuttig geachte projectbijsturingen. Zij geven deze opmerkingen uiterlijk op het moment van de projectvergadering. Ze vooraf schriftelijk indienen kan dus ook.
Deze opmerkingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanduiden :
1. welke van de in de projectstudie behandelde onderdelen en varianten naar hun oordeel passen in de regelgeving en hun beleid of adviespraktijk;
2. welke onderdelen en varianten bedenkingen oproepen;
3. welke aanpassingen en aanvullingen zich redelijkerwijs opdringen met het oog op een vlotte administratieve afhandeling van de vergunningsaanvraag en adviesaanvragen.
Een verzoek voor een projectvergadering kan zowel analoog (in papieren versie) als digitaal ingediend worden.
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning voorziet de mogelijkheid voor de bevoegde overheid om op eigen initiatief of op verzoek van de initiatiefnemer, derde-belanghebbenden uit te nodigen op een projectvergadering. Deze derde-belanghebbenden worden gehoord, maar zijn niet aanwezig bij de bespreking van het dossier en nemen dus niet deel aan de beraadslagingen.
Van de projectvergadering wordt een verslag opgesteld.
Dit verslag wordt bezorgd aan de initiatiefnemer, de adviesinstanties, het adviserend schepencollege, de op de projectvergadering aanwezige derde-belanghebbenden en, in voorkomend geval, de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, dit binnen een ordetermijn van dertig dagen na de projectvergadering. Alleen de personen en instanties die effectief aanwezig waren op de projectvergadering, kunnen binnen veertien dagen op het verslag reageren.
Het verslag is gebaseerd op de overgemaakte projectstudie en eventueel aanvullende informatie, ter beschikking gesteld door de initiatiefnemer. De eventuele randvoorwaarden of modaliteiten waaronder het project vergunbaar wordt geacht, worden weergegeven in het verslag. Het verslag noch de uitgebrachte standpunten zijn een voorafname van eender welke beslissing. De beoordeling ten gronde van of een advies over een aanvraag zal alleen tijdens de vergunningsprocedure kunnen plaatsvinden, op het moment dat men over alle gegevens kan beschikken en er een openbaar onderzoek heeft plaatsgevonden.
TITEL 3. - DE VERGUNNINGVERLENING
Hoofdstuk 1. - De bevoegde overheid
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning brengt onvermijdelijk een verschuiving van bevoegdheden tussen bestuursniveaus met zich mee. Hierbij werd de behandeling van vergunningsaanvragen toegewezen aan het bestuursniveau dat het meest geschikt is voor die bepaalde aanvraag.
De overheden van drie betrokken bestuursniveaus die uitspraak doen over een vergunningsaanvraag zijn de Vlaamse Regering, de deputatie en het college van burgemeester en schepenen.
De sleuteldocumenten hierbij zijn :
1) de door de Vlaamse Regering vastgestelde limitatieve lijsten met de Vlaamse en de provinciale projecten : zie hiervoor het besluit van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
2) de indelingslijst. Net als in het huidige milieuvergunningensysteem zal de Vlaamse Regering de inrichtingen of activiteiten die ernstige risico's of hinder voor de mens en het leefmilieu inhouden, indelen in klassen. Ingedeeld in de eerste klasse zijn de inrichtingen of activiteiten met de grootste risico's.
Art. 9. Dit artikel herhaalt dat artikel 15 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning de bevoegdheidsverdeling regelt.
Hoofdstuk 2. - Projecten waarvoor de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is om in eerste of laatste administratieve aanleg een beslissing te nemen
Art. 10. Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 15, tweede lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en bepaalt in welke gevallen de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is om in eerste administratieve aanleg een beslissing te nemen over een vergunningsaanvraag.
Er is voor gekozen om de gewestelijke omgevingsambtenaar in eerste administratieve aanleg bevoegd te maken voor de aanvragen op Vlaams niveau die in toepassing van dit besluit behandeld worden volgens de vereenvoudigde vergunningsprocedure.
Ook wordt hij bevoegd om te beslissen over aanvragen op Vlaams niveau met betrekking tot telecommunicatie, zelfs als ze behandeld worden overeenkomstig de gewone procedure. Dit is het punt 21° van de lijst van Vlaamse projecten, vastgesteld bij het hogervermelde besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015. Deze keuze wordt gemaakt omdat deze aanvragen in vergelijking met de andere projecten op de Vlaamse lijst, vrij kleinschalig zijn. Toch staan ze op de Vlaamse lijst omwille van het gemeentegrens en zelfs provinciegrens-overschrijdende karakter van het netwerk.
De gewestelijke omgevingsambtenaar kan niet autonoom beslissen in tweede administratieve aanleg.
Hoofdstuk 3. - Toepassingsgebied van de gewone en de vereenvoudigde procedure
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning vermindert het aantal vergunnings-procedures tot twee, met name een gewone en een vereenvoudigde vergunnings-procedure.
De grootste verschillen tussen deze procedures zijn de doorlooptijd en het openbaar onderzoek dat niet georganiseerd moet worden tijdens de vereenvoudigde vergunningsprocedure, en wel tijdens de gewone vergunningsprocedure.
Art. 11. Dit artikel bepaalt het toepassingsgebied van de vereenvoudigde procedure.
Punt 1° geeft aan welke projecten volgens de vereenvoudigde vergunningsprocedure behandeld worden in het geval de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de vergunningsplichtige exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit. De vergunningsaanvragen, vermeld in a) tot en met c), betreft de drie eerste projecten, opgesomd in artikel 17, § 2, eerste lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, punt d) betreft een verandering door wijziging of uitbreiding van een vergunningsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit waarbij de aangevraagde verandering uitsluitend betrekking heeft op een indelingsrubriek van de derde klasse.
Punt 2° verwijst naar het artikel dat de ruimtelijke-ordeningsprojecten opsomt die volgens de vereenvoudigde vergunningsprocedure behandeld worden.
Punt 3° betreft ten slotte de "gemengde" projecten en verwijst naar het artikel waarin deze projecten weergegeven zijn.
Dit artikel vermeldt uitdrukkelijk dat artikel 17, § 3, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning blijft gelden. Dat artikel bepaalt dat de vereenvoudigde vergunningsprocedure nooit van toepassing is voor aanvragen die minstens een van volgende bijlagen omvatten :
1. een project-MER;
2. een omgevingsveiligheidsrapport (OVR);
3. een passende beoordeling.
Art. 12. Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 17, § 2, laatste lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en geeft aan wanneer een verandering beschouwd wordt als een 'beperkte verandering' van een project in de zin van artikel 17, § 2, 1°, van het Decreet.
Algemeen kan gesteld worden dat er voor geopteerd is om het begrip 'beperkte verandering' grotendeels te laten aansluiten bij de veranderingen die nu reeds binnen het toepassingsgebied van de procedure mededeling kleine verandering vallen overeenkomstig het huidige artikel 6bis VLAREM I.
Het eerste lid van dit artikel verduidelijkt dat er enkel sprake van zijn van een beperkte verandering van een vergund project wanneer de verandering geen betekenisvol bijkomend risico inhoudt voor de mens of het milieu en de bestaande hinder niet significant vergroot. Dit betekenisvol bijkomend risico wordt pragmatisch toegepast.
In het tweede lid van dit artikel wordt gewerkt met een a contrario redenering. Met name worden een aantal veranderingen opgesomd die steeds geacht worden een betekenisvol bijkomend risico voor de mens of het milieu in te houden of de hinder significant te vergroten. Bijgevolg zijn het veranderingen die geenszins kunnen vallen onder de vereenvoudigde procedure.
Met uitzondering van punt 1° gaat het om criteria die de dag van vandaag ook reeds toegepast worden om het toepassingsgebied van de mededeling kleine verandering te bepalen. De vermelding in 1° dat de verandering (door wijziging of uitbreiding) die de toepassing van een nieuwe rubriek van de eerste of tweede klasse van de indelingslijst met zich mee brengt, steeds geacht wordt een bijkomend risico voor de mens of het milieu in te houden of de bestaande hinder te vergroten, is nieuw ten opzichte van de huidige VLAREM-regelgeving, maar logisch.
De verandering die een uitbreiding van een vergunde ingedeelde inrichting of activiteit met meer dan 50% inhoudt, wordt geacht geen beperkte verandering te zijn. De procentuele stijging van 50% wordt bepaald ten opzichte van de ingedeelde inrichting of activiteit die is vergund na het doorlopen van een procedure met een openbaar onderzoek. Dit betekent dat twee opeenvolgende beperkte veranderingen met elk een 20% uitbreiding mogelijk zijn via de vereenvoudigde procedure. Maar dat als eerst een uitbreiding van 30% via beperkte verandering wordt gerealiseerd, en men daarna nog een uitbreiding van 30% wil realiseren, dit laatste via de gewone vergunningsprocedure (en dus met openbaar onderzoek) zal moeten gebeuren.
Art. 13. Dit artikel geeft samen met het erop volgende artikel uitvoering aan artikel 17, § 2, 4°, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning : ze lijsten de types projecten op die overeenkomstig de vereenvoudigde vergunningsprocedure behandeld worden. In dit artikel gaat het allemaal om gevallen binnen de sfeer van de ruimtelijke ordening.
Punt 1° zet de voorwaarde(n) uiteen waaraan een project met stedenbouwkundige handelingen, moet voldoen om behandeld te worden overeenkomstig de vereenvoudigde procedure.
Onder het begrip "palend aan" in het eerste lid, 1°, b), 7) wordt het effectief aan elkaar grenzen van de betrokken percelen begrepen.
Punt 2° geeft de voorwaarden waaraan een aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden of de bijstelling hiervan moet voldoen om behandeld te worden overeenkomstig de vereenvoudigde procedure.
Punt 3° voorziet een specifieke regeling voor bepaalde aanvragen die uitgaan van de militaire overheid.
De voorwaarden in dit artikel vinden hun oorsprong in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsaanvragen en aanvragen tot verkavelingswijziging. Voorliggend besluit heft het besluit van 5 mei 2000 dan ook op. Er worden echter in punt 1 ook een aantal wijzigingen aan de huidige regeling rond de stedenbouwkundige openbare onderzoeken aangebracht, omwille van de ermee opgedane ervaring. Deze worden hieronder besproken :
- artikel 12, 1°, b), 1) komt inhoudelijk volledig overeen met artikel 3, § 3, 1° van het huidige besluit;
- in 2) wordt de lengte van infrastructuurwerken echter van 200 meter op 500 meter gebracht, alvorens een openbaar onderzoek (en dus de gewone vergunningsprocedure) verplicht te stellen. Dit omdat de ervaring ons leert dat de handelingen die enkel omwille van deze bepaling aan een openbaar onderzoek onderworpen worden, een geringe stedenbouwkundige impact hebben. Het gaat immers niet om nieuwe wegen. Stel dat men een nieuwe weg met een breedte van 5 meter aanlegt, dan is deze immers reeds vanaf een lengte van 100 meter aan een openbaar onderzoek onderworpen (punt 3) : constructies met een bruto grondoppervlakte van 500 vierkante meter). Het gaat doorgaans om ondergrondse lijninfrastructuur, waar de meerwaarde van een openbaar onderzoek bij kleine lengtes (onder 500 meter) beperkt is.
- Zoals hierboven reeds gesteld zorgt de bepaling in 3) ervoor dat gebouwen en constructies (dus ook verhardingen) met een grondoppervlakte van 500 vierkante meter aan een openbaar onderzoek onderworpen worden (behalve in industriegebied). Deze verplichting komt inhoudelijk overeen met 3° van het huidige besluit;
- De norm in 4) van het nieuwe besluit komt overeen met deze in punt 4° van het huidige besluit. Enkel werd de inhoudsmaat van 2000 m3 op 3000 m3 gebracht omdat ervaring ons leert dat 2000 m3 (wat overeenkomt met twee doorsnee woningen), vrij klein is waardoor te veel onnodige openbare onderzoeken werden gehouden;
- In 5) werd de oppervlaktemaat voor openbare onderzoeken van sommige terreinaanlegwerken van 500 m2 op 1000 m2 gebracht. Vijf are (20 op 25 meter!) is immers vrij klein, zodat ook kleine handelingen aan een onnodig openbaar onderzoek moesten worden onderworpen, wat tijd en geld kost;
- Punt 6) komt inhoudelijk overeen met punt 6° van het huidige besluit;
- Idem voor 7);
- We voeren een openbaar onderzoek in in de beschermde archeologische sites;
- Over punt 9) moet het volgende worden opgemerkt. Het huidige besluit verplicht een openbaar onderzoek over alle aanvragen die betrekking hebben op zonevreemde woningen. Het decretale vergunningskader is echter duidelijk vastgelegd in de VCRO. Bovendien gaat het om basisrechten, waar niet vaak afbreuk aan gedaan wordt. Ook blijkt uit de opgedane ervaring dat het vaak aanvragen betreft op ruime landelijke percelen, waar omwonenden (als deze er al zijn) weinig of geen hinder ondervinden van de aangevraagde handelingen en dus niet vaak een bezwaar indienen. Bijgevolg is deze verplichting uit punt 8° van het huidige besluit geschrapt. De overige verplichtingen zijn wel behouden.
- Punt 12° van het huidige besluit is niet overgenomen aangezien het artikel 20 van het KB van 28/12/1972, waarnaar verwezen wordt, in het Vlaamse gewest niet meer van toepassing is.
- Punten 13° en 14° van het huidige besluit (speciaal openbaar onderzoek bij scheimuren en afsluitingen) zijn ondervangen door de regeling in artikel 52, 71 en 86 van dit besluit, en moesten hier dus niet opgenomen worden.
Art. 14. Dit artikel bevat een specifieke regeling voor toepassing van de vereenvoudigde procedure op de 'gemengde projecten'. Deze procedure is van toepassing als de vereenvoudigde procedure van toepassing is op zowel de vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen als de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
De vereenvoudigde procedure zal dus enkel toepassing vinden als zowel het milieuluik als het stedenbouwkundig luik behandeld wordt overeenkomstig de vereenvoudigde procedure. Als een van beide luiken niet behandeld kan worden volgens deze procedure, vindt de gewone vergunningsprocedure toepassing en dit voor wat betreft de totaliteit van de aanvraag.
Voor het milieuluik geldt bovendien dat het gaat over vergunningsaanvragen voor :
- een beperkte verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit (artikel 11, 1°, a) van het besluit),
- een ingedeelde inrichting of activiteit die uitsluitend tijdelijke inrichtingen of activiteiten omvat als vermeld in artikel 5.1.1, 11°, van het DABM, of de veranderingen daaraan (artikel 11, 1°, b) van het besluit) en
- een verandering door wijziging of uitbreiding van een vergunningsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit waarbij de aangevraagde verandering uitsluitend een indelingsrubriek van de derde klasse omvat (artikel 11, 1°, d) van het besluit).
De gevallen, vermeld in artikel 11, 1, c) zijn situaties waarin ten gevolge van een wijziging van de indelingslijst (voortaan bijlage van titel II van het VLAREM) een `reeds bestaande exploitatie' van een ingedeelde inrichting of activiteit vergunningsplichtig wordt. Er moet dan enkel een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van die ingedeelde inrichting worden aangevraagd. Een gecombineerde aanvraag voor zowel stedenbouwkundige handelingen als voor de exploitatie van ingdeelde inrichting kan nooit het gevolg zijn van een wijziging van de indelingslijst zodat in dit artikel een verwijzing naar punt 11, 1°, c° niet aan de orde is.
Hoofdstuk 4. - De samenstelling van een aanvraag
Art. 15. Een vergunningsaanvraag moet bij beveiligde zending ingediend worden, bij de bevoegde overheid.
De vergunningsaanvrager gebruikt hiervoor het formulier, dat bij dit besluit gevoegd is. Dit formulier zal - afhankelijk van het aangevraagde - bijkomende informatie opvragen, aan de hand van addenda.
Er wordt voorzien in een addenda-bibliotheek, een verzameling waarin alle addenda opgenomen zijn. Het formulier kan dan naar een addendum, opgenomen in deze bibliotheek verwijzen.
Dit heeft als voordeel dat er bij meerdere formulieren beroep gedaan kan worden op dezelfde addenda uit de addenda-bibliotheek. Zo verwijst het formulier "aanvraag" bijvoorbeeld naar addendum A1. Maar ook het formulier "verkaveling" verwijst naar hetzelfde addendum A1. Dit addendum A1 zit maar 1 keer in de addenda-bibliotheek.
Zonder dergelijke `bibliotheek' moet eenzelfde addendum bij meerdere formulieren bijgevoegd worden, met kans op kleine verschillen tussen de addenda.
Men kan ook digitaal een vergunningsaanvraag indienen. In dat geval wordt de digitale indiening via het omgevingsloket gelijkgesteld met het gebruiken van de formulieren en addenda. (zie titel 8, hoofdstuk 2, afdeling 2)
Bovendien moet de vergunningsaanvraag de gegevens omvatten die de formulieren en de addenda voorschrijven als verplicht in te vullen of bij te voegen.
Paragraaf 1 geeft dit aan voor de vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten omvatten; paragraaf 2 voor de vergunningsaanvragen voor projecten die strekken tot het verkavelen van gronden.
Bijkomend geeft dit artikel delegatie aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, om samen de aanvraagformulieren, de addenda-bibliotheek en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij het besluit evenwel een minimale inhoud vastlegt.
Hoofdstuk 5. - Het openbaar onderzoek
De gewone vergunningsprocedure gaat altijd gepaard met een openbaar onderzoek, dit in tegenstelling tot de vereenvoudigde procedure, waar nooit een openbaar onderzoek georganiseerd wordt.
Overeenkomstig artikel 23 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning behandelt het openbaar onderzoek de vergunningsaanvraag, maar ook de nog niet
goedgekeurde project-MER of het nog niet goedgekeurde omgevingsveiligheidsrapport, het `OVR', als de vergunningsaanvraag deze rapporten omvat.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 16. Dit artikel geeft de algemene regels over de organisatie van het openbaar onderzoek weer.
Het eerste en tweede lid verduidelijken het aanvangspunt van het openbaar onderzoek en de duur van het openbaar onderzoek. Het openbaar onderzoek duurt steeds dertig dagen. De huidige regeling bij RO waarbij een zeer beperkt aantal openbare onderzoeken 60 dagen duurden, wordt verlaten wegens te complex (en dus te veel kans op procedurefouten).
De dertig dagen beginnen binnen tien dagen na :
1. de datum van de ontvankelijkheids- en volledigverklaring, of bij gebrek aan een ontvankelijk- en volledigverklaring, de veertigste dag na de datum waarop de vergunningsaanvraag is ingediend,
2. de datum van de beslissing van de bevoegde overheid tot het organiseren van een (tweede) openbaar onderzoek naar aanleiding van de toepassing van de administratieve lus of van wijzigingen aan het voorwerp van de aanvraag.
De overheid die in punt 2° bedoeld wordt, is de overheid die over de vergunningsaanvraag beslist, met andere woorden de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 (eerste aanleg) of artikel 52 (beroep) van het decreet van 25 april 2014.
Het derde lid somt de verschillende wijzen van bekendmaking van de vergunningsaanvraag op. De bekendmaking kan verschillen naargelang het project waarop de aanvraag betrekking heeft. Een aantal bekendmakingswijzen vindt altijd toepassing op alle projecten die de gewone vergunningsprocedure volgen behalve bij mobiele of verplaatsbare inrichtingen. Het betreft :
- de aanplakking van een affiche,
- de publicatie op de website van de gemeente, en
- de terinzagelegging in het gemeentehuis waar het voorwerp van de aanvraag uitgevoerd zal worden.
Andere bekendmakingswijzen zijn slechts op bepaalde projecten van toepassing. Hier betreft het :
- de publicatie in een dag- of weekblad,
- de individuele kennisgeving, en
- de organisatie van een informatievergadering.
Naargelang de inhoud van de aanvraag zal de bekendmaking van de vergunningsaanvraag immers uitgebreider zijn. Dit is vandaag de dag ook reeds het geval, zowel bij milieuvergunningen als bij stedenbouwkundige vergunningen.
Het vierde lid bevat een afwijkende regeling voor aanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten (bv. mobiele betoncentrale). Vanwege hun aard kunnen deze projecten op verschillende locaties worden ingezet. Er is dus geen 1-op-1 verhouding tussen de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit en de plaats van exploitatie. De meer plaatsgebonden wijzen van bekendmaking van de vergunningsaanvraag zijn dan ook niet van toepassing (de aanplakking van een affiche op de plaats van de exploitatie, een individuele kennisgeving). De andere wijzen van bekendmaking blijven wel onverkort van toepassing.
Voor deze projecten wordt voorzien in een meer pragmatische regeling voor de terinzagelegging en de publicatie op de website. Het is immers niet de bedoeling dat de aanvraag voor (of verandering aan) een uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichting of activiteit die bijvoorbeeld het volledige grondgebied van het Vlaamse Gewest bestrijkt, in elke van de 308 Vlaamse gemeenten ter inzage moet gelegd worden.
Aldus wordt bepaald dat de aanvraag voor een project dat uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvat die zich uitstrekken over twee of meer gemeenten in een provincie ter inzage wordt gelegd in het provinciehuis van de betrokken
provincie. Strekt dergelijk project zich uit over meerdere provincies, wordt de aanvraag in het provinciehuis van de betrokken provincies ter inzage gelegd. Aanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvat die beperkt zijn tot het grondgebied van een gemeente moeten alleen in het gemeentehuis van de betrokken gemeente ter inzage worden gelegd. De publicatie moet op zijn beurt slechts gebeuren op de website van de bevoegde overheid en (in bepaalde gevallen) in een dagblad. Ook hier kan het zijn dat een informatievergadering georganiseerd moet worden.
De concrete modaliteiten van de verschillende wijzen van bekendmaking worden geregeld in artikel 18 en volgende van het besluit. Bij de uitwerking van deze modaliteiten werd in het bijzonder rekening gehouden met de voordelen van een doorgedreven digitalisering.
Art. 17. Het is mogelijk dat een project uitgevoerd zal worden over meerdere gemeenten. Dit is bijvoorbeeld het geval voor nutsvoorzieningen. De initiatiefnemer zal voor een dergelijk project één project-MER / OVR opmaken, waarbij de alternatieven zich over meerdere gemeenten uitstrekken. De initiatiefnemer kan echter beslissen om de vergunningen, nodig voor dit project, in delen aan te vragen.
Stel dat een watermaatschappij overweegt om een waterleiding aan te leggen over 3 gemeenten. De alternatieven, onderzocht in het project-MER / OVR, zullen zich dan over deze 3 gemeenten uitstrekken.
Vervolgens vraagt de watermaatschappij eerst de vergunning aan in gemeente 1. Ze wil pas overgaan tot het aanvragen van de vergunning in gemeente 2 als de aanleg van de leiding in gemeente 1 bijna voltooid is. Idem voor gemeente 3.
Het ontwerp van project-MER/OVR zal bij de eerste vergunningsaanvraag in openbaar onderzoek worden gelegd, zodat burgers en organisaties hierop kunnen reageren. Tijdens deze vergunningsprocedure zal de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage beslissen over de goedkeuring of afkeuring van het project-MER respectievelijk het OVR.
In de volgende vergunningsprocedures zal het goedgekeurde project-MER / OVR ter inzage liggen in het openbaar onderzoek.
Het is echter denkbaar dat burgers of organisaties uit gemeeente 2 en 3 opmerkingen hebben op het project-MER/OVR, waarvan de alternatieven zich immers ook op hun gemeente uitstrekken.
Om deze personen en instanties deze kans te bieden, wordt voorzien dat als een vergunningsaanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER/OVR bevat dat alternatieven over meerdere gemeenten heeft, deze gemeenten een mededeling opnemen op hun website. Hierdoor worden deze personen en instanties op de hoogte gesteld van hun mogelijkheid om te reageren op het nog niet goedgekeurde project-MER/OVR.
Art. 18. De tekst die gebruikt moet worden voor de bekendmaking van de vergunningsaanvraag wordt digitaal gegenereerd via het omgevingsloket. Dit artikel regelt de minimale inhoud van deze tekst.
Art. 19. Het is mogelijk dat er betwistingen rijzen over het openbaar onderzoek. Dit kan gaan om een betwisting over de begin- of einddatum van het openbaar onderzoek en/of een betwisting over de naleving van bepaalde concrete modaliteiten.
Als het bevoegde bestuur zich geconfronteerd ziet met dergelijke betwistingen, kan zij de gemeente of de vergunningsaanvrager verzoeken om verklaringen of bewijsstukken ter beschikking te stellen, zodat het bevoegd bestuur na kan gaan of de betwisting terecht is.
Dergelijke verklaringen of bewijsstukken kunnen bestaan uit :
1. een beveiligde zending van de vergunningsaanvrager of de gemeente;
2. processen-verbaal van vaststelling door een gerechtsdeurwaarder;
3. e-mails of andere correspondentie over de bekendmaking in kwestie;
4. visuele vaststellingen met datumvermelding;
5. vaststellingen door de gemeentelijke omgevingsambtenaar of andere ambtenaren;
6. verklaringen op erewoord.
Verklaringen op erewoord kunnen uitgaan van zowel de gemeentelijke omgevingsambtenaar, de vergunningsaanvrager als van het publiek en worden steeds ondertekend. Verklaringen op erewoord zijn instrumenten die reeds frequent gebruikt worden in de praktijk. Het bewust afleggen van een onjuiste verklaring kan aanleiding geven tot strafrechtelijke sancties wegens valsheid in geschrifte.
Als de bevoegde overheid op basis van de verklaringen of bewijsstukken vaststelt dat een onregelmatigheid werd begaan bij het openbaar onderzoek, kan zij beslissen om ambtshalve een nieuw openbaar onderzoek te organiseren door toepassing van een administratieve lus (vermeld in artikel 13 van het Decreet).
Afdeling 2. - Aanplakking van een affiche
Art. 20. Dit artikel bevat de nadere regels die moeten worden nageleefd bij de aanplakking van een affiche. Dit artikel is van toepassing op alle openbare onderzoeken behalve voor openbare onderzoeken voor projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen bevatten. In dat geval moet het openbaar onderzoek niet aangekondigd worden door aanplakking van een affiche, aangezien dat praktisch niet mogelijk zou zijn.
Paragraaf 1 bepaalt hoe de affiche er uit moet zien. De tekst die het omgevingsloket heeft gegenereerd, moet met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt worden. Aan deze vereiste wordt eveneens voldaan wanneer de aanvrager de tekst afdrukt op A3-formaat en deze tekst vervolgens aanbrengt op een gele affiche van A2-formaat. Wat ruimtelijke ordening betreft, werd met het besluit van 4 april 2014 houdende de digitalisering van het ruimtelijke vergunningenbeleid reeds het minimaal A2-formaat ingevoerd. Door voorliggend besluit komt deze afmeting nu ook in de plaats van de voorwaarde dat de bekendmaking ten minste 35 vierkante decimeter groot moet zijn die thans nog voorzien is in milieuregelgeving. Uit de praktijk blijkt immers dat het eenvoudiger is te werken met de gestandaardiseerde A3- en A2-formaten. Bovenaan de gele affiche moet steeds het opschrift vermeld worden dat overeenstemt met de concrete aanleiding voor de organisatie van een openbaar onderzoek.
Paragraaf 2 zet verder uiteen dat de affiche uiterlijk op de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek aangeplakt moet zijn en dat deze aangeplakt moet blijven tot op de laatste dag van het openbaar onderzoek. De start- en einddatum van de aanplakking moeten in het omgevingsloket ingevoerd worden.
Het tweede lid van paragraaf 2 herneemt de huidige regelgeving inzake ruimtelijke ordening waarin is voorzien dat een aanplakking dient te gebeuren op de plaats waar het onroerend goed paalt aan een openbare weg, of als dit aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. De huidige sectorale regelgeving inzake de milieuvergunning voorziet dit laatste niet. In het derde lid wordt vervolgens bepaald dat als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op het openbaar domein, de aanplakking moet gebeuren aan elke zijde waar men van op de openbare weg de grens van het voorwerp van de vergunningsaanvraag bereikt. Lid vier verduidelijkt dat de vergunningsaanvrager instaat voor de aanplakking en dat deze aanplakking moet gebeuren op een schutting, op een muur of op een aan een paal bevestigd bord, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg. Met de bewoordingen 'toegang tot het terrein' wordt gedoeld op terreinen die niet aan de openbare weg gelegen zijn, maar wel beschikken over een private toegangsweg tot de openbare weg en dit ongeacht het zakelijk of persoonlijk recht op basis waarvan deze toegang verkregen is. Ook als het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd wordt op een perceel dat niet aan een openbare weg gelegen is, moet de aanvrager overgaan tot een aanplakking op de plaats waar de private toegangsweg uitkomt op de openbare weg.
De affiche moet gedurende de duur van de aanplakking steeds goed leesbaar zijn vanaf de openbare weg.
Binnen de huidige sectorale regelgeving inzake de milieuvergunning bestaat momenteel de verplichting voor de burgemeester om een attest op te maken in geval van een milieuvergunningsaanvraag, waarin hij de aanplakking bevestigt. Binnen de regelgeving inzake ruimtelijke ordening is een verplichting voorzien waarbij de vergunningsaanvrager een dubbel van de aangeplakte bekendmaking naar de bevoegde overheid moet zenden.
Geen van deze twee verplichtingen wordt behouden. Deze verplichtingen worden vervangen door de regeling van artikel 19 van het besluit, rond het ter beschikking stellen van verklaringen of bewijsstukken in geval van betwistingen over het openbaar onderzoek.
Evenmin wordt de analoge bekendmaking, de aanplakking van een affiche, op een daartoe geëigende plaats van de gemeente zoals deze voorzien is in de huidige sectorale regelgeving inzake de milieuvergunning en ruimtelijke ordening weerhouden. Er wordt ten volle ingezet op de mogelijkheden die het digitale tijdperk met zich meebrengt. In redelijkheid kan gesteld worden dat de aanplakking aan het gemeentehuis een bekendmakingswijze is die in de praktijk alle belang heeft verloren.
Niets belet gemeenten echter om uit eigen beweging het openbaar onderzoek op die manier aan te kondigen.
Afdeling 3. - Publicatie op de website
Art. 21. Dit artikel bevat de nadere regels over de publicatie van de aanvraag op de website van de bevoegde overheid (voor de bovengemeentelijke mobiele en verplaatsbare projecten) of de gemeente (in alle andere gevallen). De publicatie gebeurt op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op de website. Dit hoeft niet op de startpagina van de bevoegde overheid of de gemeente waar het voorwerp van de aanvraag uitgevoerd zal worden. Op de startpagina zou bijvoorbeeld een link naar het thema "omgeving" kunnen worden aangebracht, waarna op de pagina "omgeving" een rechtstreekse link naar de pagina met de aankondigingen van de lopende openbare onderzoeken wordt voorzien.
De tekst die gebruikt moet worden, wordt gegenereerd door het omgevingsloket. Deze gegevens zijn echter een minimum. Als de gemeente of de bevoegde overheid dit nuttig acht, kan zij meer gegevens publiceren op haar website. Deze publicatie gebeurt uiterlijk op de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek en duurt minstens tot de laatste dag van het openbaar onderzoek.
Deze vorm van bekendmaking komt in de plaats van de aanplakking van een affiche, op de daartoe geëigende plaatsen van de gemeente.
Afdeling 4. - Publicatie in een dag- of weekblad
Art. 22. Dit artikel bevat de nadere regels over de publicatie van de tekst die gegenereerd wordt via het omgevingsloket in ten minste één dag- of weekblad met minstens regionaal karakter.
Hiermee wordt bijvoorbeeld bedoeld dat de tekst in de plaatselijke editie van de krant gepubliceerd wordt, als deze krant over verschillende regionale edities beschikt. Een publicatie in alle regionale edities is niet vereist, maar kan uiteraard altijd.
Een publicatie in een gemeentelijk infoblad dat slechts tweewekelijks of maandelijks verschijnt, beantwoordt niet aan de eisen van dit artikel : het is geen dag- of weekblad en het heeft geen regionaal, maar gemeentelijk karakter.
Deze verplichting geldt slechts als de vergunningsaanvraag een project-MER of een omgevingsveiligheidsrapport omvat, of als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een inrichting of activiteit met een GPBV-installatie.
Er is voor gekozen om de publicatie van het openbaar onderzoek over vergunningsaanvragen voor de vermelde projecten gelijk te schakelen met de bekendmaking van beslissingen over voormelde aanvragen. Een dergelijk uniform en transparant systeem van bekendmaking van het openbaar onderzoek en van de beslissing voor deze projecten bevordert de administratieve vereenvoudiging.
Momenteel wordt, enkel wat stedenbouwkundige dossiers betreft die vergezeld zijn van project-MER, het openbaar onderzoek in drie dagbladen bekend gemaakt. Dit wordt nu dus enerzijds teruggebracht tot 1 dag- of weekblad. Wel wordt de bekendmaking uitgebreid tot dossiers die een omgevingsveiligheidsrapport omvatten en dossiers waar de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een inrichting of activiteit met een GPBV-installatie.
Er wordt dan ook volledig aangesloten bij de regeling in artikel 31, § 2, derde lid, VLAREM I die voorziet dat een bekendmaking moet gebeuren "in minstens een dag- of weekblad met regionaal karakter en op de website van de gemeente op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats", behalve voor wat vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten betreft. Ter herinnering, de publicatie op de website van de gemeente of de bevoegde overheid (i.g.v. aanvragen uitsluitend bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten omvatten) wordt op algemene wijze verplicht door artikel 21 van het besluit.
Het is de gemeente die instaat voor de publicatie in een dag- of weekblad, maar ze doet dit op kosten van de vergunningsaanvrager.
Zij doet dit uiterlijk op de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek. Een laattijdige publicatie maakt een procedurefout uit, aangezien derden mogelijks niet over de volle periode van het openbaar onderzoek beschikken om het dossier te consulteren en eventueel bezwaar in te dienen. Hieraan kan enkel tegemoet gekomen worden door het openbaar onderzoek te hernemen (administratieve lus) of te verlengen.
Tot slot voorziet deze paragraaf ook in een regeling voor het geval het voorwerp van de vergunningsaanvraag op twee of meer gemeenten uitgevoerd zal worden. In dat geval kan elke gemeente voor een publicatie zorgen, maar kan ook volstaan worden met een gecoördineerde publicatie.
Paragraaf 2 bevat de regeling voor publicatie in een dag- of weekblad voor vergunningsaanvragen voor projecten of veranderingen aan bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten. Hier is niet de gemeente, maar de bevoegde overheid die instaat voor publicatie in een dag- of weekblad.
Wel wordt verwezen naar artikel 17 dat stelt dat als een vergunningsaanvraag gepaard gaat met een nog niet goedgekeurd project-MER of omgevingsveiligheidsrapport en dit rapport over meer gemeenten gaat dan de gemeente waar het openbaar onderzoek plaats vindt, de andere gemeenten een mededeling op hun website moeten plaatsen, zodat hun inwoners op de hoogte raken van het project-MER of omgevingsveiligheidsrapport, en het openbaar onderzoek hierover. Op deze manier kunnen ook zij inspreken en hun opmerkingen over het project-MER of omgevingsveiligheidsrapport kenbaarmaken.
Afdeling 5. - Individuele kennisgeving
Art. 23. Dit artikel bevat de nadere regels inzake de individuele kennisgeving van het openbaar onderzoek aan bepaalde personen die in de omgeving van het voorwerp van de aanvraag gevestigd zijn.
Een individuele kennisgeving is slechts vereist in de gevallen opgesomd in dit artikel.
Paragraaf 1 voorziet een individuele kennisgeving in volgende gevallen :

Voorwerp aanvraag ? Kennisgeving aan... Uitzonderingen ?
Klasse 1-inrichting ( § 1, eerste lid) 1) de gebruikers van de gebouwen, voor zover gekend door de gemeente, en Niet bij aanvragen m.b.t. projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten van klasse 1 omvatten
2) de eigenaars van de percelen gelegen in een straal van 100 meter rond
- de perceelsgrens i.g.v. een gekadastreerd perceel
- de uiterste grenzen van de inrichting of activiteit i.g.v. ongekadastreerd perceel
Stedenbouwkundige handelingen op gekadastreerd perceel ( § 1, tweede lid) eigenaars van de aanpalende percelen Niet bij aanvragen m.b.t. lijninfrastructuren
Verkavelen van gronden op gekadastreerd perceel ( § 1, tweede lid) eigenaars van de aanpalende percelen Beperking : bij bijstelling OVG voor verkavelen van gronden enkel kennisgeving aan eigenaars van de aanpalende percelen die geen deel uitmaken van de verkaveling

De kennisgeving gebeurt steeds voorafgaand aan het openbaar onderzoek. Er gelden geen verdere formaliteiten. Een individuele kennisgeving voor deze aanvragen kan bijgevolg met een gewone brief en hoeft niet met een beveiligde zending. Deze regeling sluit aan bij de bestaande milieuregelgeving waarbij evenmin een aangetekend schrijven wordt vereist. Voor aanvragen voor stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden is dit een versoepeling ten opzichte van de huidige regelgeving waar wel een aangetekend schrijven of een afgifte tegen ontvangstbewijs wordt vereist.
Het is mogelijk dat meerdere gevallen van toepassing zijn. In dit geval geldt de ruimste kennisgeving. Men kan hierbij denken aan een aanvraag voor een gemengd project dat zowel stedenbouwkundige handelingen (bv. oprichting bedrijfsgebouw) als de exploitatie van een klasse 1-inrichting omvat.
Deze paragraaf bepaalt tevens wat verstaan moet worden onder `aanpalend perceel'.
Soms is het niet eenvoudig om de gebruikers van gebouwen aan te schrijven. Vandaar dat in het artikel wordt bepaald dat de gemeente dit slechts hoeft te doen voor zover de gebruikers bij haar gekend zijn. Zo kan het zijn dat een gemeente de gebruikers niet kent van een gebouw, waar de gelijkvloerse verdieping gebruikt wordt door een ingedeelde inrichting of activiteit van de tweede klasse waarboven studenten gehuisvest zijn. Ook bij vakantiewoningen kent de gemeente de eigenaar maar niet de gebruikers.
Vanzelfsprekend zal de gemeente bij haar onderzoek van gebruikers de meest recente informatie gebruiken. Zo kunnen de diensten van het kadaster gegevens over eigenaars aan de gemeente verstrekken, maar kan de gemeente ook de Kruispuntdatabank van ondernemingen (KBO) raadplegen, of het bevolkingsregister. Het is niet nodig dat de gemeente nog verdere inspanningen terzake levert.
Paragraaf 2 voorziet een individuele kennisgeving bij vergunningsaanvragen voor het verkavelen van gronden waarbij de aanvraag vermeldt dat de inhoud ervan strijdig is met het bestaan van door de mens gevestigde erfdienstbaarheden of van bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het grondgebruik. Buiten de kennisgeving, op grond van de eerste paragraaf, geldt in dit geval een tweede individuele kennisgeving :
Voorwerp aanvraag ? Kennisgeving aan... Uitzonderingen ?
Verkavelen van gronden en de aanvraag vermeldt dat inhoud strijdig is met bestaande conventionele erfdienstbaarheden of bij overeenkomst vastgelegde verplichtingen inzake grondgebruik ( § 2) Begunstigden van de erfdienstbaarheden of verplichtingen /

Ook deze individuele kennisgeving moet voorafgaand aan het openbaar onderzoek gebeuren. In dit geval moet de individuele kennisgeving wel met een beveiligde zending gebeuren.
De kosten van de beveiligde zendingen zijn ten laste van de gemeente. Dit is overigens vandaag de dag ook reeds zo in de geldende milieuregelgeving. In de huidige regelgeving ruimtelijke ordening vallen zij ten laste van de aanvrager.
Paragraaf 1 en 2 verduidelijken dat de kennisgeving steeds door de gemeente gebeurt. Dit is een verschil met de huidige milieuregelgeving waar de burgemeester instaat voor de kennisgeving, maar sluit aan bij de huidige regeling inzake ruimtelijke ordening.
Het is ook de gemeente die de namen en adressen van de eigenaars en de haar gekende gebruikers opzoekt. Heeft de aanvraag betrekking op een project dat op het grondgebied van meerdere gemeenten uitgevoerd wordt, staat elke gemeente in voor de individuele kennisgeving van de personen op haar grondgebied. Voor het opzoeken van de namen en adressen kan zij gebruik maken van de informatie verschaft door de diensten van het kadaster of andere, meer recente gegevens waarover zij beschikt.
Afdeling 6. - De terinzagelegging
Art. 24. Dit artikel voorziet dat de vergunningsaanvraag gedurende de periode van het openbaar onderzoek - dertig dagen - ter inzage wordt gelegd in het gemeentehuis waar de aanvrager het voorwerp van de vergunningsaanvraag wenst uit te voeren. Strekt het voorwerp van de aanvraag zich uit over meerdere gemeenten, organiseert elke gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de aanvraag betrekking heeft een ter inzagelegging.
Voor aanvragen die betrekking hebben op uitsluitend bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten omvat geldt een afwijkende regeling en wordt de aanvraag ter inzage gelegd in het provinciehuis van de betrokken provincie of provincies.
Zowel de vergunningsaanvraag als de bijlagen van de vergunningsaanvraag (bv. energiestudie, MOBER, passende beoordeling) worden ter inzage gelegd. De bijlagen van de vergunningsaanvraag worden geacht integraal deel uit te maken van de vergunningsaanvraag.
Dit betekent dat als de vergunningsaanvraag een project-MER of een OVR bevat, deze niet alleen ter inzage worden gelegd, maar er tevens standpunten, opmerkingen of bezwaren op deze documenten geformuleerd kunnen worden. Deze verplichting volgt uit artikel 23, derde lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
De terinzagelegging kan door het ter inzage leggen van een analoog exemplaar van het aanvraagdossier, maar ook door het aanbieden van de mogelijkheid tot digitale consultatie van het aanvraagdossier. De vergunningsaanvraag wordt ter inzage gelegd vanaf de begindatum van het openbaar onderzoek.
Slaan de alternatieven in het nog niet goedgekeurde project-MER of OVR op meerdere gemeenten, maar betreft het voorwerp van de vergunningsaanvraag slechts één of enkele van deze gemeenten, zal op de website van deze andere gemeenten een mededeling gepubliceerd worden, zodat er voldoende kennisgeving is rond het ontwerp project-MER of OVR, ook naar de inwoners die mogelijks vallen onder de alternatieven van dit ontwerp project-MER of OVR. (zie eerder).
Afdeling 7. - De informatievergadering
Art. 25. De verplichting tot het organiseren van minstens één informatievergadering bestaat momenteel enkel in de milieuregelgeving en is beperkt tot klasse 1-inrichtingen waarvoor een MER of een OVR vereist wordt. Voor andere klasse 1- of klasse 2-inrichtingen is zij facultatief.
In voorliggend besluit wordt deze verplichting tot het organiseren van een informatievergadering behouden. Voor projecten waarvoor de aanvraag geen project-MER of OVR moet omvatten, blijft het uiteraard mogelijk om op vrijwillige basis een informatievergadering te organiseren, ook als het project louter stedenbouwkundige handelingen betreft.
Paragraaf 1 voorziet dat de informatievergadering plaats moet vinden tijdens de eerste twintig dagen van het openbaar onderzoek. Deze regel bestaat niet in de huidige milieuregelgeving waarin louter bepaald wordt dat de informatievergadering moet plaatsvinden tijdens het openbaar onderzoek. Door deze beperking in de tijd wordt gegarandeerd dat derden in ieder geval tijdig de nodige informatie over het project krijgen.
De informatievergadering wordt georganiseerd door de gemeente samen met de vergunningsaanvrager en het bevoegde bestuur. Voor aanvragen voor projecten die zich uitstrekken over meerdere gemeenten kan volstaan worden met de organisatie van een gemeenschappelijke informatievergadering door alle gemeenten.
Paragraaf 2 voorziet een afwijkende regeling voor aanvragen die uitsluitend betrekking hebben op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten en een project-MER of een OVR omvatten. Voor deze aanvragen organiseert de provincie de informatievergadering samen met de aanvrager en het bevoegde bestuur en niet de gemeente.
Voor aanvragen voor projecten die zich uitstrekken over meerdere provincies kan eveneens volstaan worden met de organisatie van een gemeenschappelijke informatievergadering door alle provincies.
Paragraaf 3 somt de personen en instanties op die uitgenodigd worden voor de informatievergadering. Deze opsomming sluit aan bij hetgeen nu voorzien is in VLAREM I, met dien verstande dat de voorzitter van de milieuvergunningscommissie vervangen wordt door deze van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie.
Op deze vergadering worden eveneens de colleges van burgemeester en schepenen op wiens grondgebied de exploitatie plaatsvindt, door de provincie uitgenodigd.
Paragraaf 4 bepaalt dat de informatievergadering wordt voorgezeten door een lid van het bevoegde bestuur. De aanvrager (of zijn afgevaardigde) verschaft bijkomende toelichting en beantwoordt vragen om informatie op de vergadering. De gemeente, respectievelijk de provincie, stelt een verslag van de vergadering op. Dit kan door een andere persoon gebeuren dan deze die de informatievergadering voorzit.
Afdeling 8. - Het formuleren van standpunten, opmerkingen en bezwaren
Art. 26. Gedurende het openbaar onderzoek staat het iedere natuurlijke of rechtspersoon vrij om standpunten te formuleren en opmerkingen of bezwaren in te dienen. Dit kan analoog (schriftelijk) of via het omgevingsloket gebeuren. Mondelinge opmerkingen worden niet aanvaard.
De standpunten, opmerkingen en bezwaren worden analoog (schriftelijk) of via het omgevingsloket ter kennis gebracht van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het voorwerp van de aanvraag uitgevoerd zal worden, tenzij het gaat om een openbaar onderzoek over een aanvraag voor uitsluitend bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten. In dit geval moeten de standpunten, opmerkingen en bezwaren ter kennis gebracht worden van de deputatie of deputaties.
Afdeling 9. - Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten
Art. 27. Dit artikel bevat de nadere regels voor vergunningsaanvragen inzake projecten die mogelijks landsgrens- of gewestgrensoverschrijdende effecten kunnen hebben. Als het bevoegde bestuur vaststelt dat het voorwerp van de aanvraag aanzienlijke effecten voor mens en milieu zou kunnen hebben in een ander gewest, EU-lidstaat of verdragspartij bij het Verdrag van Espoo, of wanneer één van deze overheden hierom verzoeken, stelt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag voor advies ter beschikking van de bevoegde autoriteit. Aangezien de bijlagen van de vergunningsaanvraag geacht worden integraal deel uit te maken van de vergunningsaanvraag, maakt de bevoegde overheid ook deze bijlagen over.
De toepasselijke Europese regelgeving en het Verdrag van Espoo vereisen immers dat de overheden en het betrokken publiek in het gewest, de EU-lidstaat of de verdragspartij bij het Verdrag van Espoo in de mogelijkheid worden gesteld om inspraak te hebben.
Dit artikel bepaalt verder wat wanneer meegedeeld moet worden, en welke mogelijkheden de inwoners van het betrokken gewest, de EU-lidstaat of de verdragspartij hebben en hoe eventuele inspraak verloopt.
De in dit artikel opgenomen procedure sluit aan bij hetgeen op heden reeds voorzien is in de regelgeving inzake milieu en ruimtelijke ordening.
Art. 28. Dit artikel bepaalt dat wanneer het bevoegde bestuur vaststelt dat het voorwerp van de vergunningsaanvraag de exploitatie van een ingedeelde inrichting betreft, en deze exploitatie ten gevolge van een zwaar ongeval waarschijnlijk betekenisvolle effecten kan hebben voor mens of milieu van een ander Gewest, een andere EU-lidstaat of een verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki, of wanneer een ander Gewest, een EU-lidstaat of een verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki hierom verzoekt, het bevoegd bestuur de vergunningsaanvraag en de bijhorende bijlagen aan de bevoegde autoriteiten van het Gewest, de EU- lidstaat of de verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki voor advies overmaakt.
Dit artikel bepaalt verder wat wanneer meegedeeld moet worden, en welke mogelijkheden de inwoners van het betrokken gewest, EU-lidstaat of de verdragspartij hebben en hoe eventuele inspraak verloopt.
Afdeling 10. - Het afsluiten van het openbaar onderzoek
Art. 29. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek moet de gemeente hetzij de provincie (in geval van aanvragen voor uitsluitend bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten) de standpunten, opmerkingen en bezwaren die werden ingediend tijdens het openbaar onderzoek ter beschikking stellen van de POVC of de GOVC als diens advies vereist is, dan wel aan het bevoegde bestuur.
Naargelang de inhoud van de aanvraag moeten deze gegevens bijkomend worden overgemaakt aan :
1. de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als de aanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER of een nog niet goedgekeurd OVR omvat;
2. de gemeenteraad als de aanvraag wegenwerken omvat waarover de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft.
Het ter beschikking stellen van de gegevens gebeurt steeds via het uitwisselingsplatform. Dit houdt in dat de gemeente hetzij de provincie het nodige moet doen om de standpunten, bezwaren en opmerkingen die analoog zijn ingediend in te scannen en op te laden op het uitwisselingsplatform.
Hoofdstuk 6. - Adviesinstanties
Artikel 24, 42 en 59 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning machtigen de Vlaamse Regering om de adviesinstanties aan te wijzen die over een vergunningsaanvraag advies verlenen. Dit betreft zowel de adviesinstanties in eerste administratieve aanleg (gewone en vereenvoudigde procedure) als in tweede administratieve aanleg.
Naast de instanties die de Vlaamse Regering bij dit besluit aanwijst, wordt ook het advies ingewonnen van het college van burgemeester en schepenen of van de gemeentelijke omgevingsambtenaar op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft (in voorliggend besluit gedefinieerd als het adviserend schepencollege).
In eerste aanleg wordt dit adviserend schepencollege om advies gevraagd als de deputatie of de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is tenzij :
- de aanvraag ingediend is door het betrokken college of
- de vergunningsaanvraag louter betrekking heeft op mobiele of verplaatsbare ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
In beroep wordt altijd het advies van het adviserend schepencollege ingewonnen tenzij het beroep ingesteld is door het betrokken college.
Het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar heeft aldus rechtstreeks adviesbevoegdheid via het Decreet, ongeacht de instanties die de Vlaamse Regering zou aanwijzen.
De adviesinstanties in eerste en in laatste administratieve aanleg zijn doorgaans dezelfde. Dit bevordert de transparantie van de regelgeving en sluit aan bij de devolutieve werking van het beroep waardoor het dossier in zijn totaliteit overgaat naar de bevoegde overheid in graad van administratief beroep. Uiteraard kunnen de adviesinstanties zelf intern voorzien in een differentiëring waarbij het advies in beroep door anderen kan worden opgesteld en ondertekend dan het advies in eerste aanleg.
Titel 8 van voorliggend besluit maakt duidelijk dat het aanvragen en verlenen van adviezen steeds op digitale wijze, via het uitwisselingsplatform gebeurt.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 30. Dit artikel herneemt de bestaande en voor zichzelf sprekende regel dat een advies van een adviesinstantie niet vereist is als de vergunningsaanvraag of het beroep uitgaat van deze instantie.
Art. 31. Er is voor gekozen om de instanties die advies moeten uitbrengen over vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden enerzijds en deze die advies moeten uitbrengen over de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten aan te duiden in twee aparte afdelingen.
Afdeling 2 bevat de adviesinstanties voor vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden.
Afdeling 3 bevat de adviesinstanties inzake vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
Hierdoor is het mogelijk dat eenzelfde adviesinstantie op basis van beide afdelingen een advies moet uitbrengen. Om te vermijden dat dezelfde instantie in dergelijk geval twee adviezen moeten uitbrengen voorziet dit artikel dat deze instantie slechts één advies moet uitbrengen.
Art. 32. Artikel 68 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning stelt dat een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur geldt, maar dat in een aantal - limitatief opgesomde gevallen - de bevoegde overheid toch kan beslissen om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk voor een bepaalde duur te verlenen. In deze gevallen kunnen de adviesinstanties en het adviserend schepencollege een standpunt innemen over deze duur. Als zij een standpunt innemen, zullen ze hun beoordeling van de duur moeten motiveren in hun advies. Vanzelfsprekend kunnen de adviesinstanties maar een gemotiveerde beoordeling in hun advies opnemen als zij bevoegd zijn om een standpunt in te nemen over de reden van de vergunningsduur. Zo zal bv. het advies van de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, slechts een gemotiveerde beoordeling kunnen bevatten van de duur van de omgevingsvergunning bij een vergunningsaanvraag waarbij de exploitatie betrekking heeft op een ontginning.
Art. 33. Als een adviesinstantie of het adviserend schepencollege van oordeel is dat het aangevraagde vergunbaar is mits voorwaarden, bevat het advies een gemotiveerd voorstel van deze voorwaarden, voor wat hun bevoegdheid betreft.
Stel dat OVAM van oordeel is dat exploitatie van de aangevraagde inrichting of activiteit verenigbaar wordt geacht met de bepalingen van de sectorale uitvoeringsplannen en met een duurzaam beheer van afvalstoffen en materialen mits er voorwaarden opgelegd worden, zal OVAM in haar advies deze voorwaarden gemotiveerd moeten voorstellen. De voorwaarden zelf kunnen, gelet op de bevoegdheid van OVAM, betrekking hebben op bv. het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.
Dit artikel spreekt over voorwaarden, de generieke term, waaronder bijzondere milieuvoorwaarden vallen, maar ook stedenbouwkundige voorwaarden.
Art. 34. Zoals hierboven reeds aangehaald, leggen artikel 24, 42 en 59 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning een aantal gevallen vast waarin ook het advies van het college van burgemeester en schepenen of van de gemeentelijke omgevingsambtenaar op het ambtsgebied waarvan de vergunningsaanvraag betrekking heeft, ingewonnen wordt (zowel in eerste als in tweede administratieve aanleg).
Dit artikel legt de minimale gegevens vast die het advies van het adviserend schepencollege moet bevatten.
Afdeling 2. - De instanties die advies verlenen over stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden, en de inhoud van de adviezen
Art. 35. Paragraaf 1 geeft aan dat dit artikel de instanties opsomt die advies verlenen over de vergunningsaanvraag of het beroep dat betrekking heeft op het uitvoeren van stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden.
Paragraaf 2 verschilt ten opzichte van de bestaande regelgeving : er wordt niet langer advies gevraagd aan het departement RWO, maar wel aan de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning. De gevallen waarin aan deze afdeling advies wordt gevraagd, vallen uiteen in drie categorieën :
1. Er wordt steeds advies gevraagd als de Vlaamse Regering (in eerste en tweede aanleg) de bevoegde overheid is en het een aanvraag betreft waarop de gewone vergunningsprocedure van toepassing is.
2. Er wordt advies gevraagd als de deputatie de bevoegde overheid is, het een aanvraag betreft waarop de gewone vergunningsprocedure van toepassing is en :
a) het een provinciaal project betreft (dus niet over aanvragen die uitsluitend bovengemeenteljke mobiele of verplaatsbare projecten omvatten en evenmin over projecten die in de eerste klasse ingedeelde inrichtingen of activiteiten omvatten die noch een Vlaams noch een gemeentelijk project of een onderdeel van een van beiden zijn);
b) het een beroep betreft tegen een gemeentelijke vergunningsbeslissing waarbij de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, advies heeft verleend.
3. In een aantal limitatief opgesomde gevallen moet tevens advies gevraagd worden aan de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, bij aanvragen waarvoor het college van burgemeester en schepenen de bevoegde overheid is en het een aanvraag is waarop de gewone vergunningsprocedure van toepassing is. Het gaat hierbij om :
a) aanvragen waarvoor een project-MER is opgesteld of een ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen;
b) aanvragen die de opmaak van een mobiliteitseffectenrapport vereisen;
c) aanvragen die een passende beoordeling vereisen;
Dit betreft een aantal complexere aanvragen waarbij het advies van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, aangewezen wordt geacht om een kwaliteitsvolle vergunningverlening te kunnen garanderen.
Paragraaf 2 voorziet tevens de mogelijkheid voor de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, om subadviezen in te winnen. Als dit gebeurt, wordt het subadvies verstrekt binnen twintig dagen, tenzij de adviesvraag een andere termijn zou vermelden. De afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, kan geen subadvies vragen als de instantie waaraan zij subadvies zou willen vragen, reeds om advies op vlak van ruimtelijke ordening gevraagd wordt.
De paragrafen 3 tot 14 hernemen de bestaande adviesinstanties inzake stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden die aangeduid werden bij besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen, met weliswaar op een aantal plaatsen een beperkt aantal wijzigingen.
In paragraaf 3 wordt het advies van het agentschap Onroerend Erfgoed behandeld. Een aantal minder belangrijke adviesverplichtingen worden geschrapt, aangezien het agentschap zich op zijn kerntaken wenst te focussen.
De tekst verwijst naar de nieuwe terminologie, geïntroduceerd door het onroerenderfgoeddecreet. Het moge duidelijk zijn dat ook de vroegere beschermingen gevat worden door paragraaf 3.
Het agentschap Onroerend Erfgoed verleent normalerwijze ook in beroep advies.
Daarentegen verleent de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed en niet het Agentschap Onroerend Erfgoed advies als een beroep middelen opwerpt over :
1) het advies van het agentschap, of
2) de behandeling van dat advies door de bevoegde overheid.
Werpt een beroep geen dergelijke middelen op, moet bijgevolg advies gevraagd worden aan het Agentschap Onroerend Erfgoed.
Bij paragraaf 4 wordt opgemerkt dat daar waar het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 bij de adviesverplichting van het Agentschap voor Natuur en Bos spreekt over `aanvragen in parken en bossen, zoals gedefinieerd in het Bosdecreet, alsmede in gebieden die overeenkomstig de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen bestemd zijn voor parken en bossen' is deze verplichting reeds deels gevat door de adviesverplichting over `aanvragen in ruimtelijk kwetsbare gebieden'. Aanvragen in gebieden die overeenkomstig de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen bestemd zijn voor parken en bossen zijn immers aanvragen in een ruimtelijk kwetsbaar gebied. (zie art. 1.1.2, 10°, VCRO).
Voor de duidelijkheid is ook opgenomen dat een advies van het agentschap voor Natuur en Bos vereist is als een passende beoordeling nodig is. Deze adviezen werden ook nu reeds de facto ingewonnen, zonder dat dit uitdrukkelijk in de regelgeving was opgenomen.
In paragraaf 5 wordt het advies van het departement Mobiliteit en Openbare Werken vermeld voor dossiers met mobiliteitsstudie. Dit departement kan vanzelfsprekend subadviezen inwinnen van wegbeheerders en waterwegbeheerders. Deze mogelijkheid wordt echter niet regelgevend vastgelegd.
Bij de adviezen van de wegbeheerder (paragraaf 6) zijn de provinciewegen weggevallen aangezien er nu geen provinciewegen meer bestaan. Het domein van de betrokken wegen is de eigendomsgrens. De 30 m. starten dus niet vanaf de betrokken weg zelf, maar vanaf deze eigendomsgrens. Bij autosnelwegen is dit meestal 1 meter verder dan de gracht naast de weg.
In paragraaf 8 wordt verwezen naar het besluit watertoets. Voorliggend besluit bepaalt de gevallen waarin er advies wordt gevraagd - de gevallen vermeld in artikel 3 van het besluit watertoets -, en de instanties waaraan er advies gevraagd wordt - de instanties, vermeld in artikel 5 van het besluit watertoets.
Het moge duidelijk zijn dat door deze adviesverplichting op te nemen in artikel 35, § 8,van voorliggend besluit, het advies dat ingevolge paragraaf 8 wordt uitgebracht, verder kan gaan dat een louter watertoetsadvies. Het kan ook betrekking hebben op geplande uitbreidingswerken van waterlopen en waterwegen zoals kanalen, op te respecteren afstanden, op geplande onteigeningen en bestaande erfdienstbaarheden, kortom op alle aspecten van de fysische infrastructuur.
Op vraag van de afdeling Kust van het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust is de formulering van paragraaf 11 ook veranderd. Het bleek immers ook relevant dat deze administratie adviesbevoegdheid krijgt in een beperkte zone landinwaarts van de veiligheidslijn. Bebouwing op die plaatsen kan immers ook zijn invloed op de kustverdediging hebben. Via het advies kan de afdeling randvoorwaarden opleggen.
In bepaalde gevallen is het advies van de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage vereist. Dit is het geval bij welomschreven stedenbouwkundige handelingen die in de nabijheid van een Seveso-inrichting uitgevoerd zullen worden (paragraaf 15).
Ook nieuw is de verplichting om advies te vragen aan het directoraat-generaal Luchtvaart als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een constructie die is hoger is dan 60 meter boven het maaiveld (paragraaf 16).
De minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, wordt gemachtigd om per gemeente of, in de buurt van luchtvaartterreinen, per duidelijk omschreven gebied, te bepalen dat het advies van het directoraat-generaal vereist is voor constructies die hoger zijn dan een hoogte die de minister ten opzichte van het maaiveld bepaalt.
De minister moet hierbij rekening houden met het gezamenlijk voorstel van de federale ministers bevoegd voor de Luchtvaart en de Defensie. Deze hoogtebepaling heeft als doel de burgerlijke en militaire luchtvaartterreinen, de visuele luchtvaartroutes, de militaire luchtvaartzones en de burgerlijke en militaire luchtvaartinstallaties voor communicatie, navigatie en toezicht (CNS) te beschermen.
De twee opgenomen voorwaarden zijn van alternatieve aard, waardoor de strengste norm (de laagste hoogte) van toepassing is.
Het Directoraat-Generaal Luchtvaart coördineert in zijn advies via subadviesvragen de eisen die verschillende instanties (Belgocontrol, luchthavenuitbater, defensie) terzake opleggen.
Thans vragen vergunningverlenende overheden ook adviezen van het Directoraat-Generaal Luchtvaart, ook al is hier in de regelgeving ruimtelijke ordening geen verplichting toe. Die adviespraktijk kan blijven bestaan zolang de minister de hoogtes per gemeente of per duidelijk omschreven gebied nog niet heeft vastgelegd.
De adviesvraag aan de ASTRID-veiligheidscommisie (vermeld in paragraaf 17) is niet nieuw. Ze is immers opgenomen in de federale regelgeving (wet van 8 juni 1998, artikel 22 en KB van 15 december 2013). Voor de duidelijkheid (en om de kans op vergissingen bij het vragen van adviezen te minimaliseren) wordt ze hier hernomen.
Art. 36. Vooreerst wordt verduidelijkt dat de adviesinstanties advies geven over de aangevraagde stedenbouwkundige handelingen of het aangevraagde verkavelen van gronden, dit conform de bepalingen van titel 4, hoofdstuk 3 "beoordelingsgronden" van de VCRO.
Dit houdt in dat er geen advies gegeven kan worden over reeds vergunde stedenbouwkundige zaken die niet het voorwerp uitmaken van de aanvraag, of over zaken die geen deel uitmaken van de aangevraagde stedenbouwkundige handelingen of het aangevraagde verkavelen van gronden.
Tevens geeft dit artikel aan dat de adviesinstanties hun advies moeten uitbrengen overeenkomstig artikel 4.3.3 en 4.3.4 van de VCRO. Hierbij wordt de memorie van toelichting die opgemaakt werd bij de totstandkoming van deze artikelen (toen 119 en 120 DRO) in herinnering gebracht :
"412. Het voorgestelde artikel 119 DRO geeft aan dat een vergunning principieel wordt geweigerd als uit de ingewonnen adviezen of uit het aanvraagdossier blijkt dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen andere sectoren dan de ruimtelijke ordening. Het begrip "normen" dekt zowel supranationale, wetskrachtige, reglementaire als beschikkende bepalingen. Het begrip sluit dus bv. ook individuele beschermingsbesluiten ten aanzien van beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten188 in. Een principiële weigering kan in gemotiveerde gevallen echter worden vermeden indien in de vergunning voorwaarden kunnen worden opgenomen die strekken tot een adequate afstemming van het aangevraagde op de sectorale vereisten. De voorgestelde regeling is in feite een veralgemening van bestaande principes in specifieke regelgeving, zoals artikel 16, § 1, van het Decreet Natuurbehoud. Aldaar wordt bepaald dat de vergunningverlenende overheid vermijdbare schade aan de natuur daadwerkelijk moet voorkomen, beperken of herstellen, hetzij door de vergunning te weigeren, hetzij door er redelijke voorwaarden aan te verbinden.
413. Het voorgestelde artikel 120 DRO geeft aan dat een sectoradvies ook kan leiden tot een weigering buiten het geval van een strikte strijdigheid met sectorale regelgeving of beschikkingen, m.n. in het geval het aangevraagde "onwenselijk" is in het licht van de doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Met "doelstellingen of zorgplichten" wordt verwezen naar niet rechtstreeks uitvoerbare regelgevingen of principes. Te denken valt bv. aan artikel 6 van het Decreet Natuurbehoud (algemene doelstellingen van het natuurbeleid) of artikel 2, tweede lid, van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg ("Het landschap is een essentieel bestanddeel van de leefwereld van de volkeren, als uitdrukking van de verscheidenheid van hun gemeenschappelijk cultureel en natuurlijk erfgoed en als basis van hun identiteit")."
Afdeling 3. - De instanties die advies verlenen over de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, en de inhoud van de adviezen
Art. 37. Dit artikel somt de instanties op die advies moeten verlenen over de aanvraag of het beroep dat betrekking heeft op de exploitatie van een vergunningsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit (paragraaf 1).
In paragraaf 2 worden de gevallen opgesomd waarin de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, advies verleent. De gevallen waarin deze afdeling advies verleent, zijn gewijzigd ten opzichte van de huidige regeling vervat in VLAREM I. De onderliggende gedachte blijft evenwel hetzelfde, met name dat deze adviesverlening beperkt moet blijven tot de meer complexe dossiers.
De gevallen waarin advies wordt gevraagd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, vallen uiteen in drie categorieën :
1. er wordt advies gevraagd als de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de bevoegde overheid is (gewone én vereenvoudigde procedure);
2. er wordt ook advies gevraagd als de deputatie zich over de aanvraag of het beroep moet uitspreken;
3. als het college van burgemeester en schepenen de bevoegde overheid is, wordt slechts advies gevraagd over de in de indelingslijst met de letter A aangemerkte inrichtingen. Dit zal in belangrijke mate overeenkomen met de dossiers die van klasse 1 naar klasse 2 (dus "2A") worden gedeclasseerd.
Ook de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, kan subadviezen inwinnen. De regeling hier is hetzelfde als voor het inwinnen van subadviezen door de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning. Ze is trouwens geïnspireerd op de huidige regeling in VLAREM I. Zo zou subadvies gevraagd kunnen worden aan de brandweer, dit is immers een instantie die activiteiten ontwikkelt op het vlak van veiligheid, of aan De Lijn, als instantie met activiteiten op het vlak van mobiliteit.
Paragraaf 3 voorziet een verplicht advies door de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning. Deze afdeling wordt om advies gevraagd over dossiers met milieuaspecten :
1. als het een beroep bij de deputatie betreft en het om een aanvraag gaat waarop de gewone vergunningsprocedure van toepassing is. Het is niet zo dat bij alle aanvragen op gemeentelijk niveau advies gevraagd wordt aan de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning;
2. als de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is, zowel in eerste als in laatste administratieve aanleg, en het aanvragen betreft die de gewone vergunningsprocedure volgen.
Paragrafen 4 tot 10 hernemen de bestaande adviesinstanties inzake de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.
Adviesverplichtingen die nieuw ingevoerd worden, zijn deze door :
- het Departement Mobiliteit en Openbare Werken ( § 11),
- het Agentschap Natuur en Bos ( § 12),
- de adviesinstanties vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 m.b.t. de watertoets ( § 13).
De gevallen waarin deze instanties om advies gevraagd wordt, is op vergelijkbare wijze ingevuld als bij ruimtelijkeordeningsdossiers.
- het Agentschap onroerend erfgoed of de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed (rekening houdend met de regelgeving inzake onroerend erfgoed) ( § 14),
- het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle ( § 15),
- het Departement Landbouw en Visserij ( § 16).
De advisering door deze instanties is uiteraard niet volledig nieuw. Vandaag de dag wordt hun advies vaak ingewonnen door de afdeling Milieuvergunningen (via de regeling van het subadvies).
Wat betreft de adviesverplichting van het Agentschap Natuur en Bos (paragraaf 12) wordt er gewezen de definitie van ruimtelijk kwetsbaar gebied in artikel 1.2.2, 10°, VCRO, als :
a) de volgende gebieden, aangewezen op plannen van aanleg :
1) agrarische gebieden met ecologisch belang,
2) agrarische gebieden met ecologische waarde,
3) bosgebieden,
4) brongebieden,
5) groengebieden,
6) natuurgebieden,
7) natuurgebieden met wetenschappelijke waarde,
8) natuurontwikkelingsgebieden,
9) natuurreservaten,
10) overstromingsgebieden,
11) parkgebieden,
12) valleigebieden,
b) gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, en sorterend onder één van volgende categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding :
1) bos,
2) parkgebied,
3) reservaat en natuur,
c) het Vlaams Ecologisch Netwerk, bestaande uit de gebiedscategorieën Grote Eenheden Natuur en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu,
d) de beschermde duingebieden en de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens artikel 52, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
Hoewel er vaak een passende beoordeling vereist is in of op minder dan 750 meter van een speciale beschermingszone aangewezen met toepassing van artikel 36bis van het Natuurdecreet, kan het ook voorvallen dat een passende beoordeling ook uitgevoerd moet worden buiten die zone van 750 m (vb. bij een kerncentrale die zich op 1 km van deze beschermingszone bevindt).
Art. 38. Dit artikel zet per adviesinstantie de gegevens uiteen die het advies moet bevatten.
Zo bepaalt paragraaf 1 dat het advies van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, een gemotiveerde beoordeling bevat van "de aanvaardbaarheid van de hinder en de risico's voor mens en milieu afkomstig van de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit". Deze formulering omvat de beoordeling van alle mogelijke soorten van hinder en risico's. Als de exploitatie van de aangevraagde inrichting of activiteit aanvaardbaar wordt geacht, bevat het advies een verwijzing naar de algemene en sectorale milieuvoorwaarden en in voorkomend geval de noodzakelijke bijzondere milieuvoorwaarden.
Paragraaf 2 vermeldt de gegevens die het advies van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, moet bevatten. Aangezien deze afdeling niet altijd een advies moet uitbrengen, is elders voorzien dat het advies van het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar eveneens vergelijkbare gegevens bevat (zie artikel 34).
Paragrafen 3 tot 9 hernemen hetgeen reeds bestaat in VLAREM I, met uitzondering van enkele kleine wijzigingen. Paragrafen 10 tot 14 zetten de gegevens uiteen die de adviezen van de nieuw, toegevoegde adviesinstanties moeten bevatten.
Wat betreft het advies van de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, is het zo dat het advies in het geval van een aanvraag tot schrapping als een Y-inrichting een gemotiveerde beoordeling bevat van de documenten in de aanvraag die moeten aantonen dat een inrichting niet langer een inrichting met een BKG-installatie is (paragraaf 6).
Het is noodzakelijk om bij aanvragen voor inrichtingen inzake aquacultuur het advies te vragen aan het Departement Landbouw en Visserij aangezien zij over een passende deskundigheid beschikken. Deze adviesverplichting wordt dan ook ingeschreven. Dit advies bespreekt de risico's en mogelijke risicobeperkende maatregelen wat betreft de introductie van exoten in open aquacultuurvoorzieningen of de verplaatsing van plaatselijk niet-voorkomende soorten binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied (paragraaf 15).
Hoofdstuk 7. - De omgevingsvergunningscommissies
In het kader van een kwalitatieve vergunningverlening voorziet het Decreet betreffende de omgevingsvergunning in de oprichting van een gewestelijke en vijf provinciale omgevingsvergunningscommissies (GOVC respectievelijk POVC) die adviseren over complexe en omvangrijke projecten.
Deze commissies oefenen overeenkomstig het Decreet betreffende de omgevingsvergunning de volgende bevoegdheden uit :
1. een adviesbevoegdheid, in de gevallen die de Vlaamse Regering in afdeling 2 van dit hoofdstuk nader bepaalt;
2. een bevoegdheid om de kennelijke ongegrondheid te onderzoeken van de aangevoerde motieven bij een verzoek of initiatief tot ambtshalve van een omgevingsvergunning, in de gevallen, bepaald in artikel 85 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning;
3. een bevoegdheid tot coördinatie en uitvoering van algemene evaluaties of specifieke evaluaties van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, in de gevallen, bepaald in artikel 204 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning (5.4.12 van het DABM).
In artikel 16, § 2, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning wordt reeds de samenstelling van deze commissies bepaald, zij het beperkt, en de relatie met het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar. Ook van de werking werden in het decreet enkel de essentiële elementen vastgelegd. De verdere regels voor de samenstelling en de werking van de POVC en de GOVC worden vastgelegd in dit besluit.
Afdeling 1. - Samenstelling van de omgevingsvergunningscommissies
Art. 39. De POVC is samengesteld uit :
1. een voorzitter;
2. een secretaris;
3. twee deskundigen;
4. het adviserend schepencollege met raadgevende stem tenzij de aanvraag, het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling of het beroep uitgaat van het betrokken college; en
5. vertegenwoordigers van de adviesinstanties voor de dossiers waarover zij moeten adviseren.
De voorzitter, de deskundigen en de vertegenwoordigers van de adviesinstanties hebben stemrecht.
Het adviserend schepencollege heeft geen stemrecht, enkel een raadgevende stem. De secretaris heeft noch stemrecht noch een raadgevende stem.
In een zitting van de POVC worden meestal meerdere dossiers geagendeerd. Sommige adviesinstanties zijn dan betrokken bij een aantal dossiers maar niet bij alle geagendeerde dossiers. Het is om praktische redenen in zo'n geval niet nodig dat zij bij de beraadslaging over de dossiers waarin zij niet betrokken zijn, de zaal verlaten. Het is voldoende als zij zich onthouden van deelname aan de beraadslaging en vanzelfsprekend ook de eventuele stemming.
De deskundigen kunnen voor het zetelen in de POVC en voor hun reis- en verplaatsingskosten een vergoeding ontvangen conform de bepalingen van het besluit van
de Vlaamse Regering van 14 december 1983. Deze presentiegelden en reiskosten worden aangerekend op de begroting van de betrokken provincie.
Art. 40. Dit artikel regelt de samenstelling van de GOVC. Vergelijkbaar met de POVC bestaat de GOVC uit :
1. een voorzitter,
2. een secretaris,
3. deskundigen,
4. het adviserend schepencollege met raadgevende stem tenzij de vergunningsaanvraag of het beroep van het betrokken college uitgaat,
5. vertegenwoordigers van de adviesinstanties voor de dossiers waarover zij moeten adviseren.
Het adviserend schepencollege is het college van burgemeester en schepenen van het ambtsgebied waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft, of de gemeentelijke omgevingsambtenaar als deze conform het Decreet betreffende de omgevingsvergunning advies verlenen.
De regels inzake het stemrecht zijn dezelfde als deze die gelden voor de POVC.
De persoon die de functie van voorzitter uitoefent, verschilt naargelang de inhoud van de concrete aanvraag, het beroep, het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling maar is hetzij het afdelingshoofd van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, of zijn gemachtigde hetzij het afdelingshoofd van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, of zijn gemachtigde.
Heeft de vergunningsaanvraag, het beroep of het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling uitsluitend betrekking op stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden, neemt het afdelingshoofd van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, of zijn gemachtigde het voorzitterschap waar. De secretaris is dan een ambtenaar van deze afdeling. Heeft de aanvraag, het beroep of het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling uitsluitend betrekking op de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, neemt het afdelingshoofd van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, of zijn gemachtigde het voorzitterschap waar. De secretaris is in dat geval eveneens een ambtenaar van deze afdeling.
Voor aanvragen, beroepen,... die zowel betrekking hebben op stedenbouwkundige handelingen als op de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten bepalen de afdelingshoofden van voormelde afdelingen of hun gemachtigden in onderling overleg wie van hen het voorzitterschap waarneemt. De secretaris van de GOVC voor gemengde projecten is eveneens een ambtenaar van één van beide afdelingen die na onderling overleg tussen beide afdelingshoofden of hun gemachtigden wordt aangeduid.
Er wordt voorzien dat zowel de minister bevoegd voor leefmilieu als de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening elk twee deskundigen en hun plaatsvervangers aanduiden op grond van hun bijzondere wetenschappelijke en technische bekwaamheid inzake ruimtelijke ordening, respectievelijk milieu. Dit vormt een verlengstuk van de huidige VLAREM-regelgeving waar eveneens twee deskundigen voor milieu worden aangeduid. Deze deskundigen zetelen in de GOVC naargelang van hun bekwaamheid. Enkel wanneer het gaat om aanvragen of beroepen over gemengde projecten zetelen alle vier de deskundigen. Voor aanvragen, beroepen of verzoeken of initiatieven tot ambtshalve bijstelling die uitsluitend betrekking hebben op hetzij stedenbouwkundige handelingen/verkavelen van gronden hetzij de exploitatie van ingedeelde inrichtingen zetelen slechts de twee deskundigen die voor ruimtelijke ordening respectievelijk milieu zijn aangewezen.
Net als bij de POVC is ook hier voorzien dat de deskundigen of hun plaatsvervangers een presentievergoeding en eventuele reiskosten kunnen ontvangen.
Op een zitting van de GOVC worden meestal meerdere dossiers geagendeerd. Sommige adviesinstanties zijn dan betrokken bij een aantal dossiers maar niet bij alle geagendeerde dossiers. Het is om praktische redenen in zo'n geval niet nodig dat zij bij de beraadslaging over de dossiers waarin zij niet betrokken zijn, de zaal verlaten. Het is voldoende als zij zich onthouden van deelname aan de beraadslaging en vanzelfsprekend ook de eventuele stemming.
Afdeling 2. - Advisering door en werking van de omgevingsvergunnings-commissies
Art. 41. In dit artikel worden de gevallen uiteengezet waarin de POVC om advies moet gevraagd. Het gaat hierbij steeds om aanvragen die behandeld moeten worden overeenkomstig de gewone vergunningsprocedure, aangezien de POVC nooit advies verleent in het kader van de vereenvoudigde vergunningsprocedure.
Het eerste lid somt de vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten op waarbij het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar het advies van de POVC moet vragen. Dit betreft de meer complexe dossiers, zoals dossiers waarbij een project-MER is opgesteld of een ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen, een mobiliteitseffectenrapport of een passende beoordeling vereist is.
Momenteel brengt de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC) geen adviezen uit aan de colleges van burgemeester en schepenen. Deze advisering door de POVC is dus volledig nieuw.
Het tweede lid somt de vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten op waarbij de deputatie of de door haar gemachtigde ambtenaar het advies van de POVC vraagt.
De huidige PMVC geeft momenteel advies aan de deputatie over :
- de exploitatie van klasse 1-inrichtingen,
- beroepen tegen beslissingen van het college van burgemeester en schepenen m.b.t. klasse 2-inrichtingen.
De POVC zal dus - voor wat betreft dossiers op provinciaal niveau - in iets meer gevallen dan de PMVC advies moeten uitbrengen aan de deputatie, gezien de POVC ook om advies gevraagd wordt bij bepaalde aanvragen voor stedenbouwkundige handelingen.
Bij gemengde aanvragen zal haar advies dan ook slaan op zowel het aspect "stedenbouwkundige handelingen" (nieuw) als het aspect "exploitatie" (analoog aan PMVC).
Art. 42. In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar het advies van de GOVC moet vragen. Ook hier geldt de regel dat het advies slechts vereist is voor vergunningsaanvragen of beroepen die behandeld worden overeenkomstig de gewone vergunningsprocedure.
Aldus verleent de GOVC advies als het gaat over :
1. vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan een project waarvoor de Vlaamse Regering in eerste aanleg bevoegd is, voor zover het project geen handelingen betreft met betrekking tot infrastructuur met openbaar karakter voor als een bovenlokaal netwerk functionerende communicatienetwerken in functie van radiocommunicatie, telefoonverkeer, televisie, internet of andere, al dan niet draadloos (punt 21° van de lijst van Vlaamse projecten).
Deze dossiers worden niet aan het advies van de GOVC onderworpen omdat uit de praktijk blijkt dat er doorgaans zeer weinig adviesinstanties bij dergelijke aanvragen betrokken zijn;
2. beroepen tegen beslissingen van de deputatie.
Gezien het advies van de POVC gevraagd wordt in alle dossiers die de gewone vergunningsprocedure doorlopen en waar de deputatie de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid is, wil dit zeggen dat voor deze dossiers in eerste aanleg een advies van de POVC en in beroep een advies van de GOVC vereist is.
Art. 43. Paragraaf 1 van dit artikel bepaalt de frequentie van de vergaderingen van de POVC en de GOVC. Zij moeten minimaal 1 keer per maand vergaderen. Ook de huidige VLAREM-regelgeving voorziet dat de milieuvergunningscommissies minstens 1 keer per maand vergaderen.
Wel wordt uitdrukkelijk bepaald dat meerdere vergaderingen per maand moeten plaatsvinden, als dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de bevoegdheden van de POVC of de GOVC.
Paragraaf 2 regelt de vaststelling van de agenda en de oproeping van de verschillende leden. Hierbij moeten de opgegeven termijnen gerespecteerd worden.
Art. 44. Dit artikel regelt het hoorrecht voor de POVC en de GOVC.
Een vergunningsaanvrager of een beroepsindiener moet in zijn aanvraagdossier of zijn beroepschrift aangeven of hij wenst gehoord te worden door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie (elders vastgelegd in dit besluit). In dat geval zal de aanvrager of beroepsindiener door de POVC of de GOVC uitgenodigd worden. Om een performante werking van de omgevingsvergunningscommissie te waarborgen, kan de voorzitter of de secretaris beslissen om in functie van de agenda de spreektijd en het maximale aantal vertegenwoordigers (milieucoördinator, adviesbureau etc.) van de vergunningsaanvrager of beroepsindiener nader te bepalen en te beperken. Een aantal mogelijke voorbeelden :
- Bij 1 beroepschrift maximaal 4 vertegenwoordigers, met maximaal 10 minuten gezamenlijke spreektijd, waarbij aan de aanvrager maximaal 4 vertegenwoordigers worden toegestaan, met gezamenlijk 10 minuten spreektijd.
- Bij 5 beroepschriften elk maximaal 2 vertegenwoordigers, met per beroepsindiener maximaal 3 minuten spreektijd (15 minuten totaal), waarbij aan de aanvrager maximaal 4 vertegenwoordigers worden toegestaan, met gezamenlijk ook 15 minuten spreektijd.
- Bij 10 aparte beroepschriften elk maximaal 1 vertegenwoordiger, met per beroepsindiener 1,5 minuten spreektijd, waarbij de beroepsindieners kunnen beslissen om de spreektijd samen te voegen. Aan de aanvrager worden maximaal 4 vertegenwoordigers toegestaan, met gezamenlijk ook 15 minuten spreektijd.
De aantallen en spreektijden in deze voorbeelden kunnen uiteraard worden verkort bij weinig complexe dossiers en verlengd bij complexe aanvragen.
Niets belet dat de POVC of de GOVC de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, uitnodigt op de vergadering om de nodige toelichting te kunnen geven over het (op dat moment reeds goedgekeurde) project-MER of OVR. Bovendien staat niets er aan in de weg dat deze afdeling, uit eigen beweging, contact neemt met de POVC/GOVC en deze voorstelt om een toelichting te geven. Deze afdeling is immers - doordat zij een beslissing genomen heeft over de project-MER op de hoogte van het dossier.
Art. 45. Dit artikel verduidelijkt dat de POVC of de GOVC rekening moet houden met alle beschikbare dossierstukken, gegevens en informatie bij het formuleren van haar advies. Er wordt in eerste instantie getracht om een geïntegreerd advies te bereiken met eenparigheid. Als dit niet mogelijk blijkt, formuleert de meerderheid van de aanwezige leden een advies met vermelding van minderheidsstandspunten.
De regel dat de POVC of de GOVC enkel rechtsgeldig kan beraadslagen indien minstens de helft van haar stemgerechtigde leden aanwezig is, (momenteel opgenomen bij PMVC en GMVC) wordt niet hernomen om in het belang van de rechtszekerheid de dwingende termijnen zo veel als mogelijk te kunnen naleven.
Art. 46. Dit artikel zet de gegevens uiteen die het advies van de OVC minstens moet bevatten.
Het gaat ten eerste om een gemotiveerde beoordeling van "het aangevraagde", rekening houdend met de toepasselijke beoordelingsgronden inzake ruimtelijke ordening en milieu en verschillende uitgebrachte adviezen. Met "het aangevraagde" wordt naargelang het concrete geval gedoeld op de vergunningsaanvraag, het gemotiveerd verzoek tot bijstelling, het initiatief tot ambtshalve bijstelling (in eerste administratieve aanleg) maar ook hetgeen aangevraagd wordt in graad van administratief beroep.
Ten tweede bevat het advies van de omgevingsvergunningscommissie een gemotiveerde beoordeling van eventuele standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek. Met ingediende standpunten, opmerkingen en bezwaren moet dus niet alleen rekening gehouden worden, zij moeten eveneens beoordeeld worden.
Ten derde kan de omgevingsvergunningscommissie in haar advies, als zij dit noodzakelijk acht op basis van het concrete dossier, eveneens een gemotiveerd voorstel van duur van de omgevingsvergunning, voorwaarden en lasten formuleren.
Hoofdstuk 8. - Beslissing over de zaak van de wegen
Art. 47. Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning herneemt de welbekende regeling van de tussenkomst van de gemeenteraad over de zaak van de wegen. Voor alle duidelijkheid wordt ook hier herhaald :
- de bevoegde overheid mag rechtstreeks weigeren zonder het dossier aan de gemeenteraad voor te leggen;
- de regeling geldt zowel voor aanvragen voor stedenbouwkundige handelingen als voor het verkavelen van gronden;
- beslist de gemeenteraad ongunstig over de zaak van de wegen, dan kan de bevoegde overheid geen vergunning verlenen, ook niet in beroep;
- de gemeenteraad spreekt zich enkel uit over de zaak van de wegen, niet over de vergunningsaanvraag;
- de gemeenteraad bespreekt enkel de bezwaren die handelen over de zaak van de wegen, niet de andere bezwaarschriften.
De gemeenteraadsbeslissing moet binnen een welbepaalde termijn ter beschikking gesteld worden van de bevoegde OVC dan wel het bevoegd bestuur.
Hoofdstuk 9. - De beslissing
Hoewel het Decreet betreffende de omgevingsvergunning verschillende bepalingen bevat over de beslissing over een vergunningsaanvraag (zoals de termijnen waarbinnen de beslissing genomen moet worden en bepaalde inhoud van de beslissing), wordt de wijze van bekendmaking van de beslissing aan de Vlaamse Regering overgelaten.
Afdeling 1. - Inhoud van de beslissing
Art. 48. Paragraaf 1 van dit artikel zet de gegevens uiteen die de beslissing over de vergunningsaanvraag minstens moet omvatten.
• Het gebruik van de woorden 'in de aanleg in kwestie' in punt 3° maakt duidelijk dat een beslissing in eerste aanleg een verwijzing moet bevatten naar de adviezen die in eerste aanleg werden uitgebracht en een beslissing genomen in graad van beroep een verwijzing naar de adviezen uitgebracht in graad van beroep. Er geldt in graad van beroep geen verplichting om eveneens te verwijzen naar de adviezen die uitgebracht werden in eerste administratieve aanleg.
• Bij de motivering van de beslissing moet conform punt 6° onder meer rekening gehouden worden met :
a) de beoordelingsgronden vermeld in de toepasselijke regelgeving (Titel IV VCRO en Titel V DABM) en
b) in voorkomend geval, het ondeelbaar karakter van de beslissing wegens het onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn van de vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen en de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
Dit laatste criterium kan op tweeërlei wijze ingrijpen op de beslissing over de vergunningsaanvraag :
1. een aanvraag wordt ingediend voor één enkel aspect (stedenbouwkundige handelingen of exploitatie ingedeelde inrichting of activiteit) en de bevoegde overheid stelt vast dat beide aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. In dit geval moet de bevoegde overheid de aanvraag onontvankelijk verklaren overeenkomstig artikel 18 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
2. een aanvraag wordt wel ingediend voor beide aspecten (stedenbouwkundige handelingen en exploitatie ingedeelde inrichting of activiteit) en de bevoegde overheid stelt vast dat beide aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn :
In dit geval zal de bevoegde overheid - als ook de andere ontvankelijk- en volledigheidsvoorwaarden voldaan zijn - de vergunningsaanvraag ontvankelijk verklaren. Het blijft evenwel mogelijk dat zij in dit geval bij de beoordeling ten gronde tot de vaststelling komt dat de vergunningsaanvraag voor één aspect geweigerd moet worden. In dit geval heeft het onlosmakelijk verbonden karakter tot gevolg dat de vergunningsaanvraag voor het andere aspect zonder voorwerp wordt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een aanvraag voor de bouw en exploitatie van een zwembad. Indien de vergunning voor de bouw geweigerd wordt, zal het aspect exploitatie zonder voorwerp worden en zal de vergunning geweigerd worden. Ook omgekeerd, als de exploitatie van het zwembad geweigerd moet worden, zal ook het aspect `bouw' geweigerd moeten worden.
• In punt 10° wordt voorzien dat de beslissing over de vergunningsaanvraag eventueel de verschillende fasen of onderdelen van een project met eventueel daarbij horende referentiemomenten kan bevatten. De mogelijkheid tot fasering van een stedenbouwkundig project bestaat vandaag reeds in de VCRO (artikel 4.2.21.). Zij bestaat op heden niet voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Overeenkomstig artikel 80 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning wordt een fasering van de vergunning ook mogelijk voor omgevingsvergunningen die betrekking hebben op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit en voor gemengde projecten. Een gefaseerd project biedt rechtszekerheid voor de investeerder naar de toekomst toe en verhindert eveneens dat het verval van de vergunning kan intreden. Elke apart referentiemoment vormt een zelfstandig aanvangspunt voor de vervaltermijnen.
De beslissing zal voor elke afzonderlijke fase duidelijk het tijdstip moeten bepalen waarmee rekening zal moeten worden gehouden bij de beoordeling van de omgevingsvergunning.
Als voorbeeld kan verwezen worden naar een gefaseerde oprichting en daaraan gekoppelde exploitatie van een inrichting. Zo zou een omgevingsvergunning voor een volledig project reeds kunnen aangevraagd worden maar waarbij initieel slechts een onderdeel zou worden gebouwd en eveneens geëxploiteerd. Er kan voorzien worden dat na een aantal jaar een uitbreiding zal gebeuren. De termijnen die in dergelijk geval gelden moeten vermeld worden in de vergunningsbeslissing.
• Overeenkomstig punt 11° moet de vergunning eveneens de geactualiseerde vergunningstoestand omvatten op het vlak van de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, als de beslissing de verandering van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit omvat. Dit kan het gevolg zijn van een aanvraag die uitsluitend betrekking heeft op de verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit of een aanvraag voor een gemengd project dat de verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit omvat. Wordt een omgevingsvergunning gevraagd voor uitsluitend stedenbouwkundige handelingen (bv. oprichten van een conciërgewoning op een bestaand bedrijfsterrein) zal de beslissing de geactualiseerde toestand niet moeten vermelden.
Paragraaf 2 bepaalt welke gegevens de beslissing moet vermelden om de geactualiseerde vergunningstoestand van het project weer te geven.
De opsomming van de bijzondere milieuvoorwaarden die reeds van toepassing zijn of dan worden opgelegd (3° ) is voor wat de reeds van toepassing zijnde milieuvoorwaarden betreft indicatief. Deze worden niet opnieuw opgelegd, maar blijven gewoon van toepassing zoals voorheen. Bijzondere milieuvoorwaarden die als gevolg van hun tijdelijke karakter, van een veranderde exploitatie of van enige wettelijke of reglementaire bepaling geen uitwerking meer hebben, dienen niet in de geactualiseerde vergunningssituatie opgenomen te worden.
Art. 49. Dit artikel herneemt de bestaande bijzondere vereisten voor vergunningsbeslissingen inzake BKG-installaties.
Deze gegevens moeten worden vermeld bovenop de gegevens vermeld in artikel 47.
Art. 50. Dit artikel herneemt de bestaande bijzondere vereisten voor vergunningsbeslissingen inzake inrichtingen die ingedeeld zijn op basis van rubriek 2.3.11 van de indelingslijst.
Deze gegevens moeten worden vermeld bovenop de gegevens vermeld in artikel 47.
Art. 51. Dit artikel herneemt de bestaande bijzondere vereisten voor vergunningsbeslissingen voor stortplaatsen van afval.
Deze gegevens moeten worden vermeld bovenop de gegevens vermeld in artikel 47.
Art. 52. Dit artikel herneemt de bestaande bijzondere vereisten voor vergunningsbeslissingen voor een GPBV-installatie.
Tevens wordt gedefinieerd wat verstaan wordt onder BBT, BBT-GEN en BREF.
Deze gegevens moeten worden vermeld bovenop de gegevens vermeld in artikel 47.
Art. 53. Dit artikel bepaalt dat als een vergunningsaanvraag betrekking heeft op het oprichten, uitbreiden of afbreken van scheidingsmuren of muren die in aanmerking komen voor gemene eigendom, de beslissing over deze aanvraag een verwijzing moet bevatten naar het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen en de wijze hoe hiermee is omgegaan. Deze eigenaars hebben geen bindende stem, maar de overheid moet aangeven hoe is omgegaan met hun standpunt, door instemming ermee of weerlegging ervan. Burgerlijke betwistingen, omtrent eigendomsrecht of kostenverdeling zijn hierbij niet ter zake doend, gelet op het zakelijk karakter van de omgevingsvergunning.
Afdeling 2. - Aanvang van de vergunningsduur
Art. 54. Dit artikel bepaalt dat de vergunningsduur een aanvang neemt op het ogenblik dat gebruik mag worden gemaakt van de omgevingsvergunning. Dit zal vooral van belang zijn voor vergunningen van bepaalde duur.
Zowel in de gewone als in de vereenvoudigde procedure mag een vergunning, die werd verleend in eerste aanleg, pas gebruikt worden als de aanvrager niet op de hoogte is gebracht van de instelling van een schorsend administratief beroep binnen een termijn van 35 dagen die ingaat na de eerste dag van de aanplakking. Wordt een schorsend administratief beroep ingesteld tegen de beslissing of een onderdeel daarvan, neemt de vergunningsduur een aanvang op de dag na de dag van betekening van de definitieve beslissing.
In 2 gevallen mag de aanvrager onmiddellijk gebruikmaken van de vergunning :
1. in de gevallen waar het administratief beroep niet schorsend werkt (bv. bij een vergunning voor de exploitatie na een proefperiode);
2. als de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de omgevingsvergunning verleend heeft (een administratief beroep is hier immers niet mogelijk).
Afdeling 3. - Bekendmaking van de beslissing
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 55. Om alle discussies of verwarring te vermijden wordt in dit artikel duidelijk aangegeven dat het begrip beslissing in deze afdeling zowel slaat op de uitdrukkelijke beslissing als op de stilzwijgende beslissing. Ook de stilzwijgende beslissing moet bekendgemaakt worden.
Art. 56. Het eerste lid van dit artikel bevat een opsomming van de verschillende onderdelen ('bouwstenen') waaruit de bekendmaking van de beslissing over de vergunningsaanvraag bestaat. Net als bij het openbaar onderzoek, verschilt de bekendmaking van de beslissing naargelang het project waarop de aanvraag betrekking heeft. Er gebeurt steeds een bekendmaking op de website van de gemeente en een terinzagelegging in het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden. Naargelang het soort beslissing (weigering of vergunningverlening), de procedure (gewone of vereenvoudigde) of het voorwerp van de vergunningsaanvraag, moet de bekendmaking van de beslissing eveneens gebeuren door :
- een aanplakking van een affiche op de plaats waar het project of de verandering van het project wordt voorzien,
- een publicatie in een dagblad,
- een individuele kennisgeving.
Het tweede lid bevat een afwijkende regeling voor de bekendmaking van beslissingen over aanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten (bv. mobiele betoncentrale). Het is kenmerkend voor deze projecten dat zij vanwege hun aard op verschillende locaties kunnen worden ingezet. Er is voor deze projecten dus geen 1-op-1 verhouding tussen de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit en de plaats van exploitatie.
De aanplakking van een affiche op de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, is dan ook niet van toepassing.
Er zal wel steeds een publicatie gebeuren, zij het dat deze gebeurt op de website van de bevoegde overheid. Dit kan, maar is niet altijd de gemeente.
Bovendien zal er een terinzagelegging zijn, afhakelijk van waar het voorwerp van de aanvrag uitgevoerd zal worden. Is dit in slechts 1 gemeente, zal er in het gemeentehuis van deze gemeente een terinzagelegging zijn. Voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten gebeurt de terinzagelegging in het provinciehuis van de provincie of provincies waar het voorwerp van de aanvraag uitgevoerd zal worden.
De andere onderdelen van de bekendmaking blijven wel van toepassing (publicatie in een dag- of weekblad en individuele kennisgeving), al kunnen ook zij verschillen naargelang de inhoud van de aanvraag.
De concrete modaliteiten van de verschillende wijzen van de bekendmaking worden geregeld in artikel 58 en volgende van het besluit. Bij de uitwerking van de concrete modaliteiten wordt in het bijzonder ingezet op een optimalisatie van de voordelen die het digitaal verhaal met zich meebrengt voor alle betrokkenen.
De artikelen zijn zowel van toepassing op beslissingen in eerste aanleg als op beslissingen in laatste administratieve aanleg.
Art. 57. Dit artikel regelt de inhoud van de tekst die gebruikt moet worden voor de bekendmaking van de beslissing.
De tekst die gebruikt moet worden voor de bekendmaking wordt digitaal gegenereerd via het omgevingsloket.
Art. 58. Het is mogelijk dat er betwistingen rijzen over de bekendmaking van de beslissing. Het kan hierbij gaan om een betwisting over de datum van kennisname van de beslissing en/of een betwisting over de naleving van bepaalde concrete modaliteiten van bekendmaking door de gemeente.
Ziet het bevoegde bestuur zich geconfronteerd met dergelijke betwistingen, kan zij de gemeente of de vergunningsaanvrager verzoeken om de nodige verklaringen of bewijsstukken over te maken om na te gaan of de betwisting terecht is. Moet het bevoegde bestuur zelf instaan voor de bekendmaking (bij projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen omvatten) vraagt zij enkel de stukken op waar zij niet zelf over beschikt.
Dergelijke verklaringen en bewijsstukken kunnen bestaan uit :
- beveiligde zendingen, met inbegrip van digitale zendingen;
- processen-verbaal van vaststelling door een gerechtsdeurwaarder;
- e-mails of andere correspondentie over de bekendmaking in kwestie;
- visuele vaststellingen met datumvermelding;
- vaststellingen door de gemeentelijke omgevingsambtenaar of andere ambtenaren;
- verklaringen op erewoord.
Zoals reeds aangegeven bij de bespreking rond betwistingen inzake het openbaar onderzoek kunnen verklaringen op erewoord zowel uitgaan van de gemeentelijke omgevingsambtenaar, de vergunningsaanvrager als van het betrokken publiek en worden ze steeds ondertekend. Verklaringen op erewoord zijn instrumenten die reeds frequent gebruikt worden in de praktijk. Het bewust afleggen van een onjuiste verklaring kan bovendien aanleiding geven tot strafrechtelijke sancties wegens valsheid in geschrifte.
Onderafdeling 2. - Aanplakking van een affiche
Art. 59. Dit artikel bevat de nadere regels die de vergunningsaanvrager moet naleven bij de aanplakking van een affiche. Deze aanplakking gebeurt op de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden.
Dit artikel is van toepassing op :
1. alle omgevingsvergunningen die verleend worden en dit ongeacht of zij verleend worden via de gewone of de vereenvoudigde procedure en ongeacht of zij verleend worden in eerste aanleg of in beroep;
2. alle weigeringen van een vergunning na het doorlopen van de gewone vergunningsprocedure (dus ook een stilzwijgende weigeringsbeslissing).
Vergunningsweigeringen die volgen na het doorlopen van de vereenvoudigde vergunningsprocedure moeten niet via aanplakking van een affiche bekendgemaakt worden. Dit vloeit voort uit het feit dat er tijdens de vereenvoudigde vergunningsprocedure nooit een openbaar onderzoek plaats vindt waardoor derden dan ook niet op de hoogte zijn van een eventuele vergunningsaanvraag. In het geval een vergunning geweigerd wordt, blijft de situatie bij het oude. Hen in dat geval confronteren met een aanplakking van een weigeringsbeslissing is dan ook niet zinvol.
Dit is een verschil met de huidige regelgeving. De huidige milieuregelgeving voorziet dat alle beslissingen bekend moeten worden gemaakt door het aanplakken van een affiche. In de regelgeving inzake ruimtelijke ordening moet enkel een mededeling die te kennen geeft dat de vergunning is verleend, aangeplakt worden.
Paragraaf 1, tweede lid, legt voorwaarden op ten aanzien van de te gebruiken affiche. De door het omgevingsloket gegenereerde tekst moet met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt worden. Aan deze vereiste wordt ook voldaan wanneer de tekst op A3-formaat afgedrukt wordt en deze tekst vervolgens op een gele affiche van A2-formaat aangebracht wordt.
Bovenaan de gele affiche moet het opschrift 'bekendmaking beslissing omgevingsvergunning" vermeld worden.
Paragraaf 2 zet verder uiteen dat de affiche uiterlijk tien dagen na ontvangst van de beslissing wordt aangeplakt en dat de affiche aangeplakt moet blijven gedurende dertig dagen te rekenen vanaf de eerste dag volgend op de dag van de aanplakking.
Als een beslissing bijvoorbeeld aangeplakt wordt op zaterdag 1 maart 2014, neemt de termijn van dertig dagen een aanvang op zondag 2 maart 2014 en zal de affiche minstens tot 31 maart 2014 (dertigste dag) aangeplakt moeten worden.
De aanvrager stelt de gemeente in kennis van de start- en einddatum van de aanplakking. Er gelden geen formaliteiten voor deze kennisgeving aan de gemeente. Niettemin zal de aanvrager er goed aan doen om dit met een beveiligde zending te doen om discussie over de begindatum van de aanplakking te vermijden. De start- en einddatum van de aanplakking worden vervolgens in het omgevingsloket ingevoerd. ( § 2, eerste lid)
Zoals bij de bekendmaking van het openbaar onderzoek via aanplakking, wordt voorzien dat de aanplakking dient te gebeuren op de plaats waar - in dit geval - het voorwerp van de beslissing paalt aan een openbare weg, of als dit aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. In het derde lid wordt vervolgens bepaald dat als de beslissing betrekking heeft op het openbaar domein, de aanplakking moet gebeuren aan elke zijde waar men van op de openbare weg de grens van het voorwerp van de beslissing bereikt. ( § 2, tweede en derde lid).
Eveneens naar analogie met de aanplakking van de bekendmaking van het openbaar onderzoek moet de aanplakking ook hier gebeuren op een schutting, op een muur of op een aan een paal bevestigd bord, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg ( § 2, vierde lid). Met 'toegang tot het terrein' wordt gedoeld op terreinen die niet aan de openbare weg gelegen zijn, maar wel beschikken over een private toegangsweg tot de openbare weg en dit ongeacht het zakelijk of persoonlijk op basis waarvan deze toegang verkregen is. Ook aanvragers voor projecten die niet aan een openbare weg gelegen zijn, moeten dus overgaan tot een aanplakking op de plaats waar de private toegangsweg uitkomt op de openbare weg.
Ook hier is het zo dat de affiche gedurende de duur van de aanplakking steeds goed leesbaar moet zijn vanaf de openbare weg.
Artikel 4.7.19 VCRO voorziet momenteel dat de gemeentesecretaris of zijn gemachtigde erover waakt dat tot aanplakking van de beslissing wordt overgegaan binnen tien dagen te rekenen vanaf de datum van de ontvangst van de beslissing.
Binnen de huidige milieuregelgeving bestaat de verplichting voor de burgemeester om een attest op te maken voor aanvragen voor milieuvergunningen waarin hij de aanplakking bevestigt.
Deze verplichtingen worden niet weerhouden.
De bewijslast wordt nu door zowel de gemeente als de vergunningsaanvrager gedragen. Zij dienen immers in geval van betwistingen over de bekendmaking de nodige verklaringen of bewijsstukken ter beschikking te stellen van het bevoegde bestuur als deze hierom verzoekt (zie artikel 57).
Wel is het zo dat de vergunningsaanvrager de begin- en einddatum van de aanplakking moet laten weten aan de gemeente. Dit kan doordat hijzelf deze data in het omgevingsloket invoert, waardoor de gemeente op de hoogte is van de data, dan wel door de gemeente deze data te bezorgen, waarop de gemeente de data in het omgevingsloket invoert.
Onderafdeling 3. - Publicatie op de website
Art. 60. Dit artikel bevat de nadere regels over de publicatie van de beslissing inzake een omgevingsvergunning op de website van de bevoegde overheid (voor uitsluitend mobiele en verplaatsbare inrichtingen) of de gemeente (in alle andere gevallen). De publicatie gebeurt op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op de website.
De te publiceren tekst wordt gegenereerd via het omgevingsloket. De gegevens die deze tekst bevat, zijn echter een minimum. Als de gemeente of de bevoegde overheid dit nuttig acht, kan zij meer gegevens publiceren op haar website. Zoals bij de bekendmaking van het openbaar onderzoek is gesteld, is het ook hier niet nodig dat de bekendmaking gebeurt op de startpagina van de gemeente/bevoegde overheid.
De publicatie op de website gebeurt uiterlijk tien dagen nadat de beslissing is genomen of nadat de beslissing ter beschikking is gesteld.
De analoge bekendmaking (een affiche op de daartoe geëigende plaatsen in de gemeente) zoals deze voorzien is in de huidige regelgeving inzake de milieuvergunning, maar niet in de regelgeving inzake ruimtelijke ordening, wordt bijgevolg niet weerhouden.
Er wordt ten volle ingezet op de mogelijkheden die het digitale tijdperk met zich meebrengt.
Onderafdeling 4. - Publicatie in een dag- of weekblad
Art. 61. Dit artikel bevat de nadere regels over de publicatie van de tekst die het omgevingsloket genereert in ten minste één dag- of weekblad.
De gemeente staat in voor de publicatie van de tekst van bekendmaking in een dag- of weekblad met minstens een regionaal karakter. Deze publicatie gebeurt echter wel op kosten van de vergunningsaanvrager.
Analoog met de aankondiging van een openbaar onderzoek in een dag- of weekblad, is deze verplichting slechts van toepassing als de vergunningsaanvraag een project-MER of een OVR omvat, of wanneer de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een inrichting met een GPBV-installatie.
De publicatie in een dag- of weekblad van een beslissing bestaat onder de huidige VLAREM-regelgeving reeds voor beslissingen inzake GPBV-inrichtingen, MER-plichtige inrichtingen of inrichtingen die ingedeeld zijn onder artikel 2.3.11 van de indelingslijst.
Er is in voorliggend besluit voor gekozen om aan te sluiten bij de regeling vervat in artikel 31, § 2, derde lid, VLAREM I dat voorziet dat een bekendmaking moet gebeuren "in minstens een dag- of weekblad met regionaal karakter en op de website van de gemeente op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats". De publicatie van de tekst
op de website van de gemeente of de bevoegde overheid (in geval van beslissingen inzake projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen omvatten) wordt reeds op algemene wijze verplicht gesteld door onderafdeling 3. De verplichte publicatie van beslissingen in een dag- of weekblad bestaat tot op heden niet in de regelgeving inzake ruimtelijke ordening.
De publicatie in een dag- of weekblad moet uiterlijk tien dagen na ontvangst van de beslissing gebeuren.
Wordt het voorwerp van de vergunningsaanvraag op twee of meer gemeenten uitgevoerd, zijn er twee opties : elke gemeente kan voor een publicatie zorgen, of er kan volstaan worden met een gecoördineerde publicatie.
De publicatieverplichting bestaat mutatis mutandis ook voor beslissingen over vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten.
In dit geval zorgt het bevoegde bestuur voor de publicatie van de beslissing, op kosten van de vergunningsaanvrager.
Onderafdeling 5. - Individuele kennisgeving
Art. 62. Dit artikel bevat de nadere regels inzake de individuele kennisgeving van de beslissing aan bepaalde personen of instanties.
Het verschil tussen het eerste en het tweede lid is dat de individuele kennisgeving aan de instanties, vermeld in het tweede lid, digitaal, via het omgevingsloket moet gebeuren, terwijl de personen of instanties in het eerste lid digitaal of analoog (via aangetekend schrijven of tegen afgifte tegen ontvangstbewijs) in kennis gesteld worden.
Aldus worden met een beveiligde zending (analoog of digitaal) in kennis gesteld van de beslissing :
1. de vergunningsaanvrager;
2. in voorkomend geval, de beroepsindiener;
3. in voorkomend geval, het comité voor preventie en bescherming op het werk, vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk, voor zover :
a. dit comité voor de ingedeelde inrichting of activiteit in kwestie bestaat;
b. de vergunning de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit betreft;
4. in voorkomend geval, de toezichthoudende architect als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen en hij daarom verzoekt.
Worden digitaal in kennis gesteld :
1. het college van burgemeester en schepenen;
2. de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden;
3. de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
4. de adviesinstanties vermeld in artikel 35 en 37 van dit besluit;
5. in voorkomend geval, de POVC en de GOVC;
6. de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, in het geval
a. het gaat om een inrichting waarop indelingsrubriek 17.2 van toepassing is,
b. de vergunningsaanvraag een project-MER of een OVR omvat of een ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen;
7. de NV Aquafin als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op rubriek 3, rubriek 53.1 tot en met 53.5, rubriek 53.9 en rubriek 53.11 van de indelingslijst,
8. de VLM als de aanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een inrichting of activiteit die ingedeeld is in een of meer van de indelingsrubrieken 9.3 tot en met 9.8 of 28.2.
Deze regels sluiten in grote mate aan bij de huidige regelgeving milieu en ruimtelijke ordening.
Toch zijn er ook enkele veranderingen : in tegenstelling met de bestaande VLAREM-regelgeving wordt geen individuele kennisgeving meer gedaan aan de afdeling milieuhandhaving van het departement LNE, noch aan OVAM of de VMM (tenzij deze optreden als adviesinstantie). Deze instanties kunnen steeds kennis nemen van de beslissingen die hun aanbelangen via de omgevingsvergunningendatabank.
Evenmin wordt nog een kennisgeving gedaan aan de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Het gebruik van het woord 'respectievelijk' in het tweede lid, 4° maakt duidelijk dat de overheid die de beslissing in graad van administratief beroep genomen heeft alleen een individuele kennisgeving moet doen aan de adviesinstanties in graad van beroep.
Deze kennisgeving moet gebeuren uiterlijk tien dagen :
1. na de datum waarop de beslissing is genomen, of
2. de beslissingstermijn is verstreken. Dit zal het geval zijn bij een stilzwijgende beslissing.
Onderafdeling 6. - De terinzagelegging
Art. 63. Dit artikel voorziet dat de beslissing gedurende dertig dagen ter inzage wordt gelegd in het gemeentehuis waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden.
Als de bevoegde overheid geen beslissing heeft genomen binnen de vastgestelde termijn, wordt de omgevingsvergunning geacht te zijn geweigerd of wordt het beroep of worden de beroepen geacht te zijn afgewezen. Bij een dergelijke stilzwijgende beslissingen is er geen `formele' beslissing die ingekeken kan worden.
Het spreekt van zelf dat onder de terinzagelegging van de beslissing alle nuttige documenten moeten begrepen worden die burgers toelaten om met kennis van zaken te kunnen oordelen of de vergunning of weigering terecht is afgegeven. Dit betekent dus ook dat in deze fase het aanvraagdossier moet kunnen geconsulteerd worden, alsmede de eventueel in de loop van de procedure gewijzigde of toegevoegde plannen en documenten.
Als het project of de verandering van het project waarop de beslissing betrekking heeft, zich uitstrekt over meerdere gemeenten, organiseert elke gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft een terinzagelegging.
Voor beslissingen over vergunningsaanvragen die betrekking hebben op uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen die zich uitstrekken over twee of meer gemeenten in een provincie of over meerdere provincies, geldt een afwijkende regeling : in dit geval wordt de aanvraag ter inzage gelegd in het provinciehuis van de provincie of provincies waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden.
De terinzagelegging kan zowel analoog als digitaal; dit laatste door het aanbieden van de mogelijkheid tot digitale consultatie van het vergund dossier.
De beslissing wordt uiterlijk tien dagen nadat de beslissing is genomen of nadat de beslissing ter beschikking van de gemeente of deputatie is gesteld, ter inzage gelegd.
Onderafdeling 7. - Landgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten
Art. 64. Dit artikel bevat de nadere regels voor de bekendmaking van beslissingen over projecten die aanzienlijke effecten kunnen hebben voor mens en milieu of die ten gevolge van een zwaar ongeval waarschijnlijk betekenisvolle effecten kunen hebben voor mens en milieu van een ander Gewest, een andere EU-lidstaat of een verdragspartij bij het Verdrag van Espoo of het Verdrag van Helsinki zou kunnen hebben.
De toepasselijke Europese regelgeving en de twee vermelde verdragen vereisen dat de overheden en het publiek in een ander gewest, EU-lidstaat of verdragspartij in de mogelijkheid worden gesteld om inspraak te hebben in het openbaar onderzoek over dergelijke vergunningsaanvragen. Dit is geregeld in artikel 26 en volgende.
Het is dan ook logisch dat de bevoegde autoriteit eveneens op de hoogte gesteld wordt van de beslissing die werd genomen dan wel van de notificatie van de stilzwijgende beslissing.
De voorziene bepalingen sluiten aan bij hetgeen op heden reeds voorzien is in de milieuregelgeving.
Hoofdstuk 10. - De gewone vergunningsprocedure
Kenmerkend voor deze procedure is dat ze altijd een openbaar onderzoek omvat en dat de omgevingsvergunningscommissie in een aantal gevallen advies uitbrengt.
Het toepassingsgebied van deze procedure (en van de vereenvoudigde procedure) is terug te vinden in titel 3, hoofdstuk 2.
Afdeling 1. - De gewone vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg
Onderafdeling 1. - Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 65. Dit artikel bevat nadere bepalingen over het indienen van de vergunningsaanvraag.
Aangeraden wordt om een vergunningsaanvraag digitaal in te dienen. In dit geval zijn er geen andere formaliteiten nodig, dan het digitaal indienen via het omgevingsloket of het uitwisselingsplatform mits de gegevens worden uitgewisseld conform de bepalingen van dit besluit.
In geval van analoge indiening moeten twee exemplaren van de vergunningsaanvraag ingediend worden. Deze regeling is transparanter dan de huidige regelgeving inzake milieu en ruimtelijke ordening waar het aantal in te dienen exemplaren verschilt naargelang de bevoegde overheid en de aard van het dossier en bovendien ook nog extra exemplaren van bepaalde documenten gevraagd (kunnen) worden.
De aanvrager moet in zijn aanvraagdossier ook aangeven :
1. of hij al dan niet wenst gehoord te worden door de POC/GOVC als deze advies over de aanvraag moet uitbrengen; en
2. in voorkomend geval, welke delen uit het project-MER of OVR hij aan het openbaar onderzoek wenst te onttrekken en waarvoor hij de voorafgaande beslissing van de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, heeft verkregen.
Het verzoek om gehoord te worden moet in het aanvraagdossier aangegeven zijn. Met latere verzoeken hoeft de overheid geen rekening te houden. Dit omdat het decreet strakke behandelingstermijnen voorziet en laattijdige verzoeken het halen van deze termijnen in het gedrang zou kunnen brengen.
Art. 66. Dit artikel verduidelijkt dat het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag op haar ontvankelijkheid en volledigheid onderzoekt.
Een aanvraag wordt onontvankelijk verklaard als de bevoegde overheid bij het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek vaststelt dat het project zowel vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen als de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten omvat die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en de aanvraag slechts is ingediend voor één van beide aspecten.
Een aanvraag die bijvoorbeeld wordt ingediend voor de bouw van een stedelijk zwembad alleen zal onontvankelijk verklaard worden, aangezien de bouw van een zwembad onlosmakelijk verbonden is met de exploitatie daarvan.
Tot slot verwijst dit artikel naar artikel 21 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, waarin staat dat het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek alsook van het onderzoek van de bijgevoegde project-m.e.r.-screeningsnota, bij beveiligde zending aan de aanvrager meegedeeld wordt binnen dertig dagen na de indiening van de vergunningsaanvraag of na de ontvangst van de ontbrekende gegevens of documenten.
Als het resultaat van het onderzoek of er over het project een milieueffectrapport moet worden opgesteld, niet binnen deze termijn wordt meegedeeld, moet de vergunningverlenende overheid uitdrukkelijk uitspraak doen binnen 90 dagen vanaf datum van indiening van de vergunningsaanvraag. Als deze overheid beslist dat er voor het project een project-MER moet worden opgesteld, verklaart zij de vergunningsaanvraag onvolledig en zonder voorwerp en wordt de procedure stopgezet.
Onderafdeling 2. - Onderzoek van het project
Art. 67. Dit artikel bepaalt aan wie het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag ter beschikking stelt en wanneer.
Vanzelfsprekend wordt de aanvraag ter beschikking gesteld van de betrokken gemeente aangezien deze instaat voor het organiseren van het openbaar onderzoek (1° ). Bovendien zal in de meeste gevallen het advies van het adviserend schepencollege (het schepencollege of de gemeentelijke omgevingsambtenaar) gevraagd worden. De aanvraag wordt bovendien ter beschikking van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie gesteld als deze advies dient te verlenen (2° ). Alleen als geen advies van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie vereist is, stelt het bevoegd bestuur de aanvraag ter beschikking van de adviesinstanties (3° ). Immers, geeft een omgevingsvergunningscommissie advies, komt het aan deze commissie toe om de adviezen op te vragen bij de individuele adviesinstanties.
Nieuw is dat voortaan ook de vergunningsaanvraag ter beschikking gesteld wordt van de afdeling voor veiligheids- en milieueffectrapportage als de vergunningsaanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER of OVR omvat (4° ). Dit is noodzakelijk omwille van de integratie van de goedkeuring van het project-MER/OVR in de vergunningsprocedure.
Ten slotte wordt de vergunningsaanvraag ter beschikking gesteld van de instantie die door de federale overheid is belast met het opstellen van het externe noodplan, toch als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op inrichtingen of activiteiten die zijn ingedeeld op basis van rubriek 2.3.11 van de indelingslijst (5° ).
Het tweede lid voorziet in een beperkte afwijking voor wat betreft het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek voor vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten. De provincie neemt hier immers (gedeeltelijk) de rol van de gemeente over.
Paragraaf 2 zet op zijn beurt uiteen aan welke instanties de omgevingsvergunningscommissie de vergunningsaanvraag ter beschikking moet stellen.
Paragraaf 3 bepaalt binnen welke termijn de adviesinstanties en het adviserend schepencollege hun advies moeten uitbrengen. De algemene regel is dat zij advies moeten uitbrengen binnen dertig dagen na ontvangst van de adviesvraag. Er geldt slechts één uitzondering op deze regel; met name geldt er een termijn van zestig dagen in geval van vergunningsaanvragen die betrekking hebben op de exploitatie van in de eerste klasse ingedeelde inrichtingen of activiteiten bij een eerste adviesvraag.
De term "eerste adviesvraag" heeft betrekking op de eerste vraag om advies in de administratieve aanleg in kwestie.
Hierbij wordt tevens de aandacht gevestigd op artikel 26, 43 en 61 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, waarin de "sanctie" van het overschrijden van deze termijn bepaald is. Immers, als geen advies wordt uitgebracht binnen de vastgestelde termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
Paragraaf 4 bepaalt dat de voorzitter en de secretaris het geïntegreerde advies bij een eerste adviesvraag binnen een termijn van 90 dagen ter beschikking stellen van de bevoegde overheid. In alle andere gevallen moeten ze het advies ter beschikking stellen binnen 45 dagen.
Deze termijnen gaan in de dag na ontvangst van de adviesvraag.
Binnen deze termijnen moet de POVC of de GOVC dus de individuele adviezen van de adviesinstanties en (in voorkomend geval) het adviserend schepencollege inwinnen, een zitting organiseren alsook - zij het in voorkomend geval - de vergunningsaanvrager en/of de beroepsindiener horen.
De term "ter beschikking stellen" die gehanteerd wordt doorheen voorliggend besluit, geeft, samengelezen met titel 8 van dit besluit, aan dat de behandeling van een dossier (opvragen en verlenen adviezen, vraag tot organiseren openbaar onderzoek,...) digitaal verloopt. Van deze verplichting kan slechts afgewezen worden in geval van overmacht (zie artikel 153), in welk geval de terbeschikkingstelling op een analoge manier kan verlopen.
De term "eerste adviesvraag" heeft betrekking op de eerste vraag om advies in de administratieve aanleg in kwestie.
Art. 68. De afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, beschikt over zestig dagen na ontvangst van het ontwerp project-MER respectievelijk OVR om een beslissing te nemen over de goedkeuring of afkeuring ervan.
Het ontwerp project-MER respectievelijk OVR wordt ter beschikking van deze afdeling gesteld op de dag van de verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring van de vergunningsaanvraag of uiterlijk bij het verstrijken van de vervaltermijn, Het openbaar onderzoek over een vergunningsaanvraag behandelt ook de inhoud van het MER of OVR tenzij tenzij dit rapport al goedgekeurd en nog actueel is. Aangezien
- het openbaar onderzoek begint binnen 10 dagen na ontvankelijk- en volledigheidsverklaring (of het verstrijken van de 30 dagen termijn),
- het openbaar onderzoek 30 dagen duurt, en
- de tijdens het openbaar onderzoek ingediende standpunten, opmerkingen en bezwaren uiterlijk binnen 10 dagen na het einde van het openbaar onderzoek moeten worden overgemaakt;
heeft de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportag, voldoende tijd om rekening te houden met tijdens het openbaar onderzoek ingediende standpunten die betrekking hebben op het project-MER/OVR.
Deze afdeling moet haar beslissing met een beveiligde zending ter beschikking stellen aan de aanvrager en met een digitale zending van het bevoegd bestuur binnen tien dagen nadat zij haar beslissing genomen heeft.
Uit dit artikel volgt dat de beslissing over goed- of afkeuring van MER/OVR doorgaans zal vallen voor de POVC/GOVC het aanvraagdossier adviseert. Deze volgorde is echter niet regelgevend vastgelegd. Een zeer snel werkende POVC/GOVC zou advies kunnen uitbrengen alvorens de beslissing over het MER/OVR is genomen.
Art. 69. Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de oprichting, uitbreiding of afbraak van scheidingsmuren of muren die in aanmerking komen voor gemene eigendom, vraagt het bevoegde bestuur met een beveiligde zending het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen. Deze eigenaars moeten hun standpunt bezorgen binnen een vervaltermijn van dertig dagen die ingaat de dag na ontvangst van de vraag van het bevoegde bestuur. Wordt er geen standpunt bezorgd binnen dertig dagen, wordt het standpunt geacht gunstig te zijn.
De beslissing over een dergelijke aanvraag moet immers een verwijzing naar het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen bevatten en de wijze hoe hiermee is omgegaan. (zie hoger)
Onderafdeling 3. - Situaties die resulteren in een termijnverlenging
Art. 70. Als één van de situaties die een termijnverlenging met zich meebrengen, zich voordoet (o.a. door organisatie van een tweede openbaar onderzoek), moet het bevoegde bestuur de aanvrager met een beveiligde zending in kennis stellen van deze termijnsverlenging.
Beslist de bevoegde overheid om een tweede openbaar onderzoek te organiseren (door toepassing van de administratieve lus of doordat wijzigingen zijn aangebracht aan de aanvraag), moet zij hiervan kennis geven aan de instanties vermeld in het tweede lid. Ook hier wordt in een beperkte afwijking voorzien wat betreft een tweede openbaar onderzoek over bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten. De provincie neemt hier immers (gedeeltelijk) de rol van de gemeente over.
Gaat het om een tweede openbaar onderzoek n.a.v. een gewijzigde aanvraag wordt ook de gewijzigde aanvraag ter beschikking gesteld van deze instanties.
Als de gewijzigde aanvraag hiertoe noodzaakt, brengen de bevoegde omgevingsvergunningscommissie, de bevoegde adviesinstanties of het adviserend schepencollege een nieuw advies uit.
In het geval een OVC opnieuw om advies wordt gevraagd zal deze op haar beurt het advies van de adviesinstanties inwinnen. Er zijn geen vervaltermijnen voorzien waarbinnen opnieuw geadviseerd moet worden. De situaties waarin een termijnverlenging nodig is, vergen steeds maatwerk en ad hoc beoordelingen. Wel moet rekening gehouden worden met de termijn waarbinnen de beslissing over de vergunningsaanvraag genomen moet worden.
Het is eveneens mogelijk dat de gewijzigde aanvraag noodzaakt tot een nieuwe beslissing van de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, over het project-MER of het OVR.
Onderafdeling 4. - Beslissing over de vergunningsaanvraag
Art. 71. Dit artikel bevat een verwijzing naar de bepalingen die de gegevens opsommen die de beslissing over de vergunningsaanvraag moet bevatten.
Art. 72. Dit artikel verwijst naar de bepalingen inzake de bekendmaking van de beslissing over de vergunningsaanvraag.
Afdeling 2. - De gewone vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg
Onderafdeling 1. - Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 73. Dit artikel verwijst naar artikel 56 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat bepaalt hoe een beroep tegen een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing ingesteld moet worden.
Dit moet gebeuren bij de bevoegde overheid met een beveiligde zending op straffe van onontvankelijkheid. Bovendien moet de beroepsindiener met een beveiligde zending een afschrift van het beroepschrift bezorgen aan welbepaalde personen en instanties.
Art. 74.
• In het eerste lid van paragraaf 1 wordt aangegeven wat het beroepschrift moet bevatten. Dit zijn de inhoudelijke vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen.
• Het tweede lid van paragraaf 1 stelt de bewijsstukken vast die overeenkomstig artikel 56, derde lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, bij het beroep gevoegd moeten worden. Deze stukken betreffen :
1. een bewijs van betaling van de dossiertaks als deze taks verschuldigd is;
2. de overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht.
Het grote verschil tussen de inhoudelijke vereisten (eerste lid) en de bewijsstukken (tweede lid) bestaat erin dat een gebrek m.b.t. de inhoudelijke vereisten niet geregulariseerd kan worden, terwijl het ontbreken van een bewijsstuk wel geregulariseerd kan worden, conform artikel 57, tweede lid, van het Decreet.
• Het staat de beroepsindiener uiteraard vrij om aan zijn beroepschrift overtuigingsstukken toe te voegen. Als hij beslist dit te doen, moet hij wel een inventaris voorzien van de door hem toegevoegde overtuigingsstukken. Overtuigingsstukken die worden toegevoegd, worden geacht integraal deel van het beroepschrift uit te maken.
• Op basis van artikel 56, tweede lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning heeft de beroepsindiener de verplichting om op straffe van onontvankelijkheid gelijktijdig en met een beveiligde zending een afschrift van het beroepschrift toe te zenden aan een aantal personen en instanties. Dit betekent dat de beroepsindiener in principe ook een afschrift van de door hem aangewende overtuigingsstukken moet overmaken.
• Het vierde lid van deze paragraaf voorziet ook dat het bevoegde bestuur bij de beroepsindiener, de vergunningsaanvrager en de in eerste aanleg bevoegde overheid alle beschikbare informatie en documenten kan opvragen die zij nuttig acht voor de beoordeling van het beroepsdossier.
In paragraaf 2 wordt verduidelijkt dat de beroepsindiener in zijn beroepschrift moet aangeven of hij al dan niet wenst gehoord te worden. De vergunningsaanvrager kan, als hij niet de beroepsindiener is, het bevoegde bestuur binnen een termijn van 15 dagen na ontvangst van een afschrift van het beroepschrift vragen om gehoord te worden. Is hijzelf beroepsindiener, moet hij de vraag tot horen in zijn beroepschrift opnemen.
Artikel 62 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning maakt het mogelijk dat zowel de vergunningsaanvrager als de beroepsindiener kunnen vragen om gehoord te worden door de omgevingsvergunningscommissie, als deze advies dient te verlenen, of door de bevoegde overheid, de door haar gemachtigde ambtenaar of de gewestelijke omgevingsambtenaar als er geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.
Paragraaf 3 tot slot bepaalt dat de overheid die de bestreden beslissing genomen heeft, het vergunningsdossier ter beschikking stelt van de overheid die bevoegd is voor het beroep tegen de bestreden beslissing.
Onderafdeling 2. - Onderzoek van het beroep
Art. 75. Op de dag dat het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek aan de beroepsindiener verzonden wordt of bij het verstrjiken van de termijn voor dit ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek, stelt het bevoegde bestuur het beroepschrift ter beschikking van :
1. het adviserend schepencollege met verzoek om advies te verlenen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2. de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als deze advies moet verlenen;
3. de adviesinstanties als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.
Heeft de vergunningsaanvrager of de beroepsindiener gevraagd om gehoord te worden en gebeurt het horen door de omgevingsvergunningscommissie, wordt dit verzoek samen met de adviesvraag aan de commissie overgemaakt.
Het derde lid van paragraaf 1 bevat een afwijkende regeling in geval van beroepen over bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten. In dat geval wordt het beroepschrift niet ter beschikking gesteld van het adviserend schepencollege.
Paragraaf 2 zet uiteen aan wie de omgevingsvergunningscommissie het beroepschrift en de volledige vergunningsaanvraag ter beschikking moet stellen.
De afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, zal deze slechts ontvangen als het beroepschrift gebreken aan de milieueffect- of veiligheidsrapportage aanvoert. Geeft de project-MER bijvoorbeeld aan dat de werken niet mogen uitgevoerd worden op het ogenblik dat de vogels broeden, en het beroepschrift werpt op dat niet duidelijk is wanneer deze broedperiode is, zal het beroepschrift overgemaakt worden. Wordt ingeroepen dat de in het MER voorgestelde milderende maatregel niet vertaald is in de vergunning, wordt geen gebrek aangevoerd aan de milieueffect- of veiligheidsrapportage, maar wel een probleem met de vergunning. In dit laatste geval zal het beroepschrift dan ook niet aan de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, overgemaakt moeten worden.
Paragraaf 3 bepaalt binnen welke termijn de adviesinstanties en het adviserend schepencollege hun advies moeten uitbrengen. Zoals in eerste aanleg is ook hier de algemene regel dat zij advies uitbrengen binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de adviesvraag. Er geldt slechts één uitzondering op deze regel : bij een eerste adviesvraag in beroep die betrekking heeft op een aanvraag m.b.t. de exploitatie van een in de eerste klasse ingedeelde inrichting waarbij de termijn om een advies te verlenen 60 dagen bedraagt.
De term "eerste adviesvraag" heeft betrekking op de eerste vraag om advies in de administratieve aanleg in kwestie.
Paragraaf 4 bepaalt dat de voorzitter en de secretaris van de omgevingsvergunningscommissie bij een eerste adviesvraag het geïntegreerde advies - in voorkomend geval met vermelding van de minderheidsstandpunten - ter beschikking stellen van de bevoegde overheid binnen 90 dagen na ontvangst van de adviesvraag. In alle andere gevallen moeten ze het advies ter beschikking stellen binnen 45 dagen.
De term "eerste adviesvraag" krijgt hier dezelfde invulling als in de vorige paragraaf.
Deze termijnen gaan in de dag na ontvangst van de adviesvraag.
Art. 76. Daar waar het vorige artikel de hoorzitting bij een beroep waarbij de vergunningsaanvraag de gewone procedure heeft doorlopen regelt in het geval een advies van een omgevingscommissie vereist is, regelt dit artikel de hoorzitting als er geen advies van een omgevingscommissie vereist is.
In dit geval organiseert het bevoegd bestuur de hoorzitting van de vergunningsaanvrager of de beroepsindiener met :
1. de deputatie, een door de deputatie gemachtigde gedeputeerde of een door de deputatie gemachtigde ambtenaar als de deputatie de bevoegde overheid is;
2. de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, of de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, of een door hen gemachtigde ambtenaar.
Heeft de beroepsindiener gevraagd om gehoord te worden, dan wordt ook de vergunningsaanvrager op deze hoorzitting uitgenodigd.
De vertegenwoordiger van het bevoegd bestuur kan in functie van de agenda de spreektijd en het maximale aantal vertegenwoordigers van de vergunningsaanvrager of beroepsindiener bepalen. Voor uitleg en voorbeelden hierbij wordt verwezen naar de gelijkaardige bepaling bij de omgevingsvergunningencommissies.
Onderafdeling 3. - Situaties die resulteren in een termijnverlenging
Art. 77. Als de beslissingstermijn verlengd wordt, brengt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvrager en de beroepsindiener met een beveiligde zending daarvan op de hoogte.
Beslist de bevoegde overheid in laatste administratieve aanleg om een nieuw openbaar onderzoek te organiseren (met toepassing van de administratieve lus of door wijzigingen aan de vergunningsaanvraag), deelt zij dit mee aan de instanties vermeld in het tweede lid.
Voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, geldt zoals vaak een licht afwijkende regeling.
Zo voorziet het derde lid dat voormelde regeling eveneens geldt voor het openbaar onderzoek over bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, met dien verstande dat :
1. er geen kennisgeving aan de betrokken gemeente moet gebeuren, maar wel een mededeling met opdracht tot het instellen van een tweede openbaar onderzoek gebeurt aan de provincie of de provincies,
2. er geen advies moet worden gevraagd aan het adviserend schepencollege.
Wordt beslist om een nieuw openbaar onderzoek te organiseren, wordt de vergunningsaanvraag ter beschikking gesteld van de vermelde personen en/of instanties. Dit kan de ongewijzigde vergunningsaanvraag zijn (in geval van een onregelmatigheid die kan leiden tot een vernietiging van de beslissing-administratieve lus) dan wel een gewijzigde vergunningsaanvraag (in geval van wijzigingen aan de vergunningsaanvraag in beroep).
Als de omstandigheden hiertoe noodzaken, brengen de bevoegde omgevingsvergunningscommissies, het adviserend schepencollege of de bevoegde adviesinstanties een nieuw advies uit. De aanvraag kan ook een nieuwe beslissing van de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, over het project-MER of het OVR noodzaken.
In het geval een OVC opnieuw om advies wordt gevraagd zal deze op haar beurt het advies van de adviesinstanties inwinnen. Er zijn geen vervaltermijnen voorzien waarbinnen opnieuw geadviseerd moet worden. De situaties waarin een termijnverlenging nodig is, vergen steeds maatwerk en ad hoc beoordelingen. Wel moet rekening gehouden worden met de termijn waarbinnen de beslissing over de vergunningsaanvraag genomen moet worden.
Onderafdeling 4. - Beslissing over het ingestelde beroep
Art. 78. Dit artikel verwijst naar de bepalingen die de gegevens opsommen die een beslissing - in dit geval over een ingesteld beroep - moet bevatten.
Gelet op devolutieve werking van beroep dient de beroepsbeslissing dezelfde inhoudelijke elementen te bevatten als beslissing eerste aanleg. Wel is het mogelijk dat de bevoegde overheid zich de weerlegging van bezwaren in eerste aanleg eigen maakt, door dit zo uitdrukkelijk te stellen. In dat geval zal de overheid deze weerlegging niet moet herhalen.
Art. 79. Dit artikel verwijst naar de bepalingen inzake de bekendmaking van de beslissing - in dit geval over een ingesteld beroep.
Hoofdstuk 11. - De vereenvoudigde vergunningsprocedure
Kenmerkend voor deze procedure is het feit dat er nooit een openbaar onderzoek georganiseerd wordt en dat de omgevingsvergunningscommissie nooit advies uitbrengt.
Het toepassingsgebied van deze procedure (en van de gewone procedure) is terug te vinden in titel 3, hoofdstuk 2.
Afdeling 1. - De vereenvoudigde vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg
Onderafdeling 1. - Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 80. Dit artikel verwijst vooreerst naar artikel 37 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat stelt dat een vergunningsaanvraag met een beveiligde zending moet worden ingediend bij de bevoegde overheid.
Daarnaast bevat dit artikel van het besluit nadere bepalingen over het aantal exemplaren van een vergunningsaanvraag dat moet ingediend worden. In geval van digitale indiening zijn geen andere formaliteiten nodig dan het indienen via het omgevingsloket of het uitwisselingsplatform op voorwaarde dat de gegevens worden uitgewisseld conform de bepalingen van dit besluit.
In geval van analoge indiening moeten twee exemplaren ingediend worden. Deze regeling is transparanter dan de huidige regelgeving inzake milieu en ruimtelijke ordening waar het aantal in te dienen exemplaren verschilt naargelang de bevoegde overheid en de aard van het dossier en bovendien ook nog extra exemplaren van bepaalde documenten gevraagd (kunnen) worden.
Art. 81. De vergunningsaanvraag wordt op haar ontvankelijkheid en volledigheid onderzocht.
Een aanvraag wordt in ieder geval onontvankelijk verklaard als het bevoegde bestuur bij het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek vaststelt dat het project zowel vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen als de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten omvat die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en de aanvraag slechts is ingediend voor één van beide aspecten.
Het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek wordt met een beveiligde zending meegedeeld aan de aanvrager overeenkomstig artikel 40 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
Dit artikel 40 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning stelt dat het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek alsook van het onderzoek van de bijgevoegde project-m.e.r.-screeningsnota meegedeeld wordt binnen dertig dagen na de indiening van de vergunningsaanvraag of na de ontvangst van de ontbrekende gegevens of documenten.
Als het resultaat van het onderzoek of er over het project een milieueffectrapport moet worden opgesteld, niet binnen de decretaal bepaalde termijn werd meegedeeld, moet de vergunningverlenende overheid uitdrukkelijk uitspraak doen binnen 90 dagen vanaf datum van indiening van de vergunningsaanvraag. Als dez overheid beslist dat er voor het project een project-MER moet worden opgesteld, verklaart zij de vergunningsaanvraag onvolledig en zonder voorwerp en wordt de procedure stopgezet.
Onderafdeling 2. - Onderzoek van het project
Art. 82. Op de dag van de verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring of uiterlijk bij het verstrijken van dertig dagen vanaf de indiening van de vergunningsaanvraag moet het bevoegde bestuur de volledige vergunningsaanvraag ter beschikking stellen van :
1. de adviesinstanties,
2. in voorkomend geval, het adviserend schepencollege,
3. in voorkomend geval, de instantie die door de federale overheid is belast met het opstellen van het externe noodplan.
Paragraaf 2 bepaalt wanneer de adviesinstanties hun advies moeten uitbrengen, meer bepaald binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag na deze van ontvangst van de adviesvraag.
De term "ter beschikking stellen" die gehanteerd wordt doorheen voorliggend besluit, geeft, samengelezen met titel 8 van dit besluit, aan dat de behandeling van een dossier (opvragen en verlenen adviezen, vraag tot organiseren openbaar onderzoek,...) digitaal verloopt. Van deze verplichting kan slechts afgewezen worden in geval van overmacht (zie artikel 153), in welk geval de terbeschikkingstelling op een analogie manier kan verlopen.
Art. 83. Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de oprichting, uitbreiding of afbraak van scheidingsmuren of muren die in aanmerking komen voor gemene eigendom, vraagt het bevoegde bestuur met een beveiligde zending het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen. Deze eigenaars moeten hun standpunt bezorgen binnen een vervaltermijn van dertig dagen die ingaat de dag na ontvangst van de vraag van het bevoegde bestuur.
De beslissing over een dergelijke aanvraag moet immers een verwijzing naar het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen bevatten en de wijze hoe hiermee is omgegaan. (zie hoger)
Onderafdeling 3. - Beslissing over de vergunningsaanvraag
Art. 84. Dit artikel verwijst naar de bepalingen die de gegevens opsommen die de beslissing over de vergunningsaanvraag moet bevatten.
Wel is het zo dat als de bevoegde overheid vaststelt dat de verandering van de ingedeelde inrichting of activiteit een bijkomend risico voor de mens of het milieu inhoudt, deze overheid moet beslissen tot de stopzetting van de vergunningsprocedure. In dat geval moet immers de gewone vergunningsprocedure doorlopen worden.
Als de bevoegde overheid uitdrukkelijk uitspraak doet in haar beslissing dat een project-MER over het project moet worden opgesteld, stelt zij de onvolledigheid van de aanvraag vast en wordt de procedure stopgezet.
Art. 85. Dit artikel verwijst naar de bepalingen inzake de bekendmaking van de beslissing, in dit geval over een aanvraag conform de vereenvoudigde vergunningsprocedure.
Afdeling 2. - De vereenvoudigde vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg
Onderafdeling 1. - Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 86. Dit artikel verwijst naar artikel 56 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat regelt op welke wijze een beroep tegen een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing moet worden ingesteld, meer bepaald op straffe van onontvankelijkheid met een beveiligde zending bij de bevoegde overheid.
Art. 87. Paragraaf 1 bevat nadere regels rond het beroepschrift.
Zo bevat het eerste lid de inhoudelijke gegevens het beroepschrift moet bevatten.
Het tweede lid stelt de bewijsstukken vast die bij beroep gevoegd moeten worden. Het grote verschil tussen het eerste en het tweede lid bestaat erin dat een gebrek m.b.t. de gegevens van het beroepschrift niet geregulariseerd kan worden, terwijl het ontbreken van een bewijsstuk wel geregulariseerd kan worden overeenkomstig artikel 57, tweede lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
Uiteraard kan de beroepsindiener overtuigingsstukken aan zijn beroepschrift voegen. Beslist hij dit te doen, moet hij een inventaris voorzien van de door hem gevoegde overtuigingsstukken. Overtuigingsstukken die worden toegevoegd, worden geacht integraal van het beroepschrift uit te maken.
Op basis van artikel 56, tweede lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning heeft de beroepsindiener de verplichting om op straffe van onontvankelijkheid gelijktijdig en met een beveiligde zending een afschrift toe te zenden aan een aantal personen en instanties. Dit betekent dat de beroepsindiener in principe ook een afschrift van de door hem aangewende overtuigingsstukken moet overmaken. In de praktijk zal het echter niet altijd mogelijk zijn een kopie te maken van de overtuigingsstukken. Dit zal het geval zijn als het kopiëren van de overtuigingsstukken niet toegelaten is op grond van de regelgeving inzake auteursrechten of als het formaat of de aard praktische problemen stelt (bv. Bouwplannen of maquette). Om een oplossing te bieden voor deze situatie, voorziet het vierde lid van paragraaf 1 dat het in dergelijk geval volstaat om het eigenlijke beroepschrift en de inventaris over te maken. Enkel de beroepsinstantie zelf ontvangt dan de bewuste plannen of maquette. Ingevolge de openbaarheid van bestuur kan eenieder deze stukken wel consulteren bij de beroepsinstantie.
Ook voor indiening van het beroepschrift is het zo dat het beroepschrift in één exemplaar moet worden ingediend bij digitale indiening en in twee exemplaren bij analoge indiening.
Het bevoegde bestuur kan bij de beroepsindiener, de vergunningsaanvrager en de in eerste aanleg bevoegde overheid alle beschikbare info en documenten opvragen die zij nuttig acht voor de beoordeling van het beroepsdossier.
Paragraaf 2 geeft aan dat de beroepsindiener reeds in zijn beroepschrift moet aangeven of hij al dan niet wenst gehoord te worden. Zoals ook bij een beroep waarbij de vergunningsaanvraag de gewone procedure heeft doorlopen het geval is, kan de vergunningsaanvrager ook hier, als hij niet de beroepsindiener is, het bevoegde bestuur vragen om gehoord te worden binnen een termijn van 15 dagen na ontvangst van een afschrift van het beroepschrift. Is hijzelf beroepsindiener, moet hij de vraag tot horen in zijn beroepschrift opnemen.
Art. 88. De overheid die de bestreden beslissing in eerste administratieve aanleg heeft genomen, stelt het vergunningsdossier ter beschikking van de overheid die in laatste administratieve aanleg bevoegd is onmiddelljik nadat zij een afschrift van het beroepschrift ontvangen heeft van de aanvrager.
Deze bepaling is eerder een bepaling die is ingeschreven voor situaties van overmacht, als het digitale uitwisselingsplatform niet zou werken. Als het platform naar behoren werkt, krijgt de beroepsinstantie immers automatisch het volledige digitale dossier te zien.
Onderafdeling 2. - Onderzoek van het beroep
Art. 89. Op het ogenblik dat het bevoegde bestuur het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek verzendt, stelt dit bestuur het beroep ter beschikking van de bevoegde adviesinstanties en, in voorkomend geval, het adviserend schepencollege. Deze brengen hun advies uit binnen dertig dagen die ingaat de dag na ontvangst van de adviesvraag.
Art. 90. Dit artikel regelt de hoorzitting in graad van beroep als de vergunningsaanvraag in eerste aanleg de vereenvoudigde procedure heeft doorlopen.
Gezien de omgevingscommissie in dit geval niet tussenkomt, is er alleen een hoorzitting mogelijk, georganiseerd door het bevoegde bestuur. De concrete organisatie van deze hoorzitting stemt overeen met de organisatie van de hoorzitting in beroep bij een beslissing die in eerste aanleg de gewone vergunningsprocedure heeft doorlopen. (zie hoger)
Heeft de beroepsindiener gevraagd om gehoord te worden, dan wordt ook de vergunningsaanvrager op deze hoorzitting uitgenodigd.
De vertegenwoordiger van het bevoegd bestuur kan in functie van de agenda de spreektijd en het maximale aantal vertegenwoordigers van de vergunningsaanvrager of beroepsindiener bepalen. Voor uitleg en voorbeelden hierbij kan verwezen worden naar de gelijkaardige bepaling die is terug te vinden bij de omgevingsvergunningen-commissies.
Onderafdeling 3. - Situaties die resulteren in een termijnverlenging
Art. 91. Als de bevoegde overheid, met toepassing van de administratieve lus, beslist om bepaalde adviezen alsnog, dan wel een tweede keer in te winnen, wordt de termijn om een beslissing te nemen, verlengd. Het bevoegde bestuur moet de vergunningsaanvrager én de beroepsindiener hiervan met een beveiligde zending op de hoogte brengen.
In het geval een OVC opnieuw om advies wordt gevraagd zal deze op haar beurt het advies van de adviesinstanties inwinnen. Er zijn geen vervaltermijnen voorzien waarbinnen opnieuw geadviseerd moet worden. De situaties waarin een termijnverlenging nodig is, vergen steeds maatwerk en ad hoc beoordelingen. Wel moet rekening gehouden worden met de termijn waarbinnen de beslissing over de vergunningsaanvraag genomen moet worden.
Onderafdeling 4. - Beslissing over het ingestelde beroep
Art. 92. Dit artikel verwijst naar de bepalingen die de gegevens opsommen die de beslissing over een ingesteld beroep moet bevatten.
Art. 93. Dit artikel verwijst naar de bepalingen inzake de bekendmaking van de beslissing over een ingesteld beroep.
Hoofdstuk 12. - De omgevingsvergunning op proef
Dit hoofdstuk geeft uitvoering aan artikel 69 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat voorziet dat voor de exploitatie van projecten die geen stedenbouwkundige handelingen omvatten, een omgevingsvergunning op proef verleend kan worden. Het decreetsartikel regelt vrij gedetailleerd de procedure. Het besluit kan zich dan ook beperken tot enige minder belangrijke regelingen.
Bij dergelijke omgevingsvergunning bedraagt de exploitatietermijn tenminste zes maanden en ten hoogste twee jaar, periode waarbinnen de overheid kan nagaan welke hinder of risico's de ingedeelde inrichting met zich meebrengt en wat de effecten ervan zijn op de mens en het milieu.
Voor het verstrijken van de proeftermijn zal de bevoegde overheid een beslissing moeten nemen over de verdere exploitatie van de inrichting.
Art. 94. Dit artikel bepaalt dat er, in geval van een omgevingsvergunning op proef, een definitieve beslissing wordt genomen over de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit zonder verdere formaliteiten.
Ook wordt verduidelijkt welke overheid bevoegd is om deze beslissing te nemen.
De overheid die in laaste administratieve aanleg de proefvergunning vooreerst zelf heeft verleend of de beslissing uit eerste aanleg niet ongewijzigd heeft bevestigd, is bevoegd voor het nemen van de beslissing bij het verstrijken van de proefvergunning.
Voorbeeld 1 : Het college van burgemeester en schepenen verleent een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting klasse 2 voor onbepaalde duur. Een lid van het betrokken publiek gaat hiertegen in beroep, bijvoorbeeld wegens onaanvaardbare geluidshinder voor de buurt. De deputatie acht het in graad van administratief beroep nodig om de vergunning voor een proefperiode van 2 jaar te verlenen om de hinder te kunnen evalueren.
In dit geval is het de deputatie die zal beslissen over de verdere exploitatie voor het verstrijken van de proefperiode.
Voorbeeld 2 : De deputatie weigert een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een klasse 1-inrichting af te leveren. De exploitant stelt beroep in bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering beslist de omgevingsvergunning op proef te verlenen in graad van administratief beroep.
In dit geval beslist de Vlaamse Regering over de verdere exploitatie.
Voorbeeld 3 : Het college van burgemeester en schepenen verleent een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting klasse 2 met een proefperiode van 6 maanden. De exploitant gaat in beroep tegen deze beperkte termijn. De deputatie verleent de omgevingsvergunning in graad van beroep voor een proeftermijn van 2 jaar.
In dit geval is de deputatie bevoegd om een beslissing te nemen over de verdere exploitatie voor het verstrijken van de proeftermijn.
Voorbeeld 4 : De deputatie verleent een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting klasse 1 met een proefperiode van 2 jaar. Daarnaast worden ook een aantal lozingsnormen opgelegd. De exploitant gaat tegen deze beslissing in beroep en de Vlaamse Regering wijzigt de door het college opgelegde lozingsnormen.
In dit geval is de Vlaamse Regering bevoegd om een beslissing te nemen over de verdere exploitatie.
Wordt een in eerste administratieve aanleg verleende omgevingsvergunning op proef in beroep integraal bevestigd, blijft de overheid die in eerste aanleg de vergunning heeft verleend, bevoegd om te beslissen over de verdere exploitatie.
Art. 95. Dit artikel regelt de procedure die de bevoegde overheid, vermeld in artikel 94, moet volgen bij het beslissen over de verdere exploitatie na proefvergunning. Deze procedure houdt in dat de bevoegde overheid over de verdere exploitatie beslist na het doorlopen van een adviesronde.
Het bevoegde bestuur start deze procedure ambtshalve uiterlijk 4 maanden voor het verstrijken van de proefvergunning.
De adviesinstanties kunnen verschillen naargelang er al dan niet een advies van de omgevingsvergunningscommissie diende gevraagd te worden in de procedure die tot de beslissing heeft geleid op grond waarvan de overheid haar bevoegdheid ontleent om beurt het advies van de adviesinstanties en (in voorkomend geval) het adviserend schepencollege. Had de omgevingsvergunningscommissie geen adviesbevoegdheid, wordt rechtstreeks advies gevraagd aan de adviesinstanties en het adviserend schepencollege.
Het adviserend schepencollege en de adviesinstanties brengen hun advies uit binnen dertig dagen; de omgevingsvergunningscommissie binnen zestig dagen. Vanzelfsprekend wordt het advies uitgebracht aan de instantie die om advies gevraagd heeft.
De beslissing over de verdere exploitatie wordt genomen voor het verstrijken van de proefperiode en moet inhoudelijk voldoen aan de vereisten van titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 1, van dit besluit.
Artikel 69, § 2, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning legt reeds vast dat als de bevoegde overheid in eerste administratieve aanleg geen beslissing neemt voor het verstrijken van de proefperiode, de omgevingsvergunning geacht wordt geweigerd te zijn. Als de overheid, bevoegd in beroep, geen beslissing neemt voor het verstrijken van de proefperiode van een door haar verleende omgevingsvergunning op proef, wordt de bestreden beslissing uit eerste administratieve aanleg als definitief beschouwd.
De beslissing over de verdere exploitatie na proefperiode wordt bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen inzake de bekendmaking van beslissingen (titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3).
Art. 96. Tegen een beslissing over de verdere exploitatie na proefperiode kan beroep aangetekend worden, tenzij de beslissing over de verdere exploitatie genomen werd door de overheid, bevoegd in beroep.
Ook is er geen administratief beroep mogelijk tegen de beslissing als de bevoegde overheid de overheid is die in tweede administratieve aanleg de beslissing over de omgevingsvergunning op proef heeft genomen.
Overeenkomstig artikel 55, 2°, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning heeft dit beroep geen schorsende werking.
Hoofdstuk 13. - Actualisatie van de gecoördineerde omgevingsvergunning
Als een omgevingsvergunning betrekking heeft op de verandering van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van een project, dient de beslissing de geactualiseerde vergunningssituatie weer te geven zowel op het vlak van de stedenbouwkundige handelingen als de exploitatie van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten.
Een actuele vergunningssituatie weergeven is maar mogelijk als de bevoegde overheid op de hoogte is van zowel eerdere vergunningen als wijzigingen aan de vergunde situatie.
Afdeling 1. - Actualisatie als gevolg van overdracht
Art. 97. Een omgevingsvergunning kan zonder plichtplegingen worden overgedragen (artikel 79 van het Decreet).
De Vlaamse Regering heeft machtiging om de gevallen te bepalen waarin de overdracht gemeld moet worden en de wijze waarop.
Dit artikel geeft uitvoering aan deze machtiging.
Zo moet de gehele of gedeeltelijke overdracht van een omgevingsvergunning voor wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit gemeld worden. Het is de verkrijger van de omgevingsvergunning die de overdracht moet melden aan de overheid die bevoegd is voor het project vóór overdracht. Hij moet dit doen voorafgaand aan de overdracht.
De melding moet gebeuren aan de hand van het formulier vastgesteld in bijlage 4 van dit besluit.
De overdracht van de vergunning kan geheel of gedeeltelijk zijn. Bij een gedeeltelijke overdracht van een vergunning wordt slechts een deel van het project overgedragen. Dit kan slechts wanneer de overgedragen exploitatie geen technisch samenhangend geheel vormt met het niet overgedragen restdeel. Of met andere woorden is vereist dat het om twee afzonderlijke ingedeelde inrichtingen gaat.
De bevoegde overheid neemt kennis van de melding en actualiseert vervolgens het vergunningsbesluit. Het bevoegd bestuur kan hiervoor adviezen inwinnen.
Bij volledige overdracht van een omgevingsvergunning betekent dit dat de vergunning voortaan de gegevens van de nieuwe exploitant vermeldt en dat rubrieken en bijzondere voorwaarden die niet langer van toepassing zijn omwille van stopzettingen of wijzigingen van de indelingslijst uit de vergunde toestand worden geschrapt.
Bij gedeeltelijke overdracht van een omgevingsvergunning actualiseert de bevoegde overheid niet alleen het vergunningsbesluit van het niet-overgedragen deel maar stelt de bevoegde overheid een gecoördineerd vergunningsbesluit vast voor het overgedragen deel. Zoals hoger vermeld kan dit alleen wanneer het om twee afzonderlijke ingedeelde inrichtingen gaat.
Als er, na de melding, meerdere personen voor het geheel van de exploitatie van de ingedeelde inrichting als exploitant moeten worden aangewezen, kan de bevoegde overheid in het te actualiseren vergunningsbesluit de verantwoordelijkheden van elke persoon kan bepalen.
Afdeling 2. - Actualisatie als gevolg van de stopzetting of het verval van de exploitatie
Art. 98. Andere situaties die invloed hebben op de actuele vergunningssituatie betreffen de stopzetting of het verval van de exploitatie.
De exploitant van een ingedeelde inrichting of activiteit moet dan ook de overheid op de hoogte brengen van het verval van de vergunning of van de vrijwillige gedeeltelijke of gehele definitieve stopzetting van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.
Hij moet dit doen per beveiligde zending en binnen 2 maanden na het verval of de stopzetting.
De bevoegde overheid zal het vergunningsbesluit actualiseren en de aangepaste gegevens in het omgevingsloket inbrengen.
Afdeling 3. - Actualisatie als gevolg van een vergunning verleend voor de verandering van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit
Art. 99. Het is mogelijk dat, naar aanleiding van een beslissing over een vergunningsaanvraag voor de verandering van een project, een andere overheid bevoegd wordt om in eerste administratieve aanleg een beslissing te nemen over een ingedeelde inrichting of activiteit. Is dit het geval, dan moet de exploitant dit met een beveiligde zending binnen een termijn van zes maanden nadat de verandering aan het project werd doorgevoerd melden aan de overheid die de vergunning voor het oorspronkelijk project heeft verleend.
Deze termijn van zes maanden wordt verlengd met de termijn dat een beroep tot vernietiging van de beslissing over de verandering van de ingedeelde inrichting of activiteit aanhangig is bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
De oorspronkelijke vergunning voor het project wordt als gevolg van de melding geactualiseerd door de overheid die ze heeft verleend.
TITEL 4. - HET BIJSTELLEN VAN DE OMGEVINGSVERGUNNING
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning voorziet in de volgende drie gevallen de bijstelling van de omgevingsvergunning :
- de bijstelling van in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden;
- de bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
- de bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.
De procedure voor de bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden werd volledig uitgewerkt in het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
Deze procedure stemt overeen met de regelingen in de VCRO wat betreft het herzien of opheffen 1) van verkavelingen via de opmaak van een RUP (oud artikel 4.6.5, VCRO) of 2) van verkavelingen ouder dan 15 jaar (oud artikel 4.6.6 VCRO). Conform artikel 4.6.6, § 3, VCRO dient het college van burgemeester en schepenen de aanvraag overeenkomstig de bijzondere procedure in. Deze procedure is met het Decreet betreffende de omgevingsvergunning verdwenen, zodat doorgaans het schepencollege - met toepassing van artikel 15 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning - de bevoegde overheid zal zijn.
Daar het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dit type van bijstelling regelt, bevat voorliggend besluit geen bijkomende bepalingen hieromtrent.
Hoofdstuk 1. - Bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde bijzondere milieuvoorwaarden in eerste administratieve aanleg.
Afdeling 1. - Het indienen van het verzoek en ambtshalve initiatief
Art. 100. Een gemotiveerd verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden die in de omgevingsvergunning zijn opgenomen, wordt met een beveiligde zending ingediend bij de overheid die bevoegd is conform artikel 15 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
Hiervoor moet gebruik gemaakt worden van het formulier, dat als bijlage 5 bij dit besluit is gevoegd.
Dit formulier bepaalt de gegevens en de bijlagen die verplicht in te vullen of bij te voegen zijn.
Art. 101. De bevoegde overheid kan ambtshalve via een gemotiveerd initiatief de milieuvoorwaarden die in de omgevingsvergunning zijn opgelegd, wijzigen of aanvullen.
Als zij hiertoe initiatief neemt, zal haar besluit de gegevens en de bijlagen omvatten die in de formulieren, vermeld in bijlage 5, zijn voorgeschreven als verplicht in te vullen of bij te voegen.
Afdeling 2. - Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 102. Bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid wordt nagegaan of het verzoek tot bijstelling :
1° de gegevens en inlichtingen, vermeld in artikel 100, omvat;
2° door een overeenkomstig artikel 82, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning aangewezen persoon, instantie of organisatie werd ingediend.
Het verzoek tot bijstelling dat niet bij de bevoegde overheid wordt ingediend, wordt door het bevoegde bestuur doorgestuurd aan de overheid die bevoegd is.
Het resultaat van het onderzoek wordt binnen vijftig dagen - i.p.v. dertig dagen bij de procedure voor een vergunningsaanvraag - aan de verzoeker meegedeeld. Op dezelfde dag van de mededeling aan de verzoeker brengt het bevoegd bestuur de exploitant op de hoogte van het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek, tenzij hijzelf dit verzoek heeft ingediend.
Van een onontvankelijk of onvolledig verzoek wordt de exploitant dus niet op de hoogte gebracht.
Ook het ambtshalve initiatief tot bijstelling van de milieuvoorwaarden wordt met een beveiligde zending ter kennis van de exploitant gebracht, eveneens binnen vijftig dagen, ditmaal vanaf de dag na de datum waarop het besluit van initiatief tot ambtshalve bijstelling werd vastgesteld.
Wordt het verzoek tot bijstelling onontvankelijk of onvolledig bevonden, wordt de procedure definitief stopgezet.
Afdeling 3. - Het openbaar onderzoek
Art. 103. De gewone vergunningsprocedure is van `overeenkomstige' toepassing op de bijstelling van de omgevingsvergunning. Dit houdt in dat er altijd een openbaar onderzoek georganiseerd wordt. Enige afwijking is de situatie waarin een bijstelling wordt gevraagd van een project dat uitsluitend een tijdelijke inrichting omvat. (art. 88 van het Decreet).
Het bevoegde bestuur stelt ten laatste de dag dat de beslissingstermijn, vermeld in artikel 89, § 3, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, ingaat, het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of het ambtshalve initiatief tot bijstelling van de milieuvoorwaarden ter beschikking van de betrokken gemeente. Zij geeft hierbij opdracht tot het instellen van een openbaar onderzoek.
Heeft het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de milieuvoorwaarden echter uitsluitend betrekking op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, wordt het verzoek of ambtshalve initiatief niet ter beschikking gesteld van de betrokken gemeente, maar van de betrokken provincie, eveneens met de opdracht tot het instellen van een openbaar onderzoek.
Het openbaar onderzoek verloopt overeenkomstig de bepalingen van titel 3, Hoofdstuk 5.
Een openbaar onderzoek duurt aldus dertig dagen en begint het binnen de periode van tien dagen :
1° na de datum waarop in casu het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de milieuvoorwaarden ontvankelijk en volledig werd verklaard in geval van een eerste openbaar onderzoek in eerste aanleg;
2° in voorkomend geval, na de datum van de beslissing van de bevoegde overheid tot het organiseren van een openbaar onderzoek naar aanleiding van de toepassing van een administratieve lus.
De van rechtswege ontvankelijkheid en volledigheid van het verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden doet zich uitsluitend voor als het verzoek door de vergunninghouder of exploitant werd ingediend. In dat geval zal bij gebrek aan een ontvankelijk- en volledigverklaring, de vervaltermijn, vermeld in artikel 16, tweede lid, een aanvang nemen de zestigste dag na de datum van indiening van het verzoek dit in afwijking van de procedure van het openbaar onderzoek als gevolg van een vergunningsaanvraag.
Afdeling 4. - Adviesverlening
Art. 104. Dit artikel preciseert de adviesverlening.
Het bevoegde bestuur zal ten laatste de dag dat de beslissingstermijn ingaat, het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de milieuvoorwaarden voor advies ter beschikking stellen van de in het eerste lid van paragraaf 1 opgesomde instanties. Voor zover er een omgevingsvergunningscommissie om advies wordt gevraagd, stelt ze de commissie op haar beurt het verzoek of ambtshalve initiatief voor advies ter beschikking van de in het tweede lid van paragraaf 1 opgesomde instanties. Dit ter beschikking stellen gebeurt digitaal, via het omgevingsloket.
Het adviserend schepencollege en de adviesinstanties beschikken over zestig dagen in het geval van een ingedeelde inrichting van eerste klasse en over dertig dagen in de overige gevallen om hun advies uit te brengen.
De bevoegde omgevingsvergunningscommissie brengt een advies uit binnen negentig dagen.
Bij ontstentenis van een advies wordt de instantie of commissie geacht met de gevraagde bijstelling van de milieuvoorwaarden in te stemmen.
Paragraaf 3 voorziet in een hoorrecht voor de verzoeker of de exploitant als deze niet dezelfde persoon als de verzoeker is.
De uitgebrachte adviezen bevatten een gemotiveerde beoordeling van de noodzaak tot bijstelling van de milieuvoorwaarden voor die aspecten waarover de adviesinstantie adviesbevoegdheid heeft.
Afdeling 5. - Situaties die resulteren in een termijnverlenging
Art. 105. Artikel 89 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning bepaalt volgende termijnen om te beslissen over een verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling van de omgevingsvergunning :
1° honderdenvijf dagen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° honderdtwintig dagen als een advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.
Deze termijnen worden van rechtswege eenmalig met zestig dagen verlengd in het geval toepassing wordt gemaakt van de administratieve lus.
Aanvulling of wijziging van het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de milieuvoorwaarden na het openbaar onderzoek is niet mogelijk. Een verlenging van de beslissingstermijn met zestig dagen is bijgevolg beperkt tot de gevallen waarin de administratieve lus wordt toegepast.
Dit artikel geeft aan wat de bevoegde overheid dient te doen als zij toepassing wil maken van de administratieve lus.
Afdeling 6. - De beslissing
Art. 106. Het eerste lid van dit artikel verwijst naar artikel 89 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat de beslissingstermijn over het verzoek of het initiatief tot ambtshalve bijstelling van de omgevingsvergunning bepaalt.
In het tweede lid wordt de inhoud van de beslissing bepaald. Bij de motivatie van de beslissing moet rekening worden gehouden met de eisen die artikel 73 en 74 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en met artikel 3.3.0.1 tot en met 3.3.0.3, van titel II van het VLAREM stellen aan de inhoud van de bijzondere milieuvoorwaarden.
Heeft de wijziging of aanvulling van de bijzondere milieuvoorwaarden betrekking op een GBPV-installatie gelden er bijkomende bepalingen van toepassing, met name artikel 52, eerste lid, 2° van dit besluit en artikel 1.8 en 1.9 van titel III van het VLAREM.
Afdeling 7. - Bekendmaking van de beslissing
Art. 107. De bepalingen inzake bekendmaking van de beslissing over een vergunningsaanvraag zijn van overeenkomstige toepassing.
Is de verzoeker niet dezelfde persoon als de exploitant, dan wordt de exploitant individueel op de hoogte gebracht van de beslissing.
Hoofdstuk 2. - De bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in laatste administratieve aanleg.
Wat betreft de procedure voor het bijstellen van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden in laatste administratieve aanleg stelt artikel 90, § 2, van het Decreet dat de bepalingen van hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing zijn op het instellen van, behandelen van en beslissen over het beroep.
Dit hoofdstuk 3 behandelt de vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg.
Artikel 88 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning geeft aan dat het onderzoek van het verzoek en het initiatief tot ambtshalve bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden in eerste administratieve aanleg gebeurt overeenkomstig de gewone vergunningsprocedure (art. 23 tot en met 27 en 29 van het Decreet). Bijgevolg wordt de procedure in beroep ook behandeld overeenkomstig de regels van de gewone vergunningsprocedure in beroep.
Afdeling 1. - Het indienen van het beroep
Art. 108. Een beroep tegen een uitdrukkelijke en stilzwijgende beslissing over een verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden kan worden ingediend door de personen, vermeld in artikel 53 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning alsook door de toezichthouder aangesteld overeenkomstig titel XVI van het DABM.
Het Decreet bepaalt reeds dat elk beroep de beslissing uit eerste administratieve aanleg schorst.
De verplichtingen inzake betekening van het beroepschrift en de termijnen om beroep in te stellen, vermeld in artikel 54 respectievelijk artikel 56 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, zijn van toepassing.
Art. 109. Dit artikel bepaalt de verplichte inhoud van het beroepschrift en regelt de bij te voegen bewijsstukken.
Tevens wordt voorzien dat het bevoegde bestuur bij de beroepsindiener, de exploitant of de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is, alle beschikbare en relevante informatie en documenten kan opvragen die nuttig zijn voor het dossier.
Afdeling 2. - Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 110. Bij het onderzoek van de ontvankelijkheid en volledigheid van het beroep wordt toepassing gemaakt van de bepalingen van artikel 57 en 58 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
Aan de bepalingen van artikel 108 en 109 van dit besluit moet zijn voldaan.
Afdeling 3. - Adviesverlening
Art. 111. Over het beroep tegen een beslissing over het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden wordt altijd het advies van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie gevraagd.
Deze commissie vraagt op haar beurt advies aan :
- het adviserend schepencollege, tenzij dit zelf beroep heeft ingesteld;
- een aantal opgesomde adviesinstanties.
De overige leden van de betrokken omgevingsvergunningscommissie krijgen eveneens het beroepsdossier.
Het adviserend schepencollege en de adviesinstanties hebben zestig dagen in het geval van een ingedeelde inrichting van de klasse 1 en dertig dagen in de overige gevallen om een advies uit te brengen. De bevoegde omgevingsvergunningscommissie brengt een advies uit binnen een termijn van negentig dagen.
Ook hier geldt dat als er binnen de termijn geen advies wordt uitgebracht, het advies geacht wordt gunstig te zijn voor de gevraagde bijstelling.
De beroepsindiener of de exploitant kunnen vragen om gehoord te worden door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie. Deze vraag moet op straffe van onontvankelijkheid gesteld worden in het beroepschrift of voor de exploitant, in het geval hij niet zelf het beroep instelt, binnen de veertien dagen na de dag dat hem het beroep werd meegedeeld.
Zoals de procedure in eerste administratieve aanleg tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, bevatten de in beroep uitgebrachte adviezen een gemotiveerde beoordeling van de noodzaak tot bijstelling van de milieuvoorwaarden voor die aspecten waarover de adviesinstantie adviesbevoegdheid heeft.
Afdeling 4. - Situaties die resulteren in een termijnverlenging
Art. 112. De beslissingstermijn in laatste administratieve aanleg over het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, is de termijn die geldt voor de behandeling van het beroep bij vergunningsaanvragen die in eerste administratieve aanleg overeenkomstig de gewone vergunningsprocedure behandeld werden, meer bepaald honderdtwintig dagen.
Net als in eerste administratieve aanleg is een termijnverlenging van rechtswege alleen mogelijk als de administratieve lus wordt toegepast.
Afdeling 5. - De beslissing
Art. 113. De bevoegde overheid neemt een beslissing over het beroep binnen een termijn van honderdtwintig dagen (artikel 66, § 1, 1°, van het Decreet).
Dit artikel preciseert tevens de verplichte inhoud van de beslissing.
Bij de motivatie van de beslissing moet rekening worden gehouden met de eisen die artikel 73 en 74 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en titel II van het VLAREM aan de inhoud van de bijzondere milieuvoorwaarden stellen.
Ook in beroep gelden bijkomende verplichtingen in geval de wijziging of aanvulling van de bijzondere milieuvoorwaarden betrekking heeft op een GBPV-installatie.
Afdeling 6. - Bekendmaking van de beslissing
Art. 114. Voor de bekendmaking wordt verwezen naar de bepalingen rond de bekendmaking van een beslissing over een aanvraag tot het bekomen van een omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 3. - Bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevings-vergunning in eerste administratieve aanleg.
De bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning heeft uitsluitend betrekking op vergunningen van onbepaalde duur voor wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten (art. 83 van het Decreet).
Zo kan de bevoegde overheid het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit beperken :
1. ambtshalve via een gemotiveerd initiatief;
2. op gemotiveerd verzoek van 1) het betrokken publiek of 2) de leidend ambtenaar van een adviesinstantie, aangewezen om voor de ingedeelde inrichting of activiteit advies uit te brengen.
Afdeling 1. - Bekendmaking van de inspraakprocedure
Art. 115. Het verstrijken van elke geldigheidsperiode van twintig jaar van een omgevingsvergunning van onbepaalde duur wordt bekendgemaakt.
Artikel 83, § 1, derde lid van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning bepaalt dat de bekendmaking gebeurt :
1. op initiatief van de bevoegde overheid,
2. binnen zes maanden voor het verstrijken van elke geldigheidsperiode van twintig jaar van de betrokken omgevingsvergunning.
Dit artikel bepaalt in detail de wijze waarop deze bekendmaking moet gebeuren, met name door een openbaar onderzoek en door een individuele kennisgeving.
De leidend ambtenaar van de adviesinstanties wordt individueel in kennis gesteld van het verstrijken van de geldigheidsperiode van twintig jaar exploitatie.
Art. 116. Dit artikel bevat de nadere regelen rond de organisatie van het openbaar onderzoek.
Zo zal het bevoegde bestuur de betrokken gemeente verzoeken om een openbaar onderzoek in te stellen, behalve als de bekendmaking uitsluitend betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, dan is het verzoek aan de betrokken provincie gericht.
Omwille van eenvormigheid en transparantie werd ervoor gekozen het openbaar onderzoek op dezelfde wijze te organiseren als het openbaar onderzoek dat gehouden wordt naar aanleiding van een vergunningsaanvraag voor een project (met uitzondering van de informatievergadering).
Ook hier is het zo dat het omgevingsloket de tekst genereert die gebruikt wordt voor de bekendmaking.
Op dezelfde dag dat het bevoegd bestuur het verzoek tot organisatie van het openbaar onderzoek aan de betrokken gemeente verstuurt (in voorkomend geval, de provincie), verstuurt zij ook, via digitale zending, de individuele kennisgeving.
Afdeling 2. - Het indienen van het verzoek en ambtshalve initiatief
Art. 117. Dit artikel (en het volgende) handelen over het gemotiveerde verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Het Decreet legt vast dat dit gemotiveerd verzoek kan uitgaan van
1. het betrokken publiek en de overheid bevoegd voor het ambtshalve initiatief;
2. de leidend ambtenaar van een adviesinstantie die is aangewezen om voor de ingedeelde inrichting of activiteit advies uit te brengen.
Het gemotiveerd verzoek wordt met een beveiligde zending ingediend bij de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is voor het project.
De aanvangsdatum van de periode van dertig dagen tijdens dewelke het verzoek tot bijstelling kan worden ingediend is verschillend. Voor het betrokken publiek vangt de termijn aan de eerste dag na de aanplakking van de affiche. Voor de adviesinstanties vangt de termijn aan de eerste dag na de dag waarop ze in toepassing van artikel 115, eerste lid, 2°, in kennis werden gesteld van het verstrijken van de 20-jarige exploitatietermijn. Voor de bevoegde overheid vangt de termijn aan de eerste dag na de dag dat het bevoegde bestuur de betrokken gemeente of provincie verzocht heeft om een openbaar onderzoek te organiseren.
Art. 118. Dit artikel somt de gegevens op die het gemotiveerd verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning moet bevatten.
Art. 119. Ook de bevoegde overheid kan een initiatief tot ambtshalve bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning nemen.
Dit initiatief tot ambtshalve bijstelling moet eveneens op straffe van onontvankelijkheid genomen worden binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag na de eerste dag van de bekendmaking van het verstrijken van elke geldigheidsperiode van twintig jaar.
Voor de bevoegde overheid gaat de termijn van dertig dagen in vanaf de eerste dag na de dag dat het bevoegd bestuur de betrokken gemeente of provincie verzocht heeft om een openbaar onderzoek in te stellen. In dit geval moet het bevoegde bestuur voorafgaand aan de procedure tot bijstelling een document opmaken dat de gegevens vermeld in artikel 118 bevat.
Afdeling 3. - Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 120. Bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid van het verzoek en het ambtshalve initiatief wordt onder meer nagegaan of het verzoek of initiatief :
1. binnen de toegestane periode van dertig dagen werd ingediend of genomen;
2. alle gegevens, vermeld in artikel 117, 118 of 119, omvat;
3. door een overeenkomstig artikel 83, eerste lid, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning aangewezen persoon, instantie of organisatie werd ingediend.
Tevens wordt nagegaan of het verzoek bij de bevoegde overheid werd ingediend. Het verzoek tot bijstelling dat niet bij de bevoegde overheid wordt ingediend, wordt door het bevoegde bestuur doorgestuurd aan de overheid die bevoegd is.
Voor elk ambtshalve initiatief en verzoek tot bijstelling van een adviesinstantie dat niet de individuele toepassing van een door de Vlaamse Regering ter bescherming van de mens en het milieu goedgekeurd programma of plan als voorwerp heeft alsook voor elk verzoek vanuit het betrokken publiek, wordt door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie onderzocht of de motieven ter verantwoording niet kennelijk ongegrondheid zijn.
Als de omgevingsvergunningscommissie beslist dat de motieven kennelijk ongegrond zijn, dan is deze beslissing bindend voor het bevoegd bestuur. Zij heeft tot gevolg dat de procedure definitief wordt stopgezet. (art. 87, § 1, tweede lid, van het Decreet).
Om dit onderzoek door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie mogelijk te maken, stelt de bevoegde overheid het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling ter beschikking van de omgevingsvergunningscommissie, en vraagt het de kennelijke ongegrondheid van de aangevoerde motieven te onderzoeken.
Voorliggend artikel bepaalt hoe de omgevingsvergunningscommissie een standpunt vraagt aan de adviesinstanties en in bepaalde gevallen het adviserend schepencollege en de wijze waarop deze een standpunt kunnen innemen.
Stellen de adviesinstanties of het adviserend schepencollege geen standpunt ter beschikking binnen de voor hun voorziene termijn, dan wordt aangenomen dat die van oordeel zijn dat de aangevoerde motieven kennelijk ongegrond zijn.
Het resultaat van het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid (en in voorkomend geval, het onderzoek naar de aangevoerde motieven) wordt binnen een termijn van vijftig dagen aan de verzoeker meegedeeld. Op dezelfde dag van de mededeling aan de verzoeker brengt het bevoegd bestuur de exploitant op de hoogte van elk verzoek tot bijstelling dat hij niet zelf heeft ingediend evenals van elk initiatief tot ambtshalve bijstelling, voor zover ze niet onontvankelijk, onvolledig of indien van toepassing kennelijk ongegrond werden bevonden. (art. 87, § 2, van het Decreet).
Afdeling 4. - Het openbaar onderzoek
Art. 121. Het bevoegde bestuur zal op de dag van de in kennisstelling van de exploitant, vermeld in 89, § 3 van het decreet het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of initiatief ter beschikking stellen van de betrokken gemeente met de opdracht tot het instellen van een openbaar onderzoek. Heeft het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning uitsluitend betrekking op bovengemeentelijke mobiel of verplaatsbaar project, wordt het verzoek of ambtshalve initiatief ter beschikking gesteld van de betrokken provincie, met de opdracht tot het instellen van een openbaar onderzoek.
Zoals reeds aangehaald, werd er omwille van eenvormigheid en transparantie voor gekozen het openbaar onderzoek op dezelfde wijze te organiseren als het openbaar onderzoek dat gehouden wordt naar aanleiding van een vergunningsaanvraag voor een project (met uitzondering van de informatievergadering). Artikel 16, tweede lid, is evenwel niet van toepassing.
Afdeling 5. - Adviesverlening
Art. 122. Dit artikel preciseert de adviesverlening.
Het adviserend schepencollege en de adviesinstanties beschikken over :
- zestig dagen in het geval van een ingedeelde inrichting van de klasse 1;
- dertig dagen in de overige gevallen om hun advies uit te brengen.
De bevoegde omgevingsvergunningscommissie brengt een advies uit binnen een termijn van negentig dagen.
Bij ontstentenis van een advies wordt de instantie of commissie geacht met de gevraagde bijstelling in te stemmen.
Paragraaf 3 voorziet in een hoorrecht voor de verzoeker of de exploitant als deze niet dezelfde persoon als de verzoeker is.
Afdeling 6. - Situaties die resulteren in een termijnverlenging
Art. 123. Conform artikel 89, § 1, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning moet de bevoegde overheid een beslissing nemen over het verzoek of het initiatief tot ambtshalve bijstelling binnen een termijn van :
1. honderdenvijf dagen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2. honderdtwintig dagen als een advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.
Een termijnverlenging van rechtswege doet zich alleen voor in het geval van toepassing van de administratieve lus.
Dit artikel verduidelijkt dat zowel exploitant als verzoeker op de hoogte worden gebracht.
Ook wordt geregeld hoe een tweede openbaar onderzoek georganiseerd dient te worden, en adviezen ingewonnen kunnen worden.
Afdeling 7. - De beslissing
Art. 124. Bij dit artikel wordt de aandacht gevestigd op artikel 83, § 2, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat de voorwaarden vermeldt waaraan op het tijdstip van de beslissing moet zijn voldaan om het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning te beperken.
Het voorwerp van de omgevingsvergunning kan slechts worden beperkt als de hinder of het risico niet via milieuvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggeschroefd.
De duur van de vergunning kan worden beperkt als een herlocalisatie zich opdringt omdat de ingedeelde inrichting of activiteit niet langer verenigbaar is met de bestemmingsvoorschriften van de ruimtelijke uitvoeringsplannen. De resterende duur van de vergunning zal in dat geval niet minder dan zeven jaar bedragen te rekenen vanaf de datum van de beslissing over de vraag.
Zie ook toelichting bij artikel 106.
Afdeling 8. - Bekendmaking van de beslissing
Art. 125. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg
Hoofdstuk 4. - De bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevings-vergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit in laatste administratieve aanleg.
Afdeling 1 - Het indienen van het beroep
Art. 126. Zie uitleg bij artikel 108.
Art. 127. Zie uitleg bij artikel 109.
Afdeling 2. - Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
Art. 128. Zie uitleg bij artikel 110.
Afdeling 3. - Adviesverlening
Art. 129. Zie uitleg bij artikel 111.
Afdeling 4. - Situaties die resulteren in een termijnverlenging
Art. 130. Zie uitleg bij artikel 112.
Afdeling 5. - De beslissing
Art. 131. Zie uitleg bij artikel 113.
Afdeling 6. - Bekendmaking van de beslissing
Art. 132. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 5. - De bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.
Art. 133. Dit artikel regelt de dossiersamenstelling voor het bijstellen van verkavelingen. De inhoud is analoog aan deze van het artikel dat de dossiersamenstelling voor aanvragen tot het verkavelen van gronden regelt.
TITEL 5. - SCHORSING OF OPHEFFING VAN DE OMGEVINGSVERGUNNING VOOR WAT BETREFT DE EXPLOITATIE VAN EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning bevat een regeling rond :
- de schorsing of opheffing van de omgevingsvergunning voor wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit,
- de opheffing van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.
Als de algemene, de sectorale of de bijzondere milieuvoorwaarden niet worden nageleefd kan de bevoegde overheid overgaan tot een volledige of gedeeltelijke schorsing of opheffing van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.
Belangrijk is dat de bevoegde overheid die de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit geheel of gedeeltelijk schorst of opheft, ook de omgevingsvergunning voor de stedenbouwkundige handeling die onlosmakelijk verbonden is met de exploitatie geheel of gedeeltelijk kan schorsen of opheffen. Het schorsen of opheffen van de omgevingsvergunning voor de stedenbouwkundige handeling die onlosmakelijk verbonden is met de exploitatie is een mogelijkheid, geen verplichting voor de bevoegde overheid en is, voor wat bestaande constructies betreft, slechts mogelijk als die constructie bouwfysisch niet geschikt is voor eenzelfde of een nieuwe functie. (art. 95 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning)
Wat betreft een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden is het zo dat deze vergunning geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven in de gevallen en onder dezelfde voorwaarden en procedurele bepalingen die gelden voor de bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.
Gezien geen verdere uitvoeringsbepalingen nodig zijn wat betreft de gehele of gedeeltelijke opheffing van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, handelt deze titel van het besluit alleen over de schorsing of opheffing van de omgevingsvergunning voor wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.
Art. 134. Als de bevoegde overheid het initiatief neemt om de omgevingsvergunning te schorsen of op te heffen voor wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, dan stelt zij de vergunninghouder of exploitant hiervan vooraf met een beveiligde zending in kennis.
De vergunninghouder of de exploitant kan de bevoegde overheid vragen om gehoord te worden.
Alvorens tot effectieve schorsing of opheffing over te gaan moet het bevoegde bestuur ook het advies inwinnen van het adviserend schepencollege, voor zover het betrokken college van burgemeester en schepenen niet zelf de bevoegde overheid is, en van de toezichthouder die bevoegd is conform titel XVI van het DABM.
De betrokken toezichthouder, en in voorkomend geval, het adviserend schepencollege verlenen hun advies over het voornemen om de omgevingsvergunning volledig of gedeeltelijk te schorsen of op te heffen binnen zestig dagen. Dit advies moet gepaard gaan met een afschrift van de processen-verbaal van vaststelling van de overtredingen die door hen of in hun opdracht zijn opgemaakt.
De beslissing om de omgevingsvergunning al dan niet te schorsen of op te heffen wordt genomen binnen honderdtwintig dagen na de verzending van de kennisgeving van het voornemen om tot schorsing of opheffing over te gaan.
De beslissing moet aan de in dit artikel vermelde personen en instanties worden meegedeeld.
Art. 135. De vergunninghouder of exploitant kan tegen de beslissing tot schorsing of opheffing beroep instellen bij de Vlaamse Regering tenzij de schorsings- of opheffingsbeslissing door de Vlaamse Regering zelf is genomen. Het beroep schorst de beslissing. De eerste paragraaf herneemt de tekst van artikel 93 van het Decreet.
Het beroep moet met een beveiligde zending worden ingediend binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de dag na de dag van de kennisgeving.
De bepalingen van artikel 110 tot en met 114 van voorliggend besluit zijn van overeenkomstige toepassing op het instellen van, behandelen van en beslissen over het beroep in laatste administratieve aanleg en het bekendmaken van de beslissing over het beroep.
TITEL 6. - DE MELDING
Deze titel bevat de nadere bepalingen die in acht moeten genomen worden in het kader van een melding. Deze melding kan zowel betrekking hebben op aspecten van stedenbouwkundige handelingen als van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit. Ook de procedure die dan moet gevolgd worden, wordt uitgewerkt in dit hoofdstuk.
Wel wordt hierbij de aandacht gevestigd op artikel 7 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat de verhouding regelt tussen de vergunning en de melding als beide vereist zijn. In dat geval geldt de omgevingsvergunning als aktename voor dat deel van het project dat meldingsplichtig is. Er is dus geen afzonderlijke melding en aktename vereist.
Wel is het zo dat de aktename van de melding geacht wordt zonder voorwerp te zijn als de vergunning voor een project dat zowel meldings- als vergunningsplichtig is uitdrukkelijk of stilzwijgend wordt geweigerd. Dit geldt wel met behoud van de toepassing van artikel 5.2.1, § 3 en § 4, van het DABM (art. 34 en 38 van het Decreet).
Hoofdstuk 1. - De samenstelling van een meldingsdossier
Art. 136. Artikel 107 van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning bepaalt dat de overheid die bevoegd is voor de melding, de overheid is die bevoegd is voor het initiële project. Het initiële project is minstens één of, in voorkomend geval, het geheel van stedenbouwkundige handelingen, exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten op een bepaalde locatie, dan wel het verkavelen van een grond dat onderworpen is aan de vergunnings- of meldingsplicht.
In de memorie van toelichting bij het Decreet betreffende de omgevingsvergunning werd dit geïllustreerd met volgende voorbeelden :
- een melding van een klasse 3 activiteit zonder bouwwerken gebeurt steeds bij het schepencollege;
- een latere melding van een verbouwing aan een Vlaams project gebeurt bij de Vlaamse Regering.
Een inrichting van de klasse 3 die onderdeel is van een ingedeelde inrichting van de klasse 1 of 2 is eveneens vergunningsplichtig.
De persoon die de melding verricht gebruikt hiertoe het formulier opgenomen in bijlage 7 en de bijlage 2 uit de addendabibliotheek.
Aangezien het Decreet betreffende de omgevingsvergunning stelt dat de bevoegde overheid de ambtenaar die bevoegd is voor de aktename moet machtigen, voorziet voorliggend besluit dat de gewestelijke omgevingsambtenaar deze taak opneemt voor wat betreft meldingen waarvoor de Vlaamse Regering bevoegd is.
Art. 137. Is een meldingsplichtige exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit onlosmakelijk verbonden met de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk voor bewoning wordt gebruikt, dan staat de eigenaar van het onroerend goed in voor de melding.
Het gaat om het geval waarbij het onroerend goed hoofdzakelijk, dus niet noodzakelijk uitsluitend, gebruikt wordt voor bewoning.
De melding gebeurt door diegene die door de mede-eigenaars is belast met het beheer van het goed (de syndicus) wanneer er meerdere eigenaars zijn.
Hoofdstuk 2. - Bekendmaking
Art. 138. Ook een meldingsakte, het document waaruit blijkt dat de bevoegde overheid akte heeft genomen van een melding, moet worden bekendgemaakt.
Dit gebeurt door :
1. een aanplakking van een affiche op de plaats waar het voorwerp van de melding uitgevoerd zal worden,
2. een publicatie op de website van de gemeente,
3. een individuele kennisgeving,
4. een terinzagelegging op de gemeente.
Blijkt dat de melding niet nodig was of dat de voorgenomen handeling verboden is, dan zal diegene die de melding heeft verricht daarvan in kennis gesteld worden.
Art. 139. Dit artikel bepaalt hoe de aanplakking van de meldingsakte moet gebeuren. Daarvoor wordt verwezen naar artikel 59 van het besluit.
Het opschrift van de affiche luidt "BEKENDMAKING MELDINGSAKTE".
Art. 140. De meldingsakte moet eveneens aan een aantal personen en instanties meegedeeld worden.
De persoon die de melding heeft verricht, wordt met een beveiligde zending in het bezit van de meldingsakte gesteld.
Het ter beschikking stellen van de meldingsakte aan anderen gebeurt bij digitale zending.
TITEL 7. - DE OMGEVINGSAMBTENAREN
Hoofdstuk 1. - De gewestelijke omgevingsambtenaren
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning voorziet in de figuur van een gewestelijke omgevingsambtenaar. De door de Vlaamse Regering aan te wijzen ambtenaren moeten gezamenlijk voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu in zich verenigen.
Deze gewestelijke omgevingsambtenaar zal in een aantal gevallen beslissingen kunnen nemen over vergunningsaanvragen.
Art. 141. Dit artikel bevat nadere bepalingen over de gewestelijke omgevingsambtenaren.
De eerste paragraaf vermeldt de gewestelijke omgevingsambtenaren die van rechtswege zijn aangesteld. Paragraaf 2 geeft aan dat de Vlaamse ministers, bevoegd voor ruimtelijke ordening en het leefmilieu bijkomend gezamenlijk gewestelijke omgevingsambtenaren kunnen aanwijzen. Alleen ambtenaren van niveau A uit de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, of de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, komen in aanmerking om te worden aangewezen door de ministers.
Alle gewestelijke omgevingsambtenaren samen moeten gezamenlijk over voldoende kennis beschikken van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu.
De door de ministers aangewezen gewestelijke omgevingsambtenaren worden aangewezen voor een maximumtermijn van zes jaar. Deze termijn is hernieuwbaar.
De aanstelling kan ten allen tijde onmiddellijk worden beëindigd hetzij bij ministerieel besluit, na advies van de leidend ambtenaar of op verzoek van de gewestelijke omgevingsambtenaar zelf.
Art. 142. Dit artikel verduidelijkt dat de gewestelijke omgevingsambtenaren mogen beslissen over de ontvankelijkheid en volledigheid van vergunningsaanvragen, verzoeken en ambtshalve initiatieven tot bijstelling van de omgevingsvergunning, mededelingen met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur naar een vergunning van onbepaalde duur en beroepen waarvoor de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd zijn.
Voorbereidende taken of taken m.b.t. de bekendmaking van beslissingen kunnen door personeelsleden van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, gedaan worden.
Hoofdstuk 2. - De gemeentelijke omgevingsambtenaren
Daar waar de huidige regelgeving ruimtelijke ordening spreekt over gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren en de huidige milieuregelgeving het (zeer beperkt) heeft over een milieuambtenaar, voert het Decreet betreffende de omgevingsvergunning de gemeentelijke omgevingsambtenaar in.
Wel is het zo dat de aangestelde ambtenaar of ambtenaren gezamenlijk voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu in zich moeten verenigen.
Bovendien zal door de complexiteit van zowel de milieuregelgeving als de regelgeving ruimtelijke ordening, een masterdiploma noodzakelijk zijn, met de nodige specifieke opleidingen/opleidingsonderdelen. Daarentegen moet het ook mogelijk zijn om de via ervaring verworven kennis gelijk te stellen met eventuele diploma- en opleidingsvereisten.
Afdeling 1. - Aanwijzing van de gemeentelijke omgevingsambtenaren
Art. 143. Om te kunnen worden aangewezen als gemeentelijk omgevingsambtenaar moet men houder zijn een diploma dat toegang geeft tot niveau A of niveau B én beschikken over een relevante aantoonbare beroepservaring van minstens twee jaar.
De gemeentelijke omgevingsambtenaren moeten niet noodzakelijk personeelslid zijn in de betrokken gemeente. Ze kunnen even goed werkzaam zijn bij zijn van een intergemeentelijk samenwerkingsverband.
Ook contractuele persopneelsleden kunen conform het decreet van 25 april 2014 worden aangewezen.
Deze personen moeten samen ook over voldoende kennis van milieu en ruimtelijke ordening beschikken. Waaruit deze voldoende kennis bestaat, wordt in titel 7, hoofdstuk 3, van dit besluit nader bepaald.
Ambtenaren van niveau B die niet beschikken over een relevante aantoonbare beroepservaring van minstens twee jaar kunnen toch als gemeentelijk omgevingsambtenaar worden aangeduid op voorwaarde dat op de datum van goedkeuring van dit besluit in het Belgisch Staatsblad de administratieve behandeling van aanvragen tot milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning een van hun hoofdtaken was.
Ambtenaren van niveau C kunnen als gemeentelijke omgevingsambtenaar worden aangewezen mits de administratieve behandeling van aanvragen tot milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning gedurende minstens vijf jaar een van hun hoofdtaken was op de datum van goedkeuring van dit besluit.
Deze mogelijkheden gelden naast de overgangsmaatregelen, voorzien in het Decreet betreffende de omgevingsvergunning.
Afdeling 2. - Onverenigbaarheden
Art. 144. De gemeentelijke omgevingsambtenaar kan geen secretaris of ontvanger zijn zoals bedoeld in de wetgeving op de gemeentelijke instellingen.
Hierbij wordt wel gewezen op artikel 9, § 3, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning dat stelt dat de gemeentesecretaris of iemand die hij aanwijst de taken van de gemeentelijke omgevingsambtenaar waarnemend uitoefent als er geen gemeentelijke omgevingsambtenaar binnen de gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband beschikbaar is.
Afdeling 3. - Aanwijzingsvoorwaarden van waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar
Art. 145. Dit artikel somt de diplomavoorwaarden op waaraan personeelsleden van de gemeentelijke administratie of het intergemeentelijk samenwerkingsverband moeten voldoen om als waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar aangeduid te kunnen worden.
Personen die de taken van waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar willen uitoefenen, moeten houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A of B.
Ook personen die houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau C, kunnen als waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar worden aangewezen op voorwaarde dat ze op het ogenblik van hun aanwijzing betrokken zijn bij de uitvoering van de gemeentelijke taken inzake ruimtelijke ordening of leefmilieu.
Bovendien wordt een maximumduur bepaald waarvoor een waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar aangewezen kan worden als deze niet aan de aanwijzingsvoorwaarden voldoet.
Hoofdstuk 3. - Kwaliteitseisen
Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning machtigt de Vlaamse Regering om de kwaliteitseisen vast te leggen waaruit de voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu blijkt.
De aangewezen gewestelijke of gemeentelijke omgevingsambtenaar of -ambtenaren moeten gezamenlijk voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu in zich verenigen.
Art. 146. Deze kennis inzake ruimtelijke ordening en milieu kan zowel blijken uit een diploma als uit beroepservaring. Men moet een relevante beroepservaring kunnen aantonen van minstens twee jaar, inzake ruimtelijke ordening respectievelijk inzake milieu.
TITEL 8. - DIGITALISERING
Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen
Art. 147. Dit artikel bepaalt dat de Vlaamse overheid een uitwisselingsplatform ter beschikking stelt. Op dit uitwisselingsplatform worden de stukken en gegevens met betrekking tot de volgende procedures opgenomen en uitgewisseld :
1. de projectvergadering;
2. de vergunningsprocedure, in eerste en laatste aanleg;
3. de meldingsprocedure;
4. de procedure tot bijstelling van de omgevingsvergunning in eerste en laatste aanleg;
5. de procedure tot afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden;
6. de procedure tot omzetting van de milieuvergunning van bepaalde duur in een omgevingsvergunning van onbepaalde duur;
7. de meldingsprocedure van de overdracht.
Toegang tot dit uitwisselingsplatform wordt verkregen via het omgevingsloket.
Art. 148. Daarnaast stelt de Vlaamse overheid ook een omgevingsvergunningenregister ter beschikking waarin het digitale dossier wordt opgeslagen.
Dit register omvat onder andere de databank van de omgevingsvergunningen die toelating verlenen voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten, vermeld in artikel 5.2.2. van het DABM.
Art. 149. Het Departement RWO en het Departement LNE zullen gezamenlijk technische richtlijnen ter beschikking stellen die gerespecteerd moeten worden bij het opslaan van het digitaal dossier.
Deze richtlijnen zullen onder meer de structurele data aangeven die voor elk dossier afzonderlijk moet worden ingegeven, zodat het register op een eenvoudige manier maar accuraat te raadplegen is.
Hoofdstuk 2. - Uitwisselingsplatform en omgevingsloket
Afdeling 1. - Toegang
Art. 150. Het omgevingsloket en het uitwisselingsplatform zijn toegankelijk via een webtoepassing van de Vlaamse overheid, de provincie of de gemeente.
Deze toegang is slechts mogelijk via :
1. een e-ID kaart;
2. een federaal token;
3. een VO-token;
4. een certificaat getekend door het certificatenbeheerplatform van de Vlaamse overheid;
5. een andere authenticatie die aanvaard is door de ministers bevoegd voor de ruimtelijke ordening en het leefmilieu.
Het aanmelden met een eID kaart gebeurt door de elektronische identiteitskaart in de kaartlezer te steken en vervolgens de PIN-code in te geven wanneer daarom gevraagd wordt.
Een federaal token kan men aanvragen via volgende website :
http ://www.belgium.be/nl/online_dienst/app_zich_inschrijven.jsp.
Het VO-token is een tool waarmee een gebruiker met een druk op de knop een eenmalig wachtwoord oproept. Het VO-token en de PIN-code die hierbij hoort, worden bezorgd door de beheerder van de applicatie waar u zich op wilt aanmelden
Het certificatenbeheerplatform (4° ) betreft een technisch instrument waarlangs Vlaamse overheidsinstellingen servercertificaten kunnen aanvragen met het oog op digitale communicatie tussen servers in het kader van toepassingen van de Vlaamse Overheid.
Door het feit dat de Vlaamse overheid zelf het identificatie-certificaat uitreikt dat nodig is om te communiceren in het kader van een toepassing van de Vlaamse Overheid (en enkel in die context, het betreft dus geen certificaat dat tegenoverstelbaar is tegenover derden bij andere toepassingen zoals de `commerciële' certificaten), is de Vlaamse Overheid ook zeker over de authenticiteit van de server en de veiligheid van de verbinding. Dit garandeert dat een uitwisseling via het uitwisselingsplatform ook effectief gebeurt door de Vlaamse overheidsinstelling.
De via het gebruikersbeheer geautoriseerde personen kunnen voor hun instelling een certificaat aanvragen op https ://certificatenbeheer.vlaanderen.be.
Een andere authenticatie zou desgevallend ook nog verder uitgewerkt worden door de Vlaamse ministers bevoegd voor de ruimtelijke ordening en het leefmilieu gezamenlijk.
Art. 151. Dit artikel geeft aan de Vlaamse ministers bevoegd voor de ruimtelijke ordening en het leefmilieu de machtiging om gezamenlijk een aantal elementen te regelen.
Dit betreft vooreerst de stukken en gegevens die het uitwisselingsplatform minstens moet bevatten. Dit zijn de stukken en gegevens in verband met de hoger vermelde procedures.
Ter herhaling, dit betreft :
1. de projectvergadering;
2. de vergunningsprocedure, in eerste en laatste aanleg;
3. de meldingsprocedure;
4. de procedure tot bijstelling van de omgevingsvergunning in eerste en laatste aanleg;
5. de procedure tot afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden;
6. de procedure tot omzetting van de milieuvergunning van bepaalde duur in een omgevingsvergunning van onbepaalde duur;
7. de meldingsprocedure van de overdracht.
Zij kunnen ook de personen en instanties bepalen die toegang hebben tot de stukken en gegevens die in het uitwisselingsplatform zijn opgenomen.
Uit zowel het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en het voorliggend besluit volgt dat minstens de bevoegde overheden, het adviserend schepencollege, de adviesinstanties, de POVC en de GOVC toegang hebben.
Vanzelfsprekend zal ook een vergunningsaanvrager of beroepsindiener toegang krijgen.
Let wel, de Vlaamse ministers bevoegd voor de ruimtelijke ordening en het leefmilieu kunnen een onderscheid maken in wie toegang heeft tot welke stukken en gegevens.
Zo zal een vergunningsaanvrager zijn eigen dossier op kunnen volgen, maar niet eender welke vergunningsaanvraag. Dit geldt ook voor een beroepsindiener.
Derden kunnen bijvoorbeeld ook toegang krijgen tot bepaalde stukken en gegevens, maar dan gelimiteerd tot een bepaalde periode, meer bepaald de periode waarin het openbaar onderzoek georganiseerd wordt. In dat geval zal het dossier immers ter inzage liggen bij de gemeente (of de provincie bij mobiele inrichtingen).
Art. 152. De uitwisseling van gegevens die gebeurt via het omgevingsloket of het uitwisselingsplatform wordt beschouwd als een beveiligde zending doch slechts voor zover men daarbij de regels respecteert die daarvoor zijn opgenomen in het voorliggende besluit en de richtlijnen die het Departement RWO en het Departement LNE ter beschikking stellen.
Het Departement RWO en het Departement LNE kunnen gezamenlijk de toegelaten formaten en de vereisten van de tekstdocumenten, bestanden, foto's en plannen bepalen.
Art. 153. Overheden, met inbegrip van de adviesinstanties, kunnen geen analoge afdrukken eisen van de tekstdocumenten, bestanden, foto's of plannen die op het uitwisselingsplatform beschikbaar zijn.
Er wordt immers maximaal ingezet op digitalisering van de vergunningsprocedure.
Dit kadert binnen "Vlaanderen Radicaal Digitaal", de ambitie van het regeerakkoord 2014-2019.
Afdeling 2. - Digitale indiening, behandeling en bekendmaking
Art. 154. Dit is een belangrijk artikel in het kader van de digitalisering van de vergunningsprocedure.
Elke aanvraag, verzoek, melding of beroep in het kader van de hogervermelde procedures kan digitaal worden ingediend via het omgevingsloket. Hoewel men niet verplicht is om de desbetreffende handeling via de digitale weg te doen, wordt dit toch gestimuleerd.
Op straffe van onvolledigheid moeten alle bestanden die via digitale weg verzonden worden, aan de volgende voorwaarden voldoen :
1. de bestanden zijn virusvrij en kopieer baar;
2. de bestanden kunnen worden geopend en gelezen;
3. de bestanden voldoen aan de vormelijke en technische vereisten bepaald door het Departement RWO en het Departement LNE.
Ook wordt bepaald dat de statusvermelding op het omgevingsloket met vermelding van datum in voorkomend geval geldt als :
1. de datum van indiening en ontvangst van de aanvragen, verzoeken of meldingen;
2. de datum van mededeling en ontvangst van de beslissing over aanvragen of verzoeken;
3. de datum van indiening van het administratieve beroep tegen beslissingen, vermeld in punt 2;
4. de datum van mededeling en ontvangst van de beslissing over beroepen, vermeld in punt 3.
Art. 155. Als de vergunningsaanvraag digitaal wordt ingediend en de medewerking van een architect verplicht is, dan moet deze zich aanmelden bij het omgevingsloket in zijn hoedanigheid van architect. Tevens moet hij aanvraag of de melding medeondertekenen in het omgevingsloket.
Art. 156. Zoals vermeld kan men niet verplicht worden om de digitale weg te bewandelen. Analoge ingediende aanvragen, verzoeken tot bijstelling of beroepschriften, moeten door het bevoegd bestuur echter wel worden opgeladen op het uitwisselingsplatform en dit samen met eventueel hierbij horende documenten. Dit moet gebeuren uiterlijk op de dag van de ontvankelijk- en volledigverklaring.
Voor wat betreft analoog ingediende verzoeken voor projectvergadering, meldingen, mededelingen of ambtshalve initiatieven tot bijstelling, deze laadt het bevoegd bestuur, samen met eventueel hierbij horende documenten, in het uitwisselingsplatform op binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst ervan.
Het bevoegde bestuur zal bij het opladen van de gegevens steeds de gestructureerde data moeten invoeren die het omgevingsloket vraagt. Deze data is belangrijk, wil men later op een gemakkelijke wijze opzoekingen doen in het uitwisselingsplatform of het omgevingsvergunningenregister.
Bovendien zullen het Departement RWO en het Departement LNE gezamenlijk technische richtlijnen ter beschikking stellen die bij het opladen en invoeren moeten worden gerespecteerd.
Art. 157. Het gebruik van het uitwisselingsplatform zal gelden voor alle overheden. Met name zal via dit platform aan de verschillende instanties gevraagd worden om hun adviezen uit te brengen. Het te verstrekken advies zal eveneens via dit uitwisselingsplatform moeten verlopen.
De adviezen waarover dit artikel spreekt, zijn de adviezen van de adviesinstanties, POVC en/of GOVC en in voorkomend geval, het adviserend schepencollege of de omgevingsambtenaar. Het gaat niet over de adviezen van de bevoegde autoriteit van een betrokken Gewest, EU-lidstaat of een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo respectievelijk het Verdrag van Helsinki. Dit zijn immers technisch gesproken geen adviezen maar inspraakreacties in openbaar onderzoek. Deze autoriteiten kunnen nog steeds op analoge wijze reageren.
Ook bepaalde kennisgevingen zullen voortaan nog alleen digitaal gebeuren (bijvoorbeeld de individuele kennisgeving van de vergunningsbeslissing). Ook hier betreft het kennisgevingen aan overheidsinstanties. Werd een vergunningsaanvraag of een beroep digitaal ingediend, zal de vergunningsaanvrager of beroepsindiener ook digitaal in kennis gesteld worden.
Art. 158. Een bevoegde overheid die een beslissing heeft genomen, ondertekent de digitale beslissing op rechtsgeldige wijze als zij dit doet via het digitaal tekenplatform van de Vlaamse overheid en conform de technische richtlijnen die het Departement RWO en het Departement LNE gezamenlijk ter beschikking stellen.
Art. 159. Dit artikel regelt de digitale indiening en behandeling van bezwaarschriften.
Onderafdeling 3. - Digitale beslissing
Art. 160. Dit artikel regelt het nemen van digitale beslissingen en behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 3. - Omgevingsvergunningenregister
Art. 161. Net zoals het omgevingsloket en het uitwisselingsplatform, is het omgevings-vergunningenregister toegankelijk via een webtoepassing van de Vlaamse overheid, de provincie of de gemeente.
Art. 162. Ook wat het omgevingsvergunningenregister betreft, krijgen de Vlaamse ministers bevoegd voor de ruimtelijke ordening en het leefmilieu de machtiging om gezamenlijk een aantal elementen te regelen.
Dit betreft :
1. de stukken en gegevens die het omgevingsvergunningenregister minstens moet bevatten;
2. de personen en instanties die toegang hebben tot deze stukken en gegevens;
3. de voorwaarden van toegang tot de stukken en gegevens, waarbij in een differentiatie voorzien kan worden.
Vanzelfsprekend zal bij de concrete uitwerking van de toegang tot de stukken en gegevens rekening gehouden moeten worden met de regelgeving rond openbaarheid van bestuur, maar tevens met de privacyregelgeving.
TITEL 9. - WIJZIGINGSBEPALINGEN
Hoofdstuk 1. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen
Art. 163. De deskundigen van de GPVC worden toegevoegd aan de personen die aanspraak kunnen maken op presentiegelden en vergoedingen, zoals bepaald conformhet besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 1983.
Hoofdstuk 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Art. 164. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Art. 165. Het ontworpen artikel 1.1.2 wijzigt de definities van titel II van het VLAREM door :
1. de definities van het besluit van [ ] ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 van toepassing te brengen op titel II van het VLAREM;
2. een aantal te behouden definities van titel I van het VLAREM te verplaatsen naar titel II van het VLAREM;
3. een aantal nieuwe definities toe te voegen, o.a. :
Punt 7° : infectieus
Dit punt voegt voor de volledigheid een definitie van de term "infectieus" toe aan de definities met betrekking tot de subafdeling 5.2.2.13 inzake decontaminatie van infectieus afval.
Punt 9° : jonge zeug
Deze definities wordt overgenomen uit het ministerieel besluit `Ammoniak Emissiearme Stalsystemen' van 19 maart 2004.
Punt 15°, - b), 8° : opslagplaats
De definitie wordt aangevuld conform de wijzigingen van rubriek 17 en 38 van de indelingslijst.
Punt 16°, - b) : stadsverwarming of -koeling
Deze definitie bestaat reeds in het Energiedecreet naar aanleiding van de omzetting van de Richtlijn 2009/28/EU, maar wordt nu ook opgenomen in titel II van het VLAREM naar aanleiding van het gebruik van deze term in het VLAREM.
Art. 166. De indelingslijst vastgesteld als bijlage I van titel I van het VLAREM wordt geactualiseerd en als bijlage I aan titel II van het VLAREM toegevoegd.
Bij de actualisatie worden volgende aandachtspunten geformuleerd :
1° Declassering - herclassering
De bestaande indelingslijst wordt aangepast conform het voorstel van declassering bepaald in de mededeling van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en de bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering van 19 juli 2013 over het dossiergebonden overleg. Concreet betekent dit dat een aantal inrichtingen met een beperkte complexiteit en een eerder beperkte hinder met een lokaal karakter worden gedeclasseerd (onder andere tankstations, kleine afvalverwerkers, zwembaden). Ten einde tegemoet te komen aan de vraag van de gemeenten om bij de vergunningverlening een beroep te kunnen doen op de expertise van de gewestelijke en provinciale adviesinstanties wordt voor de gedeclasseerde inrichtingen het verplicht advies van de provinciale omgevingsvergunningscommissie voorzien (via aanduiding van de letter A in de vierde kolom van de indelingslijst). Ter ondersteuning van de gemeenten wordt ook voor een aantal complexe inrichtingen die momenteel in de klasse 2 zijn ingedeeld in de vierde kolom van de indelingslijst de letter A vermeld zodat ook zij voortaan aan het verplicht advies van de provinciale omgevingsvergunningscommissie worden onderworpen. Het gaat hem hierbij onder andere over de productie van chemicaliën, omlopen voor motorvoertuigen, activiteiten die gebruik maken van organische oplosmiddelen en het bewerken van asbest. Voor een beperkt aantal rubrieken wordt het advies van de provinciale omgevingsvergunningscommissie echter geschrapt (onder andere drukkerijen). De drempel voor indeling van een windturbine in de eerste klasse wordt verlaagd van 5.000 kW naar 2.000 kW.
Voorlopig zijn er geen mobiele of verplaatsbare inrichtingen aangeduid. Een inrichting of activiteit uit de indelingslijst, die wordt geëxploiteerd op meerdere locaties en dus de facto mobiel of verplaatsbaar is, blijft op het ogenblik dat zij wordt ingezet op een bepaalde locatie ingedeeld overeenkomstig de van toepassing zijnde andere rubrieken van de indelingslijst.
2° Jaarverslag
In de zevende kolom `Jaarverslag' van de indelingslijst wordt in overleg met de Vlaamse Milieumaatschappij overal de letter `J' geschrapt. Deze aanduiding is achterhaald aangezien, conform artikel 4.1.8.1, 61, 2° van titel II van VLAREM, de verplichting voor het invullen van het integraal milieujaarverslag (IMJV) ook geldt voor de inrichtingen zonder de letter `J' waarvan de emissies boven de drempelwaarden liggen waarvoor een IMJV moet worden opgemaakt. Daarentegen geldt voor de bedrijven met een letter `J' conform artikel 4.1.8.1, § 1, 1° van titel II van het VLAREM dat, indien de totale emissie voor geen enkele relevante verontreinigende stof in het beschouwde jaar groter is dan de drempelwaarden, de exploitant dit telkens uitdrukkelijk dient te verklaren en de milieucoördinator die verklaring bovendien dient te bevestigen in het deelformulier `Identificatiegegevens' van het IMJV. Door de aangebrachte wijziging valt deze verplichting weg waardoor de jaarlijkse administratieve last voor heel wat bedrijven vermindert.
3° `R' rubriek 2.4.6, 19.9 en 30.2.4
In de indelingslijst hebben bovenstaande rubrieken geen aanduiding met de letter `R' meegekregen. Voor een R-inrichting moet de exploitant op grond van de verordening nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 jaarlijks rapporteren op basis van metingen, berekeningen of ramingen voor de stoffen, vermeld in de verordening en dit overeenkomstig de in de verordening vermelde drempelwaarden. De huidige regeling is voor de bovenvermelde rubrieken niet terecht, aangezien ze wel degelijk worden opgesomd in de PRTR-richtlijn.
4° Rubriek 2.4.6
Aangezien rubriek 2.4.5 (tijdelijke opslag van ongevaarlijke afvalstoffen die niet onder 2.4.4 vallen [...]) een letter `R' verkreeg, is voor deze rubriek eveneens een aanduiding met de letter `R' noodzakelijk.
5° Rubriek 19.9
Deze rubriek dient een aanduiding met de letter `R' te krijgen aangezien alle gemelde types vallen onder de activiteit 6.b (industriële installatie voor de fabricage van papier en karton en andere primaire houtproducten zoals spaanplaat, vezelplaat en multiplex) uit bijlage 1 van de PRTR-verordening.
6° Rubriek 30.2.4
Deze rubriek dient een `R' te krijgen aangezien dit valt onder rubriek 4.d uit bijlage 1 van de PRTR-verordening (chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van anorganische chemische basisproducten, zoals : v) niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen). De BBT toont inderdaad aan dat dit proces plaats vindt in ovens.
7° Aanpassing rubrieken
- Rubriek 2
Het merendeel van de huidige uitzonderingsbepalingen die in rubriek 2 worden opgesomd dateren van 1995. Door de maatschappelijke evoluties, met o.a. een toename van dienstverlenende bedrijven en nieuwe producentenverantwoordelijkheden, zijn deze momenteel niet langer aangepast aan de realiteit. De aanpassing heeft als doel om veel voorkomende praktijken in de logistieke keten uit te zonderen bij rubriek 2, conform de considerans 16 van de kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG) en de paragraaf 1.5.2 en 1.5.3 van de "Guidance on the interpretation of key provisions of Directive 2008/98/EC on waste" van juni 2012. Het voorstel is eveneens conform artikel 11 van het materialendecreet waarin wordt gesteld dat de verwerking van afvalstoffen en de aan verwerking voorafgaande handelingen vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn. De handelingen die aan de inzameling van afvalstoffen voorafgaan zijn evenwel niet gevat door artikel 11 van het materialendecreet en zijn dus niet van rechtswege aan een vergunnings- of meldingsplicht onderworpen.
Het voorstel beoogt onnodige kosten en administratieve verplichtingen te vermijden. Het voorstel beoogt tevens een verduidelijking omtrent de vergunningsplicht van deze veel voorkomende praktijken.
Onder uitzondering 2 wordt het volgende gesteld : "Indien de producent van de afvalstoffen zijn normale bedrijfsactiviteit op externe locaties uitoefent wordt voor de toepassing van deze bepaling de exploitatiezetel of bedrijfszetel van de producent beschouwd als de plaats waar de afvalstoffen zijn geproduceerd". Hiermee worden onder andere aannemers, onderhoudsfirma's, nutsbedrijven bedoeld.
Onder uitzondering 5 wordt het volgende gesteld : "De, in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen, voorlopige opslag of overslag van verpakte afvalstoffen; bij deze opslag of overslag worden uitsluitend de verpakkingen gemanipuleerd op dermate wijze dat er geen contact mogelijk is tussen de afvalstoffen en het milieu". Dit gaat meer bepaald om op- of overslagterreinen in havengebieden en logistieke centra voor transport via weg, spoorweg, waterweg of luchtvaart.
Onder uitzondering 9 wordt het volgende gesteld : "De opslag van huishoudelijke of daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, andere dan bedoeld onder 7 en 8, in inzamelrecipiënten geplaatst buiten de containerparken bedoeld in rubriek 2.2.1b, door, in opdracht van of met toelating van een gemeente of een vereniging van gemeenten". Hiermee worden onder andere glasbollen, textielcontainers, ondergrondse restafvalcontainers of andere wijkgebonden inzamelinitiatieven bedoeld.
Bij een aantal van deze uitzonderingen geldt de voorwaarde "indien zij gebeuren in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen". Deze voorwaarde impliceert dat de wijze (hoe, wanneer, naar waar, door wie, ..) waarop de afvalstoffen zullen worden afgevoerd al vaststaat vóór de activiteit aanvangt ("georganiseerde afvoer") en dat er een zekere regelmaat is voorzien ("regelmatige afvoer").
- Rubrieken 2.2.1. c° en d)
Deze wijziging betreft een verduidelijking van het verschil tussen de rubriek 2.2.1.c), met name de opslag en sortering van niet gevaarlijke afvalstoffen bestaande uit papier en karton, hout, textiel, kunststoffen, metaal, glas, rubber, bouw en sloopafval, en de rubriek 2.2.1.d), met name de opslag en sortering van andere niet gevaarlijke afvalstoffen. De rubriek 2.2.1.c) is specifiek bedoeld voor inrichtingen die gemengde afvalstromen uitsorteren. De typische output van zo'n sorteercentrum bestaat uit meerdere uitgesorteerde afvalstromen en een stroom restafval (sorteerresidu). Anderzijds zijn er inrichtingen die zich toespitsen op het sorteren van één specifieke afvalstroom. Zij zijn ingedeeld in rubriek 2.2.1.d) en hebben als typische output één uitgesorteerde afvalstroom en een stroom restafval (sorteerresidu). Gezien rubriek 2.2.1.c) regelmatig wordt aangevraagd door inrichtingen die de bedoeling hebben om maar één specifieke afvalstof te sorteren(bijvoorbeeld ingezameld via textielcontainers), is het aangewezen om de omschrijving van deze rubrieken te verduidelijken.
- Rubriek 2.2.2.d
Deze wijziging betreft een verduidelijking van de uitzonderingen onder rubriek 2.2.2.d) inzake de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen. De algemene uitzondering onder rubriek 2, met name het feit dat de voorlopige opslag en het demonteren, klieven, knippen, persen en/of zagen van afvalstoffen op de plaats van de productie geen verwerking van afvalstoffen betreft indien het gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van afvalstoffen, geldt voor alle activiteiten onder rubriek 2, tenzij anders vermeld in de indelingslijst. De rubriek 2.2.2.d) met betrekking tot de opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken wijkt af van deze algemene uitzondering, in die zin dat het demonteren, klieven, knippen, persen en/of zagen van voertuigwrakken op de plaats van de productie wel is ingedeeld onder de rubriek 2.2.2.d)
- Rubriek 2.2.3
Deze wijziging betreft een aanpassing van de uitzondering onder rubriek 2.2.3. inzake de opslag en biologische behandeling van afvalstoffen. De huidige uitzondering voor nuttige toepassing op de plaats van productie, kan als niet limitatief beschouwd worden. Boerderijcompostering en thuiscompostering zijn slechts voorbeelden. Ook andere vormen van biologische behandeling van eigen materiaal (zowel gevaarlijk als ongevaarlijke stoffen, dierlijke bijproducten,...) met gebruik van het eindproduct op het eigen terrein zijn niet vergunningsplichtig. Ondertussen zijn er verschillende technieken ontwikkeld om ook ander materiaal op een andere manier biologisch te verwerken. Zo zijn er aangepaste vergistings- en composteringsinstallaties op maat van bijvoorbeeld restaurants, supermarkten... Het is niet de bedoeling om deze installaties vrij te stellen van vergunningsplicht en opvolging. Installaties die ook dierlijke bijproducten verwerken, moeten over een erkenning beschikken volgens de EU-wetgeving. Daar zijn geen uitzonderingen voorzien voor kleinschalige installaties. Sommige van deze installaties komen ook geenszins tot een kwaliteitsvol eindproduct. Het verwerkingsproces vraagt voldoende kennis en inzicht om op een milieuverantwoorde manier een dergelijke installatie te exploiteren. Ook het gebruik van het eindproduct moet met enige kennis van zaken worden toegepast op de bodem zodat dit geen nadelige milieueffecten worden veroorzaakt. Daarom is het niet wenselijk om dergelijke installaties zonder enig kader en toezicht te laten exploiteren in andere sectoren dan de landbouw. De uitzondering wordt hierbij aangepast zodat ze beperkt blijft tot boerderijcompostering en composteren door particulieren.
- Rubriek 2.2.6
Er stelt zich momenteel een interpretatieprobleem bij de afvalrubriek 2.2.6. Deze rubriek is bedoeld voor de "tank- en vatenreiniging", maar zou ook ruimer kunnen geïnterpreteerd worden voor kratten, rolcontainers, huisvuilwagens en veegmachines. De afbakening van de sector van "tank en vatenreiniging" is overeenkomstig de uitgangspunten van de BBT-
studie. De BBT-conclusies werden als referentie gebruikt voor de aangepaste sectorale lozingsvoorwaarden voor tank- en vatenreiniging in titel II van het VLAREM. Bovendien geldt voor deze sector ook de verstrengde lozingsaanpak dat er steeds moet gezuiverd worden tot lozingsnormen voor oppervlaktewater, ongeacht of de lozing op riool of oppervlaktewater gebeurt. Het is uiteraard niet de bedoeling dat dit ook zou gelden voor het wassen van kratten, rolcontainers, huisvuilwagens en veegmachines die dan bij lozing op riool ook vergaand biologisch zouden moeten zuiveren. In vergelijking met de typische tank- en vatenreiniging betreft dit immers een beperkte wasactiviteit omwille van louter hygiënische en/of mechanische redenen en met de bedoeling opnieuw gevuld en gebruikt te worden voor hetzelfde doel als waarvoor ze zijn ontworpen.
Door bovenvermelde aanpassing in de indelingslijst en in de sectorale bepalingen is het duidelijk dat deze bepalingen niet gelden voor open kratten en rolcontainers voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, huisvuilwagens en veegmachines.
- Rubriek 2.3.13
Deze wijziging betreft een verduidelijking van de rubriek 2.3.13 inzake de opslag en behandeling met vochtige hitte en mechanische verkleining van infectieuze afvalstoffen, gezien het niet de bedoeling is dat dierlijke bijproducten worden verwerkt in de decontaminatie-installatie.
- Rubriek 4
De opmerking bij rubriek 4.1 wordt verplaatst naar rubriek 4, zodat deze geldt voor de gehele rubriek 4 en niet alleen voor de subrubriek 4.1 (inrichtingen voor de productie van lak, verf, drukinkten en/of pigmenten alsmede voor het bereiden van bedekkingsmiddelen). De opmerking handelt over afbijtmiddelen, wat een bedekkingsmiddel kan zijn, en gezien de gehele rubriek 4 handelt over bedekkingsmiddelen, moet de opmerking voor de gehele rubriek gelden.
- Rubriek 9
Deze aanpassing betreft een verduidelijking conform de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie betreffende de uitlegging van punt 6.6, sub c, van bijlage I bij richtlijn 96/61/EG. Dit impliceert dat na het dekken, de jonge zeugen als zeug moeten worden ingedeeld. Uit de emissiefactoren voor ammoniakemissiearme stalsystemen blijkt dat zeugen in dek- en drachtstallen wel degelijk een grotere emissiefactor hebben dan vleesvarkens, wat logischerwijs ook voor gedekte jonge zeugen geldt. Ook schrijft het ministerieel besluit `Ammoniak Emissiearme Stalsystemen' van 19 maart 2004 voor om tot het moment van dekken of insemineren, de jonge zeug als vleesvarken in te delen. Dit impliceert dat na het dekken, de jonge zeugen als zeug zou moeten worden ingedeeld, maar dat is in geen enkel artikel expliciet bepaald.
- Rubriek 12
Het indelingscriterium van de indelingsrubriek 12.1. wordt enkel uitgedrukt in kW, hetgeen niet alle inrichtingen (zoals wisselstroomgeneratoren) dekt. De eenheid kW geldt enkel voor generatoren, de zogenaamde dynamo's, of andere inrichtingen die louter gelijkspanning opwekken. Voor de inrichtingen die wisselspanning opwekken, zoals alternatoren (= wisselstroomgeneratoren), is de eenheid wettelijk vastgelegd kVA, omdat moet rekening gehouden worden met de aangesloten installaties. Bijgevolg wordt rubriek 12.1 opgesplitst in een rubriek 12.1.1 voor de inrichtingen die gelijkspanning opwekken, waarbij het nominaal vermogen uitgedrukt wordt in kW, en in een rubriek 12.1.2 voor de inrichtingen die wisselspanning opwekken, waarbij het nominaal schijnbaar vermogen uitgedrukt wordt in kVA.
- Rubriek 16
Voor het vullen van banden wordt steeds vaker gebruik gemaakt van stikstof in plaats van perslucht. Deze techniek wordt zowel bij bandencentrales als transportfirma's toegepast. Om de stikstof te produceren wordt er een kleine membraanfilter verbonden aan een compressor of een membraanstikstofgenerator (met een compressor inbegrepen) binnen de inrichting voorzien. De stikstof wordt hierbij via een membraanfilter uit de omgevingslucht gewonnen.
Deze activiteit wordt momenteel ingedeeld in rubriek 16.2 `inrichtingen voor het niet-huishoudelijk scheiden, langs fysische weg van gassen, cokesgas uitgezonderd'. Dit impliceert een klasse 1, milieucoördinator A, milieuaudit en milieujaarverslag. Aangezien de impact van dergelijke filters op de omgeving beperkt is en de compressor nog steeds ingedeeld blijft in rubriek 16.3.1 `inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen - ontspannen)', wordt voorgesteld om de membraanfilters voor de toepassing van het vullen van banden uit te zonderen van rubriek 16.2.
- Rubrieken 17 en 38
De bestaande indeling in rubriek 38.3 leidt tot discussies. Volgens een standpunt van de afdeling Milieuvergunningen, is rubriek 38.3.1 bedoeld voor niet-permanente opslag, dus springstoffen die maar gedurende maximaal 3 arbeidsdagen aanwezig zullen zijn op de inrichting. Rubriek 38.3.2 is bedoeld voor permanente opslag. Indien het de bedoeling is om de 4 kg pyrotechnisch sas feestvuurwerk permanent in de winkel te voorzien om te verkopen, moest er een milieuvergunning klasse 2 aangevraagd worden bij de gemeente. Met de aanpassing van rubriek 38.3. wordt het mogelijk de opslag van 4 kg feestvuurwerk in de winkelruimte te melden i.p.v. een klasse 2 vergunning aan te vragen. Door deze wijziging is de indeling in overeenstemming met de Federale wetgeving (ARS - Algemeen Reglement Springstoffen) die de opslag van 4 kg feestvuurwerk in een winkelruimte toelaat, mits de opslag gebeurt in een glazen kast. Rubrieken 17.3.1 en 17.4 worden dan ook aangepast zodat deze in overeenstemming zijn met de aanpassing van rubriek 38.3.
- Rubriek 20.1.6.
Deze rubriek werd aangepast om in overeenstemming te zijn met de goedgekeurde provinciale gesloten lijst.
- Rubriek 22
Farmaceutische stoffen en cosmetische stoffen vallen niet onder toepassingsgebied van de CLP-verordening, en zijn bijgevolg niet ingedeeld in rubriek 17. Met dit voorstel wordt de formulering van rubriek 22.2 aangepast conform de formulering van rubriek 13.3. Hiermee wordt duidelijker aangegeven dat cosmetische stoffen niet ingedeeld worden in rubriek 17.
- Rubriek 32.9.3.
Deze rubriek werd aangepast om in overeenstemming te zijn met de goedgekeurde provinciale gesloten lijst.
- Rubriek 43
Stookinstallaties die niet gelegen zijn in een industriegebied, zijn momenteel ingedeeld in de tweede klasse vanaf een nominaal thermisch ingangsvermogen van 500 kW. Collectieve stookplaatsen zijn in vergelijking met individuele verwarmingsinstallaties energetisch efficiënter, in verhouding minder overgedimensioneerd en kunnen dus beter moduleren en hebben door een efficiëntere verbranding een lagere uitstoot. Om de administratieve drempel voor de keuze van collectieve stookplaatsen te verlagen, wordt voor stookinstallaties die niet gelegen zijn in industriegebied en gestookt worden op aardgas, de klasse 2-drempel verhoogd van 500 kW naar 2.000 kW. Deze declassering wordt enkel doorgevoerd voor stookinstallaties op aardgas. Installaties die gestookt worden met andere brandstoffen hebben immers inherent hogere emissies, alsook een hoger risico op slechte verbranding.
- Rubriek 45
Rubriek 45.4
Dit punt wijzigt rubriek 45.4, f), door het louter rechtzetten van een foutieve verwijzing. Er wordt immers verwezen naar rubriek 2.11, terwijl deze rubriek niet meer bestaat. De activiteiten die vervat werden door rubriek 2.11 worden nu ingedeeld in rubriek 2.2.4.
Rubriek 45.14
Er werd in het verleden vanuit gegaan dat aardappelen en bieten geen sapverliezen zouden hebben, terwijl de praktijk dit tegenspreekt. De voorbeelden worden dan ook geschrapt.
- Rubriek 59
Artikel 4.1.9.1.1. § 1 van titel II van het VLAREM bepaalt dat elke klasse 1 inrichting een milieucoördinator dient aan te stellen, met uitzondering van de inrichtingen die in de 5e kolom van de indelingslijst met de letter "N" aangeduid zijn. Indien een inrichting van de eerste klasse in de vijfde kolom van de indelingslijst niet met de letter A, B of N wordt aangeduid, zijn de specifieke aanstellingsvoorwaarden voor de milieucoördinator bij een A-inrichting respectievelijk een B-inrichting niet van toepassing. Artikel 4.1.9.1.2, § 1 van titel II van het VLAREM stelt echter wel eisen naar kwalificaties en eigenschappen om de functie naar behoren uit te oefenen. Voor de eerste klasse inrichtingen die vallen onder rubriek 59 van de indelingslijst, is de aanstelling van een milieucoördinator reeds verplicht, maar zijn geen verdere eisen naar aanstellingsvoorwaarden (A of B) bepaald. Gelet op de problemen die in het verleden vastgesteld werden bij de opstelling van solventboekhoudingen, wordt de aanstelling van een milieucoördinator A voor deze inrichtingen verplicht.
- Rubriek 60
Het betreft een verduidelijking van de uitzondering bij rubriek 60 zodat er geen twijfel mogelijk is dat aan alle voorwaarden cumulatief moet worden voldaan om uitgezonderd te zijn van deze rubriek.
Art. 167. Artikel 1.2.2.1 bevat de algemene principes voor het verlenen van afwijkingen op de algemene en sectorale milieuvoorwaarden. Paragraaf 2 bepaalt dat een afwijking komt te vervallen als :
1° de omgevingsvergunning komt te vervallen;
2° als de afwijking voor een beperkte termijn werd verleend;
3° de bevoegde overheid als gevolg van :
a) een evaluatie van de milieuvoorwaarden nieuwe bijzondere milieuvoorwaarden vaststelt die strenger zijn dan de voorwaarden die gelden als gevolg van de afwijking;
b) een verzoek of initieatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur aanleiding geeft tot nieuwe bijzondere milieuvoorwaarden die strenger zijn dan deze die gelden als gevolg van de afwijking;
4° de voorwaarden uit VLAREM II waarvan afwijking is verleend worden opgeheven of vervangen.
Artikel 168 en 169
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 170. De bestaande procedure voor het verlenen van afwijkingen op de algemene en sectorale milieuvoorwaarden wordt geactualiseerd.
Omwille van eenvormigheid en transparantie gebeuren het openbaar onderzoek en de bekendmaking van de beslissing overeenkomstig de regels die gelden in het geval van de gewone vergunningsprocedure voor een omgevingsvergunning (Decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning).
Artikel 171 en artikel 172
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 173. Dit artikel voegt een hoofdstuk 1.4 Evaluaties in.
Hoofdstuk 1.4. - Evaluaties
De permanente omgevingsvergunning mag niet leiden tot een vermindering van de bescherming van de mens en het milieu tegen de gevolgen van de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Ter compensatie van het wegvallen van de hervergunning worden onder meer algemene en gerichte evaluaties van ingedeelde inrichtingen of activiteiten in het vooruitzicht gesteld. Beide soorten evaluaties hebben tot doel na te gaan of na verloop van tijd de milieuvoorwaarden niet bijgesteld moeten worden om de risico's en de gevolgen van de exploitatie tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Nochtans zal waar mogelijk de naleving van de beste beschikbare technieken en de maatregelen uit de programma's en plannen via reglementaire bepalingen worden afgedwongen zodat de dossiermatige evaluatie van de ingedeelde inrichting of activiteit niet vereist is.
Afdeling 1.4.1. - Algemene evaluaties van GPBV-installaties
Artikel 1.4.1.1.
Het ontworpen artikel 1.4.1.1, eerste lid, bepaalt overeenkomstig artikel 21 van de Europese richtlijn Industriële Emissies, de gevallen waarin een algemene evaluatie voor een GPBV-installatie moet worden georganiseerd.
Bij een algemene evaluatie `kunnen' alle milieuvoorwaarden worden geëvalueerd. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, `moeten' alle milieuvoorwaarden worden geëvalueerd.
Anders dan in het VLAREM wordt bij nieuwe of herwerkte BBT-conclusies voor een GPBV- installatie de uitvoering van de evaluatie gesitueerd binnen de tijdspanne van twee jaar die ingaat na de datum van bekendmaking in het publicatieblad van de Europese Unie van de nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies (i.p.v. vier jaar). Deze maatregel beoogt de exploitant voldoende tijd te geven om zijn bedrijf aan te passen binnen de termijn van vier jaar na bekendmaking van de BBT-conclusie, wat wordt gevraagd bij toepassing van artikel 21, 3., b) van de RIE.
Als voorbereiding op een evaluatie en opdat de exploitant zou kunnen anticiperen op de nieuwe of herziene BBT-conclusies worden deze hem binnen de maand na de bekendmaking in het publicatieblad van de Europese Unie toegezonden.
Afdeling 1.4.2. - Gerichte evaluaties
Artikel 1.4.2.1
Het ontworpen artikel 1.4.2.1, eerste lid, bepaalt de gevallen waarin en de aspecten waarvoor een gerichte evaluatie kan plaatsvinden.
Punt 1 verwijst naar de mogelijkheid om een gerichte evaluatie uit te voeren als die is voorgeschreven in de criteria van de richtlijnen over de bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.6/1 van titel V van het DABM.
Punt 2 voorziet in een aantal gerichte evaluaties van inrichtingen of activiteiten waarvoor ook Europees de toetsing of evaluatie van de vergunning is voorgeschreven.
Volgende Europese richtlijnen bevatten eisen inzake het uitvoeren op geregelde tijdstippen van toetsingen of evaluaties van vergunningsvoorwaarden voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten :
- Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (artikel 45, lid 4);
- Richtlijn 2006/21/EG van Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (artikel 7, 4.);
- Richtlijn 2000/60/EG van Europees Parlement en van de Raad van 23 oktober 2000
tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.
Onverminderd de toepassing van artikel 1.4.2.1, eerste lid, 1°, is voor de toepassing van artikel 1.4.2.1, eerste lid, 2°, a) tot en met d) een gerichte evaluatie slechts mogelijk als in een voorafgaande periode van vijftien jaar de te evalueren milieuvoorwaarden bij een beslissing over een milieuvergunningsaanvraag of over een verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling de milieuvoorwaarden niet op relevante wijze zijn aangepast geweest.
Afdeling 1.4.3. - Meerjarenprogramma's voor evaluaties van GPBV-installaties
Onderafdeling 1.4.3.1. - Vaststellen van het meerjarenprogramma
Artikel 1.4.3.1.1
De uitvoering van gerichte evaluaties gebeurt in hoofdzaak op basis van de criteria opgenomen in de richtlijnen betreffende de bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.6/1 van het decreet van 25 april 2015. Voor de uitvoering van een algemene evaluatie van een GPBV-installatie die het gevolg is van de bekendmaking in het publicatieblad van de Europese Unie van de door de Europese Commissie aangenomen nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies of van de ontwikkeling op het gebied van de BBT die een significante vermindering van de emissies mogelijk maken wordt een meerjarenprogramma opgesteld.
Het voortschrijdend meerjarenprogramma bestaat uit drie delen :
1° een plan van aanpak waarbij onder meer voor de komende vijf jaar per kalenderjaar de inrichtingen en activiteiten uit de indelingslijst worden opgesomd die voor evaluatie in aanmerking komen;
2° een nominatieve lijst van ingedeelde inrichtingen of activiteiten waarvoor in de loop van de komende twee jaar een evaluatie is gepland, met inbegrip van de concrete planning voor het eerstkomende jaar.
De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning bepaalt in haar plan van aanpak of de aanleiding tot de evaluatie ook aanleiding geeft tot een bijstelling van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden. Maatregelen waarvan de naleving via algemene of sectorale milieuvoorwaarden wordt bedongen, moeten niet opnieuw voorwerp zijn van evaluatie op het terrein en van bijstelling van de vergunning.
Alvorens de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning het meerjarenprogramma vaststelt, zal ze dit afstemmen op de programmatorische aanpak van de milieuhandhaving en de betrokken adviesinstanties, elk wat hun bevoegdheid betreft, hierover raadplegen.
Onderafdeling 1.4.3.2 - Bekendmaking van het meerjarenprogramma
Artikel 1.4.3.2.1
Het meerjarenprogramma wordt jaarlijks voor 1 oktober online bekendgemaakt op de website van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning. Gedurende deze periode ligt het tevens ter inzage. Verder zal het meerjarenprogramma ter beschikking worden gesteld van de omgevingsverguningscommissies en van de afdeling bevoegd voor de milieuhandhaving.
Het voortschrijdend meerjarenprogramma wordt ook meegedeeld aan de Vlaamse Regering.
Onderafdeling 1.4.3.3. - Rapportage over de uitvoering van het meerjarenprogramma.
Artikel 1.4.3.3.1
Ook over de uitvoering die aan het meerjarenprogramma wordt gegeven, zal op een transparante wijze worden gecommuniceerd.
Uiterlijk 30 juni van elk jaar wordt een rapport opgesteld over de mate waarin aan het meerjarenprogramma van het vorige jaar uitvoering werd gegeven.
Het rapport bevat minstens :
1. het bij het begin van het beschouwde jaar voorziene aantal evaluaties;
2. het aantal daadwerkelijk voor het beschouwde jaar geëvalueerde ingedeelde inrichtingen of activiteiten;
3. als er een verschil is tussen het aantal voorziene evaluaties en het aantal daadwerkelijk uitgevoerde evaluaties, een toelichting waarom het vooropgestelde aantal niet gehaald werd.
Binnen een termijn van dertig dagen zal het rapport betreffende de uitvoering op dezelfde wijze als het meerjarenprogramma worden bekendgemaakt.
Afdeling 1.4.4. - Instanties belast met het uitvoeren van de evaluaties
Artikel 1.4.4.1.
Evaluaties worden uitgevoerd en gecoördineerd op drie bestuursniveaus, te weten :
1. de bevoegde dienst van de gemeente voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor het college van burgemeester en schepenen in eerste administratieve aanleg bevoegd is;
2. de POVC voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor de deputatie in eerste administratieve aanleg bevoegd is;
3. de GOVC voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor de Vlaamse Regering in eerste administratieve aanleg bevoegd is.
Afdeling 1.4.5 - Het uitvoeren van de evaluaties
Onderafdeling 1.4.5.1. - Algemeen
Artikel 1.4.5.1.1
Dit artikel bevat een aantal algemene principes voor het uitvoeren van een evaluatie.
Bij de evaluatie moet de overheid in eerste instantie gebruik maken van de bij monitoring of bij inspectie verkregen gegevens.
Indien deze informatie ontoereikend is, kan de exploitant om bijkomende informatie worden gevraagd voor zover ze betrekking heeft op :
1° de maatregelen die de exploitant voorstelt naar aanleiding van de redenen die aanleiding hebben gegeven tot het opstarten van de evaluatie;
2° voor zover de aanstelling van een milieucoördinator verplicht is, zijn visie over de maatregelen, vermeld in punt 1° ;
3° als het een GPBV-installatie betreft : de resultaten van de monitoring van de emissies en andere gegevens die een vergelijking mogelijk maken van de werking van de installatie met de BBT zoals beschreven in de toepasselijke BBT-conclusies en met de BBT-GEN.
De exploitant bezorgt de informatie binnen een termijn van vijftig dagen. Als de exploitant nalaat om de gevraagde gegevens tijdig te bezorgen, kan de bevoegde evaluerende instantie de evaluatie toch laten doorgaan. Deze maatregel wordt ingesteld om de uitvoering van de evaluatie niet onnodig lang te laten aanslepen.
Als de exploitant bijkomende informatie verstrekt, wordt deze door de evaluerende instantie ter beschikking gesteld van de adviesinstanties.
Onderafdeling 1.4.5.2. - De bevoegde dienst van de gemeente
Artikel 1.4.5.2.1.
De exploitant wordt voorafgaand op de hoogte gebracht van het opstarten van de evaluatieprocedure.
De kennisgeving bevat de aanleiding voor de evaluatie. Mogelijks omvat de kennisgeving een vraag om bijkomende gegevens als vermeld in artikel 1.4.5.1.1, § 1.
De bevoegde dienst van de gemeente kan zich laten bijstaan door :
1° de POVC in het geval deze in eerste administratieve aanleg voor de ingedeelde inrichting of activiteit een advies verleent. In dat geval verlenen de adviesinstanties advies aan de POVC;
2° als de POVC niet bevoegd is : de adviesinstanties die in eerste administratieve aanleg voor de ingedeelde inrichting of activiteit een advies verlenen.
De hierna vermelde adviestermijnen zijn voorzien :
Instantie die advies verstrekt Instantie aan wie advies wordt verstrekt Aantal dagen
Adviesinstanties POVC 45
POVC Bevoegde dienst van de gemeente 75
Adviesinstanties Bevoegde dienst van de gemeente 45

De termijnen waarbinnen advies moet worden uitgebracht, zijn opgevat als vervaltermijnen. Als geen advies wordt uitgebracht, wordt de adviesinstantie geacht van oordeel te zijn dat er geen bijstelling van de milieuvoorwaarden moet plaatsvinden.
Artikel 1.4.5.2.2.
De bevoegde dienst van de gemeente stelt een gemotiveerd verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluatie op binnen een termijn van honderdvijftig kalenderdagen na verzending van de kennisgeving, vermeld in artikel 1.4.5.2.1, § 1, eerste lid.
De conclusies van een evaluatie doen geen afbreuk aan de toepassing van artikel 82, § 1, 1°, 2°, b), c), d) en e) van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, d.w.z. dat het college van burgemeester en schepenen op grond van deze bepalingen de mogelijkheid behoudt om de milieuvoorwaarden bij te stellen.
Van het verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluatie wordt kennis gegeven aan :
1° de exploitant;
2° het college van burgemeester en schepenen;
3° de adviesinstanties en de POVC als deze tijdig een advies hebben uitgebracht.
Als een bijstelling van de milieuvoorwaarden noodzakelijk wordt geacht zal de mededeling, vermeld in het eerste lid, 2°, het verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 82, 2°, a), van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, omvatten.
Onderafdeling 1.4.5.3. - De omgevingsvergunningscommissies
Artikel 1.4.5.3.1.
De exploitant wordt steeds voorafgaand op de hoogte gebracht van het opstarten van de evaluatieprocedure.
De kennisgeving bevat de aanleiding voor de evaluatie. Mogelijks omvat de kennisgeving een vraag om bijkomende gegevens als vermeld in artikel 1.4.5.1.1, § 1, te omvatten.
De bevoegde omgevingsvergunningscommissie vraagt steeds advies aan de
de adviesinstanties die in eerste administratieve aanleg voor de ingedeelde inrichting of activiteit advies verlenen.
De hierna vermelde adviestermijnen zijn voorzien :
Instantie die advies verstrekt Instantie aan wie advies wordt verstrekt Aantal dagen
Adviesinstanties POVC/GOVC 60

De termijn waarbinnen advies moet worden uitgebracht is een vervaltermijn. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de voorziene termijn wordt de adviesinstantie geacht van oordeel te zijn dat er geen bijstelling van de milieuvoorwaarden moet plaatsvinden.
Artikel 1.4.5.3.2.
De bevoegde omgevingsvergunningscommissie stelt een gemotiveerd verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluatie op binnen een termijn van honderdvijftig kalenderdagen na verzending van de kennisgeving vermeld in artikel 1.4.5.2.1, § 1, eerste lid.
De conclusies van een evaluatie doen geen afbreuk aan artikel 82, § 1, 1°, 2°, b), c), d) en e) van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, d.w.z. dat de deputatie of de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu op grond van deze bepalingen de mogelijkheid behoudt om de milieuvoorwaarden bij te stellen.
Van het verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluatie wordt kennisgegeven aan :
1° de exploitant;
2° het college van burgemeester en schepenen;
3° de adviesinstanties als deze tijdig een advies hebben uitgebracht.
Als een bijstelling van de milieuvoorwaarden noodzakelijk wordt geacht zal de mededeling, vermeld in het eerste lid, 2°, het verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 82, 2°, a), van het decreet van 25 april 2014, omvatten.
Afdeling 1.4.6 - Beoordelingscriteria voor de bijstelling van de milieuvoorwaarden als gevolg van een evaluatie
Artikel 1.4.6.1
Artikel 1.4.6.1 omvat de beoordelingscriteria voor de bijstelling van de milieuvoorwaarden als gevolg van een evaluatie.
In beginsel worden de milieuvoorwaarden bijgesteld om tegemoet te komen aan de redenen van de evaluatie.
In het geval van een GPBV-installatie worden conform de RIE de milieuvoorwaarden verplicht bijgesteld :
1° om binnen de vier jaar na hun bekendmaking in het publicatieblad van de Europese Unie te voldoen aan nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies ook rekening houdend met artikel 1.4 en 1.9, 5°, van titel III van het VLAREM;
2° als ontwikkelingen op gebied van BBT een significante vermindering van de emissies mogelijk maken;
3° als de veroorzaakte verontreiniging van die aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden moeten worden gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden moeten worden opgelegd;
4° als de bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist;
5° om aan een nieuwe of herziene milieukwaliteitsnorm overeenkomstig artikel 3.3.0.3, 3°, te voldoen.
In het geval van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, vermeld in art. 1.4.2.1, 1°, a), worden de milieuvoorwaarden bijgesteld :
1° als zich ingrijpende wijzigingen voordoen in de exploitatie van de voorziening of in het gestorte afval;
2° op basis van de resultaten van de monitoring waarover de exploitant uit hoofde van artikel 5.2.6.5.1, § 3, verslag heeft uitgebracht of van de uit hoofde van artikel 5.2.6.9.1 uitgevoerde inspecties;
3° in het licht van informatie-uitwisseling over aanzienlijke veranderingen in de beste beschikbare technieken.
In het geval van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, vermeld in art. 1.4.2.1, 1°, c) en d) worden de milieuvoorwaarden bijgesteld in functie van het maatregelenprogramma, vermeld in artikel 64 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.
Art. 174. Dit artikel voegt een nieuw Hoofdstuk 1.5 "Kennisgevings- en toelatingsprocedure voor het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen" in. Het betreft de verplaatsing van de bepalingen van Hoofdstuk XIVBIS "Kennisgevings - en toelatingsprocedure voor het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen" van titel I van het VLAREM.
Artikel 175 tot en met 191
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 192. Dit artikel voegt een hoofdstuk 3.3. "Bijzondere milieuvoorwaarden" in.
Het ontworpen artikel 3.3.0.1 bevat de algemene principes over het toepassingsgebied en de inhoud van de bijzondere milieuvoorwaarden. Het artikel is geïnspireerd op de doelstellingen van titel V van het DABM.
De artikelen 3.3.0.2 en 3.3.0.3 specificeren de inhoud van de bijzondere milieuvoorwaarden die voor de ingedeelde inrichting of activiteit kunnen worden opgelegd. Deze artikelen zijn geïnspireerd op artikel 30bis van titel I van het VLAREM die wordt opgeheven.
Artikel 193 tot en met 195
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 196. Dit artikel is geïnspireerd op artikel 43, § 3, van titel I van het VLAREM.
Art. 197. Dit artikel behoeft geen nadere commentaar.
Art. 198. Dit artikel is geïnspireerd op artikel 44 van titel I van het VLAREM.
Artikel 199 tot en met 202
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 203. Door het schrappen van de letter J in de indelingslijst worden overeenkomstige verwijzingen in afdeling 4.1.8 "Het Milieujaarverslag" geschrapt.
Artikel 204 tot en met 241
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 242. Het betreft de verplaaatsing van de bepalingen van artikel 30BIS, § 1, derde lid van titel I van het Vlarem.
Artikel 243 tot en met 267
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 268. Ingevolge wijziging van rubriek 2.2.6 van de indelingslijst wordt artikel 5.2.2.9.2, § 1 overeenkomstig gewijzigd.
Art. 269. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Artikel 270 en artikel 271
Deze artikelen wijzigen enerzijds het opschrift van de subafdeling 5.2.2.13 inzake de decontaminatie van infectieus afval om deze in overeenstemming te brengen met de rubriek 2.3.13 (zie ook de wijziging van rubriek 2.3.13 bij dit besluit) en anderzijds het tweede lid van artikel 5.2.2.13.1 zodat het toepassingsgebied duidelijk wordt afgebakend. De bepaling van artikel 5.2.3.1, § 10, van het VLAREMA wordt hierbij verplaatst naar dit artikel van titel II van het VLAREM, gezien de bepalingen voor de verwerking van afvalstoffen afkomstig van GGO's en pathogene organismen niet thuishoren in het hoofdstuk "beheer van medisch afval" van het VLAREMA en wel in subafdeling 5.2.2.13 van titel II van het VLAREM (zie ook de wijziging van artikel 5.2.3.1, § 10 van het VLAREMA bij dit besluit).
Artikel 272 tot en met 347
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 348. Het ontworpen artikel is geïnspireerd op artikel 30BIS, § 1bis van titel I van het VLAREM, dat wordt opgeheven.
Artikel 349 tot en met 386
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 387. Het ontworpen artikel omvat bepalingen over het preventiebeleid en is geïnspireerd op artikel 6 van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 5 juni 2015 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
Artikel 388 tot en met 482
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 483. Dit artikel is geïnsprireerd op artikel 30ter van titel I van het VLAREM.
Artikel 484 tot en met 534
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 535 en 536
Deze artikelen wijzigen de bijlagen 5.2.2.13.B en 5.2.2.13. C van titel II van het VLAREM inzake de decontaminatie van infectieus afval. De aanpassingen hebben betrekking op verduidelijkingen.
Artikel 537 tot en met 544
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
Artikel 545 tot en met 548
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg. Het betreffen aanpassingen aan de terminologie, gehanteerd door het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en voorliggend besluit.
Hoofdstuk 4. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de wijziging van waterkeringen, overstromingsbekkens, wachtbekkens en toegangswegen
Art. 549. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
Artikel 550 tot en met 554
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 6. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden
Art. 555. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 7. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen
Art. 556. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 8. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2000 tot bepaling van de categorieën van bedrijven waarvoor en de gebieden waarbinnen artikel 5.6.7, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening niet kan worden toegepast
Artikel 557 tot en met 559
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 9. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester
Artikel 560 tot en met 566
Er worden een aantal terminologische wijzigingen doorgevoerd. (art. 560-563)
Artikel 3/1 van het besluit regelde welke handelingen van algemeen belang via de reguliere procedure werden behandeld. Aangezien er geen reguliere en bijzondere procedure meer bestaan bij de omgevingsvergunning, kan deze regeling worden opgeheven. (art. 564)
Artikel 4 van het besluit regelde het verplicht vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester. Dit leidde ertoe dat initiatieven die niet aan de normen van artikel 4 voldeden, zelden werden voorgelegd. Bovendien werd de verplichte consultatie door sommige initiatiefnemers als een administratieve last, in plaats van als een kans tot verbetering van het project, gezien. Deze Vlaamse Regering gelooft echter meer in de stimulerende werking die kan uitgaan van een vrijwillige betrokkenheid van de Vlaamse Bouwmeester, in plaats van aan sommige initiatiefnemers een gedwongen overleg op te leggen. (art. 565)
Aangezien het DBFM-scholenbouwprogramma al zeer sterk is gevorderd, kan artikel 4bis ook probleemloos worden opgeheven. (art. 566)
Hoofdstuk 10. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening
Art. 567. Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning heft onder meer titel IV, hoofdstuk VII van de VCRO waarin de bepalingen rond de administratieve procedure opgenomen zijn, op.
Artikel 4.7.16, § 3, van de VCRO bepaalde dat het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar kon beslissen de vergunningsaanvraag voor advies voor te leggen aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Deze verplichting werd mee opgeheven.
De nadere regels voor de werkwijze van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening worden dan ook afgestemd op deze opheffing.
Hoofdstuk 11. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 mei 2000 ter uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen
Art. 568. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 12. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing
Artikel 569 tot en met 579
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Het betreffen aanpassingen aan de terminologie, gehanteerd door het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en voorliggend besluit.
Hoofdstuk 13. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van varkens
Artikel 580 tot en met 582
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 14. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer
Artikel 583 en artikel 584
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Het betreffen aanpassingen aan de terminologie, gehanteerd door het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en voorliggend besluit.
Hoofdstuk 15. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 houdende de nadere bepaling van de regels en bevoegdheden voor de uitvoering van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen op de onbevaarbare waterlopen
Art. 585. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 16. - Wijzigingen van het besluit van 25 april 2003 van de Vlaamse Regering tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee
Artikel 586 tot en met 588
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Het betreffen aanpassingen aan de terminologie, gehanteerd door het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en voorliggend besluit.
Hoofdstuk 17. - Wijzigingen van het besluit van 21 november 2003 van de Vlaamse Regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid
Art. 589. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
De verwijzing naar het decreet van 18 juni 1985 betreffende de milieuvergunning wordt vervangen door een verwijzing naar het Decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 18. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting
Artikel 590 tot en met 593
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 19. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van "Toerisme voor Allen"
Artikel 594 tot en met 596
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 20. - Wijzigingen van het besluit van 11 juni 2004 van de Vlaamse Regering houdende het toekennen van een gewestbijdrage aan grijswaterleveranciers voor de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen
Art. 597. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 21. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage
Artikel 598 en artikel 599
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 22. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode
Artikel 600 en 601
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 23. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 inzake de minimale weguitrusting
Art. 602. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 24. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden
Art. 603. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 25. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging
Artikel 604 en 605
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 26. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 tot uitvoering van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging
Artikel 606 en 607
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 27. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking
Artikel 608 tot en met 615
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 28. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en bodembescherming
Artikel 616 tot en met 628
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 29. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen
Art. 629. In het register dat de gemeenten moeten bijhouden moeten niet alleen alle onbebouwde percelen in het woongebied, vermeld op de uitvoeringsplannen of plannen van aanleg, opgenomen worden. Ook alle percelen op hun grondgebied waarvoor een niet-vervallen verkavelingsvergunning bestaat, moeten in dit register komen.
Vanzelfsprekend moeten ook, vanaf de afgifte van omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden, deze omgevingsvergunningen opgenomen worden.
Art. 630. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 30. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de samenstelling, organisatie en werking van de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO)
Art. 631. Het Decreet betreffende de omgevingsvergunning brengt met zich mee dat er geen gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren meer aangewezen kunnen worden (door opheffing van de respectievelijke bepalingen in de VCRO).
Voortaan is er sprake van gemeentelijke omgevingsambtenaren, waarbij deze over voldoende kennis van de ruimtelijke ordening moeten beschikken.
De VVSG zal dan ook niet langer twee gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren als effectief lid van de VLACORO voordragen, maar wel gemeentelijke omgevingsambtenaren met voldoende kennis van de ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 31. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
Art. 632. Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 32. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Artikel 633 tot en met 651
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 33. - Wijzigingen van het Soortenbesluit van 15 mei 2009
Art. 652. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 34. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies
Art. 653. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 35. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende sommige aspecten van de planbatenheffing
Art. 654. Dit artikel behoeft geen andere uitleg.
Hoofdstuk 36. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen
Art. 655. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 37. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers
Art. 656. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 38. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen
Artikel 657 tot en met 659
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Titel 2 van voorliggend besluit bevat de bepalingen rond de projectvergadering.
De nadere regels hierrond in het besluit van 19 maart 2010 worden dan ook opgeheven.
Andere aanpassingen betreffen afstemming met de terminologie, gehanteerd door het Decreet betreffende de omgevingsvergunning en voorliggend besluit.
Hoofdstuk 39. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
Artikel 660 tot en met 662
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Voorliggend besluit bevat immers de nadere procedurele uitwerking van de melding in het kader van stedenbouwkundige handelingen.
Hoofdstuk 40. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is
Artikel 663 tot en met 684
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 41. - Wijzigingen van het VLAREL van 19 november 2010
Artikel 685 tot en met 693
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 42. - Wijzigingen van het Energiebesluit van 19 november 2010
Artikel 694 tot en met 716
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 43. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de procedure en de uitvoeringsmodaliteiten voor het voorbereiden, het uitvoeren en het opvolgen van de projecten in het projectgrindwinningscomité
Art. 717. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 44. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende bepalingen van rechten en plichten van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk en hun klanten met betrekking tot de levering van water bestemd voor menselijke consumptie, de uitvoering van de saneringsverplichting en het algemeen waterverkoopreglement
Art. 718. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 45. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder investeringssubsidies kunnen worden toegekend aan toeristische logiezen
Art. 719. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 46. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
Artikel 720 tot en met 733
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 47. - Wijzigingen van het besluit van 20 april 2012 van de Vlaamse Regering inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen
Artikel 734 tot en met 743
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 48. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende toerismesubsidies
Art. 744. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 49. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid
Artikel 745 tot en met 749
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 50. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2013 tot bepaling van de nadere regels inzake het planologisch attest
Art. 750. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg
Hoofdstuk 51. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen
Art. 751. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 52. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan
Artikel 752 en 753
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 53. - Wijzigingen van het Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013
Artikel 754 tot en met 756
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 54. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 betreffende de voorafgaande vergunning voor centra voor kortverblijf en woonzorgcentra en tot wijziging van de regels betreffende de voorafgaande vergunning en de erkenning van die centra
Art. 757. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 55. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie
Artikel 758 en 759
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 56. - Wijzigingen van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014
Artikel 760 tot en met 764
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 57. - Wijzigingen van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014
Art. 765. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Art. 766. Dit artikel vervangt artikel 1.4, derde en vierde lid, van titel III van het VLAREM. Het verval van de afwijking doet zich voor in dezelfde gevallen als bepaald in artikel 1.2.2.1 van titel II van het VLAREM
Artikel 767 tot en met 769
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Art. 770. De ontworpen artikelen 1.8 en 1.9 bevatten bijkomende bepalingen over de inhoud van de bijzondere milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties. Deze bepalingen zijn geïnspireerd op deze van artikel 30bis van titel I van het VLAREM dat wordt opgeheven.
Artikel 771 tot en met 777
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 58. - Wijzigingen van de bijlage III van titel III van het VLAREM
Art. 778. Dit artikel behoeft geen nadere commentaar.
Hoofdstuk 59. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten
Art. 779. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Hoofdstuk 60. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 betreffende steun aan de investeringen en aan de overname in de landbouw
Artikel 780 tot en met 782
Deze artikelen behoeven geen nadere uitleg.
TITEL 10. - SLOTBEPALINGEN
Hoofdstuk 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 783. Dit artikel somt alle wetgeving op die opgeheven wordt als gevolg van dit nieuwe besluit. De regels die opgenomen zijn in de op te heffen wetgeving zijn allemaal geïntegreerd in dit nieuwe besluit betreffende de omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 2. - Overgangsbepalingen wat betreft de rapportage over de naleving van de beslissingstermijnen
Art. 784. Op basis van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning moet de Vlaamse Regering door de bevoegde overheden worden ingelicht over de naleving van de beslissingstermijnen.
Deze rapportage door de gemeenten, de provincies en de Vlaamse Regering zelf gebeurt aan de hand van de gegevens, opgenomen in het uitwisselingsplatform.
De Vlaamse ministers, bevoegd voor de ruimtelijke ordening en het leefmilieu, kunnen gezamenlijk de nadere modaliteiten voor deze rapportage vaststellen.
Hoofdstuk 3. - Overgangsbepalingen wat betreft de omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur
Artikel 390 van het decreet van 25 april 2014 bepaalt dat milieuvergunningen die vanaf 10 september 2002 werden aangevraagd en verleend voor de maximumtermijn van 20 jaar, via een lichtere procedure kunnen worden omgezet in een vergunning van onbepaalde duur. Artikel 390, § 1, bepaalt inzonderheid de voorwaarden waaraan cumulatief moet zijn voldaan opdat de milieuvergunning van rechtswege wordt omgezet, met name :
1° in de periode tussen de achtenveertig en zesendertig maanden voor het verstrijken van de vergunningstermijn van de milieuvergunning deelt de vergunninghouder of exploitant aan de bevoegde overheid mee dat hij van de regeling toepassing wenst te maken;
2° het betrokken publiek of een adviesinstantie dient geen gemotiveerd bezwaar in tijdens het openbaar onderzoek respectievelijk tijdens een termijn van dertig dagen die volgt op de eerste dag na de datum waarop haar de mededeling, vermeld in punt 1°, door de bevoegde overheid wordt toegezonden;
3° de voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting noodzakelijke stedenbouwkundige handelingen zijn op het tijdstip van de mededeling, vermeld in punt 1°, hoofdzakelijk vergund.
4° de vraag tot omzetting vereist geen MER of passende beoordeling (zie hiervoor onder meer de artikelen 153 en 224 van het Decreet).
Afdeling 1. - Het indienen van de mededeling met de vraag tot omzetting.
Art. 785. Dit artikel preciseert dat de exploitant de mededeling van de vraag tot omzetting moet indienen door middel van het formulier vastgesteld in bijlage 19 van het besluit. De mededeling omvat slechts de gegevens en documenten die bij de melding van een in de derde klasse ingedeelde inrichting of activiteit worden gevraagd.
Afdeling 2. - De behandeling van de mededeling met de vraag tot omzetting
Onderafdeling 1. - Onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid
Art. 786. Dit artikel bepaalt de eisen waaraan voldaan moet zijn om de mededeling ontvankelijk en volledig te kunnen verklaren.
Binnen een termijn van dertig dagen bevestigt het bevoegd bestuur de ontvangst van de mededeling aan de aanvrager.
In voorkomend geval zal de ontvangstbevestiging melding maken van feit dat :
1. de mededeling niet binnen de in artikel 390, § 1, 1°, van het Decreet vermelde termijn of bij de bevoegde overheid werd ingediend waardoor ze onontvankelijk is en de procedure wordt stopgezet;
2. de mededeling onvolledig is en binnen een termijn van dertig dagen moet worden aangevuld.
Als de aanvrager nalaat de ontbrekende gegevens of bijlagen, vermeld in het tweede lid, binnen de termijn van dertig dagen toe te voegen, wordt de mededeling van rechtswege als onvolledig beschouwd, de procedure stopgezet en de aanvrager daarvan met een beveiligde zending in kennis gesteld.
Onderafdeling 2. - Onderzoek naar de vereiste van een milieueffectrapport
Art. 787. Artikel 390, § 1, 4°, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning verhindert de van rechtswege omzetting voor vragen die een project-MER moeten omvatten.
In beginsel is bij omzetting een project-MER niet vereist, tenzij de omzetting betrekking heeft op activiteiten die fysieke ingrepen in het leefmilieu vereisen.
Het bevoegd bestuur onderzoekt of voor de mededeling met de vraag tot omzetting een MER vereist.
Als een project-MER-screeningsnota bij de mededeling is bijgevoegd, voert het bevoegde bestuur het onderzoek op basis van die nota en beslist of er voor de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit een milieueffectenrapport moet worden opgesteld.
Het resultaat van het onderzoek en in voorkomend geval van de beslissing worden met een beveiligde zending aan de aanvrager meegedeeld binnen een termijn van 90 dagen (artikel 4, lid 6, van de Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014).
In voorkomend geval wordt terzelfdertijd aan de aanvrager meegedeeld dat aan de gemeente opdracht werd gegeven om een openbaar onderzoek te organiseren.
Onderafdeling 3. - Organisatie van het openbaar onderzoek
Art. 788. Voor de organisatie van het openbaar onderzoek zijn de bepalingen van Titel 3, Hoofdstuk 5, van overeenkomstige toepassing. De beslissing over de project-MER-screeningsnota, vermeld in artikel 787, maakt steeds deel uit van het dossier dat ter inzage wordt gelegd op het gemeentehuis.
Conform artikel 36ter, § 3, van het Natuurdecreet kan het betrokken publiek tijdens het openbaar onderzoek benevens een bezwaar een apart verzoek tot het uitvoeren van een passende beoordeling als bedoeld in indienen.
Onderafdeling 4. - Raadpleging van de adviesinstanties
Art. 789. Op de dag dat het bevoegde bestuur de gemeente opdracht geeft tot het instellen van een openbaar onderzoek stelt het, het dossier ter beschikking van de adviesinstanties en het adviserend schepencollege. De adviesinstanties en het adviserend schepencollege delen hun eventuele bezwaren mee binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hun het dossier ter beschikking is gesteld.
Het adviserend schepencollege wordt tevens gevraagd mee te delen of de ingedeelde inrichting of activiteit stedenbouwkundig hoofdzakelijk is vergund als bedoeld in artikel 4.1.1, 7, a), van de VCRO.
Het Agentschap voor Natuur en Bos neemt binnen een termijn van dertig dagen een beslissing over de gegrondheid van het verzoek van het betrokken publiek om een passende beoordeling op te stellen.
Art. 790. Het bevoegde bestuur stelt het eindverslag op dat gebeurlijk de redenen aangeeft waarom niet voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 390, § 1, 2°, 3° en 4°, van het decreet van 25 april 2014, wat betreft de passende beoordeling.
Afdeling 3. - Aktename van de mededeling met de vraag tot omzetting
Art. 791. Als uit de procedure blijkt dat aan alle voorwaarden, vermeld in artikel 390, § 1, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, is voldaan, neemt de bevoegde overheid, akte van de mededeling van de omzetting. Deze akte geldt als bewijs van de omzetting van de milieuvergunning van bepaalde duur naar een vergunning van onbepaalde duur. De akte wordt genomen binnen een ordetermijn van acht maanden vanaf de dag na de datum waarop de mededeling van omzetting op volledige wijze werd ingediend.
Art. 792. Dit artikel behoeft geen nadere commentaar.
Art. 793. Als aan de voorwaarden, vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, wat betreft de passende beoordeling, van het decreet van 25 april 2014, niet is voldaan, zal het bevoegde bestuur de redenen daarvan aan de aanvrager meedelen.
Afdeling 4. - Behandeling van de mededeling met de vraag tot omzetting volgens de gewone vergunningsprocedure
Art. 794. Als aan de voorwaarden, vermeld in artikel 390, § 1, 2° of 4°, van het Decreet betreffende de omgevingsvergunning, niet is voldaan, omvat de beveiligde zending aan de aanvrager, vermeld in artikel 787 of artikel 793, een verzoek om het dossier aan te vullen met :
1° de gegevens en de bijlagen die in het formulier, vastgesteld in bijlage 19, als verplicht in te vullen of bij te voegen zijn voorgeschreven voor zover ze al niet eerder aan de overheid zijn bezorgd;
2° het MER of de passende beoordeling als dat vereist is.
3° in voorkomend geval de beslissing tot afwijking van algemene of sectorale milieuvoorwaarden;
Na toevoeging van de gegevens, bijlagen of rapporten, vermeld in het eerste lid, stelt het bevoegde bestuur de aanvrager in kennis van de datum van het opstarten van de gewone vergunningsprocedure voor de omzetting van de milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur.
De vraag tot omzetting wordt in dit geval op grond van artikel 390, § 4 en § 5, van het decreet van 25 april 2014 behandeld overeenkomstig de gewone vergunningsprocedure.
Hoofdstuk 3. - Diverse overgangsbepalingen
Art. 795. Aanvragen die op datum van inwerkingtreding van het decreet van 25 april 2014 zijn ingediend op basis van het Milieuvergunningsdecreet worden conform artikel 393 van het Decreet afgehandeld op grond van de bepalingen die geldig waren op het tijdstip van het indienen van de aanvraag.
Dit artikel heeft tot gevolg dat de indelingslijst die op de datum van het indienen van de aanvraag van toepassing was, van toepassing blijft voor de behandeling van de aanvraag.
Art. 796. De toetsingen en evaluaties, vermeld in artikel 41, 41bis, 41ter en 41quater van titel I van het VLAREM, worden overeenkomstig de voorschriften bepaald in deze artikelen verder uitgevoerd tot de datum van inwerkingtreding van artikel 173 van dit besluit.
Hoofdstuk 5. - Inwerkingtredings- en uitvoeringsbepalingen
Art. 797. Dit artikel bepaalt de datum waarop het Decreet betreffende de omgevingsvergunning in werking zal treden.
Art. 798. Dit artikel bepaalt de datum waarop het besluit in werking treedt.
Art. 799. De Vlaamse ministers bevoegd voor de ruimtelijke ordening en het leefmilieu zijn belast met de uitvoering van dit besluit en dit uiteraard elk voor wat zijn eigen bevoegdheden betreft. Als één minister beide bevoegdheden uitoefent, dan verenigt hij of zij deze bevoegdheden in een persoon.

(... - ...)

advies 57.671/1/V, van 14 augustus 2015 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning'
Op 11 juni 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van zestig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning'.
Het ontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 6 augustus 2015. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Jeroen VAN NIEUWENHOVE en Bert THYS, staatsraden, Michel TISON, assessor, en Annemie GOOSSENS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur, en Pierrot T'KINDT, auditeur.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 14 augustus 2015.
1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
VOORAFGAANDE OPMERKING
2. In de adviesaanvraag wordt aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, tevens expliciet gevraagd "of het systeem van de lex silencio positivo te verantwoorden is in het kader van de omgevingsvergunning". Veeleer dan deze vraag op een algemene wijze te beantwoorden, heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, deze vraag onderzocht in zoverre zij valt te betrekken op een concreet onderdeel van de ontworpen regeling. Wat dat betreft kan worden verwezen naar de opmerkingen die in dit advies bij de desbetreffende artikelen van het ontwerp worden geformuleerd.
STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP
3. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt er in essentie toe om de nadere regels vast te stellen van de geïntegreerde vergunningsprocedure waarin op het vlak van de stedenbouwkundige en de milieuaspecten van projecten wordt voorzien in het decreet van 25 april 2014 `betreffende de omgevingsvergunning'.
Het ontworpen besluit bestaat uit tien titels.
De titels 1 tot 8 bevatten autonome bepalingen waarin diverse onderdelen van de geïntegreerde vergunningsprocedure nader worden geregeld en die betrekking hebben op onder meer de vergunningsaanvraag, de advisering, het openbaar onderzoek, het toekennen van de omgevingsvergunning en het wijzigen ervan.
De gemeenschappelijke procedureregels die in de voornoemde titels van het ontwerp worden bepaald, nopen tot een hoofdzakelijk terminologische aanpassing van uiteenlopende regels die op dat vlak van toepassing zijn in de onderscheiden sectoren. Die aanpassing vormt het voorwerp van een groot aantal van de wijzigingsbepalingen die zijn vervat in titel 9 van het ontwerp. Daarnaast wordt die titel te baat genomen om bepaalde herschikkingen van de regelgeving door te voeren. Zo wordt titel I van het VLAREM opgeheven en worden de inhoudelijke milieubepalingen in titel II van het VLAREM geïntegreerd.
In titel 10 van het ontwerp worden een aantal overgangsbepalingen opgenomen, benevens opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen.
4.1. Ermee rekening houdend dat de ontworpen regeling in de eerste plaats strekt tot het uitvoeren van het decreet van 25 april 2014 kan ervoor in hoofdzaak rechtsgrond worden gevonden in het grote aantal bepalingen van dat decreet waarin specifieke bevoegdheden worden gedelegeerd aan de Vlaamse Regering. Een opsomming van de bepalingen van het decreet van 25 april 2014 die aldus kunnen worden geacht rechtsgrond te bieden voor onderdelen van het ontwerp wordt weergegeven in het derde lid van de aanhef ervan. Bij die opsomming dienen evenwel twee opmerkingen te worden geformuleerd.
4.2. Van sommige bepalingen van het decreet van 25 april 2014 wordt melding gemaakt in het derde lid van de aanhef van het ontwerp zonder dat evenwel duidelijk is op welke wijze of voor welk artikel van het ontwerp of onderdeel ervan die bepalingen rechtsgrond bieden. Dat is het geval voor de artikelen 12, § 4, 68, vierde lid, en 70, § 4, van het betrokken decreet.
De stellers van het ontwerp doen er goed aan om, indien zij van oordeel zijn dat de voornoemde bepalingen van het decreet van 25 april 2014 wel degelijk rechtsgrond bieden voor bepaalde onderdelen van het ontwerp, dat in het verslag aan de Vlaamse Regering te verduidelijken. Indien de betrokken bepalingen van het decreet de ontworpen regeling evenwel niet tot rechtsgrond strekken, dient de vermelding ervan te worden weggelaten in het derde lid van de aanhef van het ontwerp.
4.3. Van sommige bepalingen van het decreet van 25 april 2014 wordt geen melding gemaakt in het derde lid van de aanhef van het ontwerp, alhoewel deze de ontworpen regeling mede tot rechtsgrond strekken.
Dat is het geval voor de artikelen 2, eerste lid, 2°, c) (rechtsgrond voor artikel 155, eerste lid, van het ontwerp), 10, eerste lid (rechtsgrond voor artikel 144), 17, § 2, eerste lid, 4° (rechtsgrond voor onder meer de artikelen 11, 1°, d), 2° en 3°, 13 en 14), 66, § 4 (rechtsgrond voor de artikelen 47, § 1, 12°, en § 2, 81 en 95), 73, § 2 (rechtsgrond voor artikel 785)1, 88, eerste lid (rechtsgrond voor de artikelen 106, 107, § 2, eerste tot derde lid, 119, 124 en 125, § 2, eerste tot derde lid), 88, derde lid, 1° (rechtsgrond voor artikel 107, § 1, eerste lid, 2° ), 90, § 2, eerste lid (rechtsgrond voor onder meer artikel 111 en onderdelen van de artikelen 112 en 114), 99, § 2, 3° (rechtsgrond voor artikel 101, eerste lid), 396, eerste en tweede lid (rechtsgrond voor respectievelijk artikel 810, 1° en 2° tot 9° ), en 397 (rechtsgrond voor artikel 811), van het decreet.
Van de voornoemde bepalingen van het decreet van 25 april 2014 moet ook melding worden gemaakt in het derde lid van de aanhef van het ontwerp.
5. Sommige bepalingen van het ontwerp beogen geen uitvoering te geven aan een uitdrukkelijke machtigingsbepaling in het decreet van 25 april 2014, maar kunnen niettemin geacht worden rechtsgrond te vinden in artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen', dat aan de Vlaamse Regering de algemene bevoegdheid verleent om de decreten uit te voeren, gelezen in samenhang met een bepaald artikel van het voornoemde decreet of een onderdeel ervan.
Zo kan artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 worden gelezen in samenhang met de artikelen 9, §§ 2 en 3 (wat de artikelen 147 en 148 van het ontwerp betreft), 14 (wat artikel 797 van het ontwerp en de erin beoogde rapportage door de Vlaamse Regering betreft), 18, tweede lid (wat artikel 68, tweede lid, van het ontwerp betreft), 19, eerste lid (wat artikel 145, eerste lid, van het ontwerp betreft), 31 en 65 (wat artikel 46 van het ontwerp betreft), 37, tweede lid (wat artikel 84, tweede lid, van het ontwerp betreft), 38, eerste lid, en 57, eerste lid (wat artikel 145, eerste lid, van het ontwerp betreft), 62 en 90, § 2, eerste lid (wat de artikelen 77, § 2, en 90, § 2, en - in voorkomend geval - 114, § 3, tweede lid, en 132, § 3, tweede lid,van het ontwerp betreft), 99, § 2, 3° (wat artikel 101, tweede lid, van het ontwerp betreft), 336 (wat de artikelen 570, 571 en 574 tot 576 van het ontwerp of onderdelen ervan betreft)2, en 387 (wat artikel 808 van het ontwerp betreft), van het decreet van 25 april 2014.
De opsomming van bepalingen van het decreet van 25 april 2014 in het derde lid van de aanhef van het ontwerp dient ook vanuit dat oogpunt te worden aangepast.
6. In artikel 145, tweede lid, van het ontwerp worden personeelsleden van de afdelingen RO en Milieu ertoe gemachtigd om taken te vervullen ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen waarvoor de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is. Rechtsgrond daarvoor kan worden gevonden in artikel 87 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Van deze laatste bepaling dient bijgevolg ook melding te worden gemaakt in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp.
7. Artikel 70 van het ontwerp heeft betrekking op de procedure van goed- of afkeuring van het ontwerp van project-MER of omgevingsveiligheidsrapport door de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage. Rechtsgrond daarvoor wordt geboden door de artikelen 4.3.8, § 4, en 4.5.7, § 4, van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid', hierna "DABM" genoemd.
In zoverre het in artikel 150, eerste lid, van het ontwerp bedoelde uitwisselingsplatform betrekking heeft op stukken en gegevens over de procedure die wordt vermeld in artikel 150, tweede lid, 5°, van het ontwerp, strekt ook artikel 5.4.8 van het DABM het ontwerp tot rechtsgrond.
In artikel 151, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat het omgevingsvergunningenregister de databank van de omgevingsvergunningen omvat die toelating verlenen voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten, vermeld in artikel 5.2.2 van het DABM. Rechtsgrond voor het ontworpen lid kan worden gevonden in artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, gelezen in samenhang met het voornoemde artikel 5.2.2 van het DABM.
Diverse bepalingen van hoofdstuk 2 van titel 9 van het ontwerp kunnen worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 5.4.1 van het DABM3, terwijl voor artikel 785 van het ontwerp (bijzondere milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties) mede rechtsgrond wordt geboden door artikel 5.4.6 van het DABM4.
De verwijzing naar onderdelen van het DABM die voorkomt in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp kan worden gespecificeerd in het licht van hetgeen onder dit randnummer is opgemerkt.
8. Wat de wijzigingsbepalingen betreft die zijn gegroepeerd in titel 9 van het ontwerp, die de artikelen 165 tot 796 omvat, dient in beginsel als rechtsgrond telkens een beroep te worden gedaan op de bepalingen die de te wijzigen besluiten tot rechtsgrond strekken.
Gelet op het grote aantal teksten waarvan op die wijze bijkomend melding zou moeten worden gemaakt in de aanhef van het ontwerp, kan worden gebillijkt dat wordt volstaan met de reeds in de aanhef voorkomende verwijzing naar artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 in zoverre de bepalingen van titel 9 van het ontwerp uitsluitend terminologische aanpassingen bevatten die noodzakelijk zijn geworden als gevolg van de inhoudelijke regeling die is vervat in de overige titels van het ontwerp. Wat de overige - inhoudelijke - wijzigingen betreft die zijn vervat in titel 9 van het ontwerp en die met andere woorden niet kunnen worden beschouwd als zijnde van een louter terminologische aard, dient wel telkens de precieze rechtsgrond te worden vermeld in de aanhef van het ontwerp.5
9. Sommige bepalingen van het ontwerp vinden rechtsgrond in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, hierna "VCRO" genoemd. Dat is het geval voor de artikelen 568 (niet-toegestane afwijkingen van de stedenbouwkundige voorschriften) en 672 van het ontwerp (inzake meldingsplichtige handelingen), die kunnen worden geacht rechtsgrond te vinden in respectievelijk artikel 5.6.7, § 1, derde lid,6 en artikel 4.2.2, § 1, eerste lid, van de VCRO.
In de aanhef van het ontwerp dient een lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar de voornoemde bepalingen van de VCRO.
10. Voor artikel 601 van het ontwerp (stedenbouwkundige aspecten van een opstalrecht in het raam van het huisvestingsbeleid) kan rechtsgrond worden gevonden in de artikelen 77quater, eerste lid, 1°, 2°, 4° en 7°, en 77quinquies, eerste lid, van het decreet van 15 juli 1997 `houdende de Vlaamse Wooncode".
Ook van de desbetreffende bepalingen van het decreet van 15 juli 1997 moet melding worden gemaakt in een daartoe in de aanhef van het ontwerp in te voegen lid.
11.1. Voor een beperkt aantal bepalingen van het ontwerp ziet de Raad van State, afdeling Wetgeving, geen rechtsgrond.
11.2. Zoals valt af te leiden uit de door de gemachtigde aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, meegedeelde tabel van bepalingen die het ontwerp tot rechtsgrond strekken, kan voor sommige artikelen van het ontwerp of onderdelen ervan enkel rechtsgrond worden gevonden in bepalingen van het decreet van 25 april 2014 zoals die zullen luiden eenmaal zij zullen zijn aangepast door een nog tot stand te brengen decreet7. Dat betekent dat de betrokken bepalingen van het ontwerp in de huidige stand van de decreetgeving de noodzakelijke rechtsgrond ontberen en momenteel geen doorgang kunnen vinden.
Dat is het geval voor de artikelen 100, § 2, 175, 809 en 811, eerste lid, 2°, en derde lid, in zoverre in de laatstgenoemde leden wordt gerefereerd aan artikel 175 van het ontwerp.
11.3. De artikelen 64 tot 66 van het ontwerp hebben betrekking op de inspraak in procedures die in andere gewesten of landen lopen en op de bekendmaking van beslissingen overeenkomstig procedures in andere gewesten of landen. Gevraagd naar de rechtsgrond voor de betrokken bepalingen heeft de gemachtigde verwezen naar artikel 4.3.9 van het DABM, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.
De Raad van State, afdeling Wetgeving, ziet evenwel niet op welke wijze artikel 4.3.9 van het DABM rechtsgrond zou kunnen bieden voor de artikelen 64 tot 66 van het DABM. In de eerstgenoemde bepaling gaat het immers om een procedure die leidt tot het verlenen of het weigeren van een vergunning door een instantie bevoegd binnen het Vlaamse Gewest, terwijl het in de artikelen 64 tot 66 van het ontwerp gaat om procedurestappen in een vergunningsproces waarover finaal wordt beslist door een instantie van buiten het Vlaamse Gewest.
Bij gebrek aan enige andere rechtsgrond kunnen de artikelen 64 tot 66 niet in het ontwerp worden gehandhaafd.
VORMVEREISTEN
12. De artikelen 10, 144 en 149 van het ontwerp zijn op 11 mei 2015 het voorwerp geweest van onderhandelingen binnen het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest. Deze onderhandelingen hebben geresulteerd in het protocol nr. 344.1120 van 22 mei 2015. De artikelen 146 tot 149 van het ontwerp hebben op 10 juni 2015 het voorwerp uitgemaakt van onderhandelingen binnen het comité C1 voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, onderafdeling Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap. Die onderhandelingen hebben geleid tot het protocol nr. 2015/2 van 17 juni 2015.
Het is niet duidelijk waarom het syndicaal overleg met betrekking tot de ontworpen regeling beperkt is gebleven tot de voornoemde bepalingen van het ontwerp, temeer daar het de Raad van State, afdeling Wetgeving, voorkomt dat een dergelijk overleg relevant is ten aanzien van nog andere bepalingen ervan.8 Het is derhalve zeer de vraag of voor een correcte naleving van het rechtens voorgeschreven syndicaal overleg niet is vereist dat nog andere bepalingen van het ontwerp aan dat overleg worden onderworpen. Indien dat bijkomend overleg dan zou leiden tot een wijziging van de ontworpen regeling, zal die wijziging ter inachtneming van het voorschrift van artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, eveneens nog om advies moeten worden voorgelegd aan de Raad van State, afdeling Wetgeving.
ONDERZOEK VAN DE TEKST
ALGEMENE OPMERKINGEN
13. Met diverse onderdelen van de ontworpen regeling wordt de omzetting in het interne recht beoogd van Europese richtlijnen of bepalingen ervan.9 Hiervan dient telkens op de geëigende wijze melding te worden gemaakt in de tekst van het ontwerp.10
14. In veel artikelen van het ontwerp worden bepalingen van het decreet van 25 april 2014 overgenomen, zonder dat erop wordt voortgebouwd met het oog op het vaststellen van nadere regels, of worden bepalingen van dat decreet geparafraseerd.11
Bepalingen van een hogere regeling in herinnering brengen door ze over te nemen of te parafraseren in een lagere regeling dient te worden vermeden. Niet alleen is een dergelijke werkwijze op het normatieve vlak overbodig aangezien ze geen nieuwe norm tot stand brengt, maar bovendien kan ze tot verwarring leiden over de precieze aard van het in de lagere regeling opgenomen voorschrift en kan ze inzonderheid aanleiding ertoe zijn dat later uit het oog wordt verloren dat alleen de hogere regelgever het betreffende voorschrift kan wijzigen. Ook kan die werkwijze verwarring doen ontstaan over het ogenblik van inwerkingtreding van het betreffende voorschrift.12
Een herhaling van decretale bepalingen in een besluit van de Vlaamse Regering kan dan ook alleen maar worden gedoogd in zoverre zulks noodzakelijk is voor de leesbaarheid van dat besluit, in welk geval een uitdrukkelijke verwijzing naar de relevante decreetsbepaling het aangewezen middel zal zijn om de aard van die bepaling herkenbaar te houden ("conform artikel ... van het decreet").
De redactie van de betrokken bepalingen van het ontwerp moet dienovereenkomstig worden aangepast en de strekking ervan moet verenigbaar zijn met die van de overgenomen hogere regel. Een herneming van een hogere regel zonder meerwaarde dient te worden vermeden.13
15. Verschillende onderdelen van de artikelen 34 en 36 van het ontwerp voorzien in een adviesverlening door federale instanties of in een optreden van ministers van de federale regering met het oog op die adviesverlening.14
Teneinde te vermijden dat afbreuk zou worden gedaan aan de autonomie van de federale overheid, wordt in de betreffende bepalingen beter vermeld dat om die adviesverlening en dat optreden wordt verzocht.
16. De nummering van de artikelen van het ontwerp moet aan een bijkomend nazicht worden onderworpen. Daarbij dient uiteraard te worden vermeden dat met blanco-artikelen wordt gewerkt.15Ook zou het ongetwijfeld de begrijpelijkheid en het gemak van raadpleging van de ontworpen tekst ten goede komen indien de artikelsgewijze bespreking in het verslag aan de Vlaamse Regering zou sporen met de nummering van de artikelen in het ontwerp.16 Ook de frequent voorkomende interne verwijzingen moeten aan een bijkomende controle worden onderworpen. Naar aanleiding van de in dit advies gemaakte bijzondere opmerkingen zullen wat dat betreft diverse voorstellen tot correctie worden geformuleerd. Wanneer bovendien in bepalingen van het ontwerp wordt gerefereerd aan de bijlagen dient het precieze nummer van de beoogde bijlage te worden vermeld, hetgeen uiteraard noopt tot een nummering van iedere bijlage.17
BIJZONDERE OPMERKINGEN
Aanhef
17. De redactie van het eerste tot het derde lid van de aanhef van het ontwerp moet worden aangepast, rekening houdend met de opmerkingen die sub 4.2, 4.3, en 5 tot 7, zijn geformuleerd met betrekking tot de rechtsgrond voor de ontworpen regeling.18 Tevens dienen een aantal leden te worden toegevoegd waarin wordt verwezen naar decretale bepalingen die eveneens rechtsgrond bieden voor de ontworpen regeling en die sub 9 en 10 worden vermeld. In voorkomend geval dient in de aanhef tevens te worden verwezen naar andere decretale of wettelijke bepalingen die rechtsgrond bieden voor inhoudelijke, niet louter terminologische aanpassingen die in titel 9 van het ontwerp worden doorgevoerd in bestaande besluiten (zie opmerking sub 8), voor zover in de aanhef daarvan niet al melding zou zijn gemaakt.
18. In de aanhef moeten, vóór het lid met de verwijzing naar het advies van de Raad van State, nog verwijzingen worden ingevoegd naar de protocollen van de onderhandelingen die zijn gevoerd met de vakbonden van het overheidspersoneel.19
Artikel 1
19. In artikel 1, eerste lid, 24° en 31°, van het ontwerp moeten de verwijzingen naar respectievelijk "artikel 151, derde lid" en "artikel 151, eerste lid" worden vervangen door een verwijzing naar respectievelijk "artikel 150, derde lid" en "artikel 150, eerste lid".
Opschrift titel 1, hoofdstuk 2
20. Aangezien in hoofdstuk 2 van titel 1 van het ontwerp geen bepalingen met betrekking tot de dossiertaks voorkomen, schrappe men in het opschrift van het betrokken hoofdstuk de woorden "en dossiertaks".
Artikel 4
21. In artikel 4, tweede lid, van het ontwerp wordt onder meer bepaald dat de betrokken verantwoordingsstukken "ter plaatse" worden bewaard. Het is niet duidelijk welke plaats daarbij precies wordt bedoeld. Hieromtrent om verduidelijking verzocht, deelde de gemachtigde het volgende mee :
"Met `ter plaatse' wordt bedoeld dat ze bijgehouden worden door de instantie of instanties die de verantwoordingsstukken heeft of hebben opgemaakt. De verantwoordingsstukken worden met andere woorden niet aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en begroting, noch aan het Rekenhof bezorgd. Dit wordt inderdaad best verduidelijkt in het ontwerp van besluit."
De door de gemachtigde gedane suggestie tot verduidelijking van de tekst van het ontwerp kan worden bijgetreden.
Artikel 5
22. De leidend ambtenaren van het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed en van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie kunnen zelf de functies van inhoudelijk ordonnateur en beheerder van het Omgevingsfonds cumuleren, in tegenstelling tot de ambtenaren aan wie zij de uitoefening van de voornoemde functies kunnen overdragen. Voor deze laatste categorie ambtenaren is er met andere woorden geen cumulatiemogelijkheid. Dit volgt uit de samenhang tussen de artikelen 3 en 5, § 1, van het ontwerp, en wordt door de gemachtigde als volgt verduidelijkt :
"In de praktijk wordt zowel de functie van ordonnateur als van beheerder gedelegeerd naar ambtenaren. De leidend ambtenaren vervullen deze functie zelden zelf. Dit zien we ook bij andere fondsen. Toch wordt voor deze regeling gekozen zodat er steeds een ordonnateur en beheerder is als de ambtenaar of ambtenaren die de delegatie hebben verkregen plots ziek zijn of met vakantie zijn. De leidend ambtenaar is dan de facto een soort van `noodordonnateur' of `noodbeheerder'. Vandaar dat de onverenigbaarheid voor het vervullen van beide functies bij de leidend ambtenaren niet is ingeschreven."
Rekening houdende met de voorafgaande toelichting worden in de laatste zin van artikel 5, § 1, van het ontwerp, de woorden "voormelde ambtenaren" ter wille van de duidelijkheid het best vervangen door de woorden "laatstvermelde ambtenaren".
23. In artikel 5, § 4, 1°, a), van het ontwerp, wordt verwezen naar artikel 8 van het koninklijk besluit van 26 september 1996 `tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken'. Dat besluit is evenwel opgeheven.20 In de plaats ervan lijkt veeleer te moeten worden verwezen naar artikel 9 van het gelijknamige koninklijk besluit van 14 januari 2013.
Artikel 8
24. In artikel 8, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat een projectvergadering wordt gehouden uiterlijk binnen een termijn van zestig dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om dergelijke vergadering. De aanwezigheid op de projectvergadering geldt, blijkens artikel 8, § 4, tweede lid, van het ontwerp, ten aanzien van de initiatiefnemer, de instanties en de derde[n]-belanghebbenden die op die vergadering worden uitgenodigd als een voorwaarde om opmerkingen te kunnen maken over het verslag dat wordt opgesteld. Om die reden wordt de stellers van het ontwerp ter overweging gegeven om een minimumtermijn te bepalen die moet worden in acht genomen tussen het tijdstip van de uitnodiging voor de vergadering en dat waarop de vergadering wordt gehouden.
Artikel 10
25. Er bestaat een discrepantie tussen de tekst van artikel 10, 2°, van het ontwerp, waarbij de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd wordt gemaakt om te beslissen over vergunningsaanvragen die worden "vermeld in punt 19° van de lijst van Vlaamse projecten, vastgesteld als bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning"21 en de toelichting die bij die bepaling wordt gegeven in het verslag aan de Vlaamse Regering. Die toelichting luidt :
"Ook wordt hij bevoegd om te beslissen over aanvragen op Vlaams niveau met betrekking tot telecommunicatie, zelfs als ze behandeld worden overeenkomstig de gewone procedure. Deze keuze wordt gemaakt omdat deze aanvragen in vergelijking met de andere projecten op de Vlaamse lijst, vrij kleinschalig zijn."
De aangehaalde toelichting valt niet zozeer op punt 19° van de in artikel 10, 2°, van het ontwerp bedoelde lijst van Vlaamse projecten te betrekken, doch wel op punt 21° van die lijst ("aanvragen op Vlaams niveau met betrekking tot telecommunicatie"). De gemachtigde heeft bevestigd dat dit wel degelijk de bedoeling is en dat in artikel 10, 2°, van het ontwerp bijgevolg niet naar punt 19° van de voornoemde lijst moet worden verwezen, doch wel naar punt 21° van die lijst.22 De tekst van artikel 10, 2°, van het ontwerp moet derhalve in die zin worden aangepast.
Artikel 13
26. In artikel 13 van het ontwerp worden de aanvragen omschreven waarop de vereenvoudigde vergunningsprocedure van toepassing is. In het verslag aan de Vlaamse Regering wordt in dat verband het volgende vermeld :
"De voorwaarden vermeld in dit artikel vinden hun oorsprong in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsaanvragen en aanvragen tot verkavelingswijziging. De gevallen waarvoor onder de huidige sectorale regelgeving geen openbaar onderzoek vereist is, worden hier hernomen. Voorliggend besluit heft het besluit van 5 mei 2000 dan ook op."
Anders dan wat de aangehaalde passus uit het verslag aan de Vlaamse Regering laat uitschijnen, moet worden vastgesteld dat de omschrijving van aanvragen waarop overeenkomstig artikel 13 van het ontwerp de vereenvoudigde vergunningsprocedure van toepassing is, niet neerkomt op een loutere herneming van "[d]e gevallen waarvoor onder de huidige sectorale regelgeving geen openbaar onderzoek vereist is". Met name zijn er diverse verschilpunten tussen de omschrijving van aanvragen in artikel 13, eerste lid, 1°, van het ontwerp, en de regeling die is vervat in artikel 3, §§ 2 en 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 waaraan wordt gerefereerd in het verslag aan de Vlaamse Regering.23
De stellers van het ontwerp dienen de toelichting bij artikel 13 van het verslag aan de Vlaamse Regering en de redactie van die bepaling in de tekst van het ontwerp met elkaar in overeenstemming te brengen, afhankelijk van de bedoeling om de omschrijving van aanvragen in artikel 13 al dan niet geheel te laten aansluiten op de regeling die momenteel is opgenomen in het op te heffen besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000. Nu is er immers een discrepantie tussen de bedoeling, zoals uiteengezet in het verslag aan de Vlaamse Regering, en de omschrijving van aanvragen in artikel 13, eerste lid, 1°, van het ontwerp.
De stellers van het ontwerp dienen er zich daarbij van bewust te zijn dat de in dit advies opgesomde afwijkingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 veelal neerkomen op een beperking van de verplichting om vergunningsaanvragen voor stedenbouwkundige handelingen te onderwerpen aan een openbaar onderzoek en dat er derhalve zal moeten op toegezien worden dat er met de afwijkingen geen afbreuk dreigt te worden gedaan aan het recht op inspraak zoals dat overeenkomstig de artikelen 6 en volgende van het Verdrag van Aarhus24 in het nationale recht moet worden gewaarborgd.
27. In artikel 13, eerste lid, 1°, b), 1), ii), en 4), ii), van het ontwerp lijkt naar analogie van artikel 13, eerste lid, 1°, b), 1), i) en iii), en 4°, i) en iii), te moeten worden geschreven "gebouwen of constructies" in plaats van "gebouwen en constructies".
28. In artikel 13, eerste lid, 1°, b), 6), van het ontwerp schrijve men, zoals in artikel 4.2.1, 6°, van de VCRO,25 "bebouwd onroerend goed" (niet : "onroerend bebouwd goed").
29. In de toelichting die in het verslag aan de Vlaamse Regering wordt gegeven bij artikel 13, eerste lid, 1°, b), 7), van het ontwerp wordt vermeld dat "de terminologie van het Onroerenderfgoeddecreet [wordt] gehanteerd". Indien dat de bedoeling is, dient in artikel 13, eerste lid, 1°, b), 7), evenwel melding te worden gemaakt van een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, een voorlopig of definitief beschermd monument, een voorlopig of definitief beschermd cultuurhistorisch landschap of een voorlopig of definitief beschermd stads- of dorpsgezicht.26 Vraag is trouwens of bij de aanpassing van de redactie van artikel 13, eerste lid, 1°, b), 7), van het ontwerp, niet het best ook rekening wordt gehouden met de mogelijke opname van onroerende goederen in een inventaris van onroerend erfgoed waaromtrent het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 eveneens een regeling bevat.27
30. In artikel 13, eerste lid, 2°, van het ontwerp wordt in ruime mate het bepaalde in artikel 3, § 4, van het reeds genoemde besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 hernomen. De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft bij de laatstgenoemde bepaling destijds het volgende opgemerkt28 :
"Uit arrest nr. 8/2011 van het Grondwettelijk Hof volgt dat de verschillende behandeling, zonder redelijke verantwoording, van eigenaars van een kavel die een beperkte afwijking op verkavelingsvoorschriften vragen, enerzijds, en eigenaars van een kavel die een wijziging van de verkavelingsvergunning vragen, anderzijds, wat betreft de verplichting om met betrekking tot die aanvraag een openbaar onderzoek te organiseren, een schending uitmaakt van het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en niet-discriminatie.
Aangezien de verplichting opgenomen in artikel 4.4.1, § 1, eerste lid, van de [VCRO], om voor een beperkte afwijking op verkavelingsvoorschriften in alle gevallen een openbaar onderzoek te organiseren, (alsnog) ongemoeid wordt gelaten, dient dezelfde verplichting bijgevolg, rekening houdende met het voornoemde arrest, in beginsel eveneens te gelden voor alle gevallen waarin een wijziging van een verkavelingsvergunning wordt gevraagd.
De uitzondering waarin het ontworpen artikel 3, § 4, van het besluit van 5 mei 2000 (...) voorziet met betrekking tot de verplichte onderwerping van aanvragen tot verkavelingswijziging aan een openbaar onderzoek, kan bijgevolg slechts behouden blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat in dat specifieke geval het organiseren van een openbaar onderzoek geen nuttig gevolg kan sorteren ten aanzien van de eigenaars van de andere kavels van de verkavelingsvergunning of van belanghebbende derden die geen eigenaar zijn van een kavel. In dat geval kan immers worden aangenomen dat de ontworpen uitzondering op de verplichting tot het inrichten van een openbaar onderzoek geen afbreuk doet aan de gelijke behandeling van de twee voornoemde categorieën van eigenaars."
De aangehaalde opmerking is ook pertinent voor het bepaalde in artikel 13, eerste lid, 2°, van het ontwerp. De stellers ervan doen er derhalve goed aan om in het verslag aan de Vlaamse Regering te verduidelijken waarom volgens hen de in die bepaling vervatte afwijkende regeling op het vlak van de verplichting tot het inrichten van een openbaar onderzoek geen afbreuk doet aan de gelijke behandeling van de betrokken categorieën eigenaars.
Artikel 15
31. Artikel 15, derde lid, van het ontwerp luidt :
"De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk de aanvraagformulieren en de dossiersamenstelling te wijzigen."
Deze bepaling houdt in dat bij ministerieel besluit een bijlage bij het te nemen besluit van de Vlaamse Regering kan worden gewijzigd. Het ontwerp zelf bevat geen enkele bepaling die de inhoud van de aanvraagformulieren of de dossiersamenstelling regelt. De delegatie komt er bijgevolg op neer dat middels een ministerieel besluit een bijlage bij een besluit van de Vlaamse Regering zo kan worden gewijzigd dat daardoor de volledige inhoud van de aanvraagformulieren en de dossiersamenstelling wordt bepaald.
Aangenomen wordt dat aan ministers weliswaar verordenende bevoegdheden kunnen worden gedelegeerd, maar dat deze uitsluitend betrekking kunnen hebben op detailmatige of bijkomstige aangelegenheden. Omwille van het ontbreken van enige afbakening van de aan de betrokken ministers gedelegeerde bevoegdheid in het ontwerp wordt het deze evenwel mogelijk gemaakt om geheel vrij de inhoud van de aanvraagformulieren en de dossiersamenstelling te regelen, hetgeen verder reikt dan de bevoegdheid om uitsluitend een aantal detailmatige of bijkomstige aangelegenheden te regelen. Artikel 15, derde lid, van het ontwerp kan daarom enkel in het ontwerp worden gehandhaafd indien dat laatste wordt aangevuld met een aantal minimale regels die door de betrokken ministers zullen moeten worden nageleefd wanneer zij de aanvraagformulieren of de dossiersamenstelling willen wijzigen.
Artikel 16
32. In artikel 16, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat, in het geval van een openbaar onderzoek en bij gebrek aan een ontvankelijk- en volledigverklaring, de vervaltermijn, vermeld in het eerste lid, 1°, begint te lopen op de veertigste dag na de indiening van de vergunningsaanvraag. In de plaats daarvan schrijve men dat "de termijn van tien dagen, vermeld in het eerste lid" vanaf die datum begint te lopen.
Artikel 19
33. De gemachtigde stelde voor om in de artikelen 19, § 2, eerste lid, 20, § 1, tweede lid, en 21, § 1, tweede lid, van het ontwerp de woorden "uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek" telkens te vervangen door de woorden "uiterlijk op de dag vóór de begindatum van het openbaar onderzoek", teneinde te waarborgen dat de aanplakking van een affiche, de publicatie op de betreffende website, alsook, in voorkomend geval, de publicatie in een dag- of weekblad, plaatsgrijpen gedurende de volledige duur van het openbaar onderzoek, met inbegrip van de hele eerste dag ervan. Met deze aanpassing kan worden ingestemd.
Artikel 22
34. In het geval van een individuele kennisgeving van het openbaar onderzoek door de gemeente wordt in artikel 22 van het ontwerp een onderscheid gemaakt tussen de verscheidene in paragraaf 1 vermelde gevallen van vergunningsaanvragen en het specifiek in paragraaf 2 vermelde geval van een vergunningsaanvraag voor het verkavelen van gronden die de vermelding bevat dat de inhoud ervan strijdig is met het bestaan van door de mens gevestigde erfdienstbaarheden of van bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het grondgebruik. In dat laatste geval wordt immers bepaald dat de kennisgeving van het openbaar onderzoek gebeurt met een beveiligde zending.29
Het niet gebruiken van een beveiligde zending voor de kennisgeving van het openbaar onderzoek voor de gevallen vermeld in artikel 22, § 1, van het ontwerp, kan evenwel leiden tot bewijsgeschillen en kan het voor de gemeente sterk bemoeilijken om op een effectieve wijze te voldoen aan de verplichtingen inzake terbeschikkingstelling van de nodige verklaringen of bewijsstukken, zoals bepaald in artikel 18 van het ontwerp, nog afgezien van de mogelijke gevolgen daarvan voor de uitvoering van het openbaar onderzoek en voor de behandeling van de aanvraag in het algemeen. Anderzijds zou een te ruim opgevatte verplichting om gebruik te maken van een beveiligde zending voor de kennisgeving van het openbaar onderzoek voor de gemeente onnodige kosten impliceren. Ook in de gevallen waarin een beveiligde zending niet verplicht is, kan de gemeente ervoor opteren om er toch gebruik van te maken, gelet op de concrete omstandigheden van de aanvraag.
De Raad van State, afdeling Wetgeving, adviseert om na te gaan of, rekening houdende met hetgeen zo-even is uiteengezet, voor een aantal van de in artikel 22, § 1, van het ontwerp vermelde gevallen toch niet moet worden voorzien in de verplichting om gebruik te maken van een beveiligde zending.30
35. De in artikel 22, § 1, van het ontwerp vervatte regeling inzake kennisgeving door de gemeente vertoont sterke gelijkenissen met het destijds ontworpen artikel 29, § 1, van het ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014 `tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten'. De laatstgenoemde ontworpen bepaling is op verscheidene punten aangepast, kennelijk als gevolg van de opmerkingen die de Raad van State, afdeling Wetgeving, erover heeft geformuleerd in advies 56.743/1 van 21 november 2014. De eerste van die opmerkingen luidt als volgt :
"Artikel 29, § 1, eerste lid, van het ontwerp transponeert in essentie de inhoud van het punt 1° van artikel 17, § 3, VLAREM I naar de context van de procedure voor complexe projecten. Vraag is of kan worden verantwoord, uit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel, dat hetzelfde niet wordt gedaan voor andere gevallen van individuele kennisgeving met het oog op de uitvoering van een openbaar onderzoek over een milieuvergunningsaanvraag die worden vermeld in de punten 2° en 3° bis van voormeld artikel 17, § 3.
De gemachtigde heeft in dat verband verklaard dat ook zal worden voorzien in een kennisgeving aan respectievelijk `het comité voor preventie op het werk' en `de openbare besturen die belast zijn met het beheer van een verkeersweg, een waterloop of een instelling binnen een straal van 100 m rond de inrichting'.
Hiermee kan worden ingestemd."31
Blijkbaar hebben de stellers gemeend geen rekening te moeten houden met die opmerking bij de uitwerking van het onderhavige ontwerp. Indien er gegronde redenen zijn om een regeling uit te werken die afwijkt van hetgeen thans bepaald wordt in artikel 29, § 1, van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014, kunnen die redenen beter in het verslag aan de Vlaamse Regering worden uiteengezet. In het andere geval worden de twee regelingen het best op elkaar afgestemd.
36. Artikel 22, § 1, tweede lid, 2°, van het ontwerp houdt in dat voor de aanvraag tot bijstelling van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, de gemeente alleen de eigenaars van aanpalende percelen die geen deel uitmaken van de verkaveling, op de hoogte brengt van de aanvraag - en dus niet de eigenaars van percelen die wel deel uitmaken van de verkaveling. Dat is anders dan in artikel 29, § 1, tweede lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014, dat inhoudt dat - wat betreft complexe projecten - ook de eigenaars van percelen die deel uitmaken van de verkaveling op de hoogte worden gebracht. De ontworpen regeling heeft tot gevolg dat eigenaars van (al dan niet aanpalende) percelen die deel uitmaken van de verkaveling verstoken kunnen blijven van een kennisgeving die wel wordt gedaan aan eigenaars van aanpalende percelen die geen deel uitmaken van de verkaveling, hetgeen op zijn minst paradoxaal is. Daarenboven is de ontworpen bepaling niet verenigbaar met artikel 85, § 1, derde lid, van het decreet van 25 april 2014 `betreffende de omgevingsvergunning', dat juist bepaalt dat het college van burgemeester en schepenen alle eigenaars van de kavels per beveiligde zending op de hoogte brengt van het voornemen om de bijstelling aan te vragen. De ontworpen bepaling moet bijgevolg worden aangepast om haar in overeenstemming te brengen met hetgeen de aangehaalde decretale bepaling voorschrijft.
37. Artikel 22, § 2, van het ontwerp wordt het best aangevuld met de woorden "en die de aanvraag niet mee hebben ondertekend", naar analogie van hetgeen wordt bepaald in artikel 22, § 1, tweede lid, inleidende zin.
Artikel 23
38. Artikel 23 van het ontwerp regelt de terinzagelegging van de vergunningsaanvraag. De terinzagelegging gebeurt in de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden (paragraaf 1, eerste lid) of in het provinciehuis van de betrokken provincie of provincies voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten (paragraaf 2). In beide gevallen wordt bepaald dat de vergunningsaanvraag "analoog of digitaal" ter inzage wordt gelegd.
De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde met betrekking tot artikel 11, § 1, van het decreet van 28 juni 1985 `betreffende de milieuvergunning' dat het ter inzage leggen van stukken in het kader van een openbaar onderzoek aan derden-belanghebbenden de mogelijkheid moet bieden voldoende inzicht te krijgen in de beoogde exploitatie zodat zij op nuttige wijze hun bezwaarrecht kunnen uitoefenen.32 Het Grondwettelijk Hof heeft van zijn kant gesteld dat de mogelijkheid tot inspraak betreffende ruimtelijke uitvoeringsplannen, waartoe de decreetgever zich met de goedkeuring van het Verdrag van Aarhus heeft verbonden, aan de betrokkenen een effectieve mogelijkheid moet bieden om hun opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken zodat de bestuursorganen daarmee naar behoren rekening kunnen houden.33
In de eerste plaats moeten, om een effectieve inspraak mogelijk te maken, niet alleen de vergunningsaanvraag ter inzage worden gelegd, maar ook bijvoorbeeld de beslissing over de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag en alle stukken uit het dossier die de mogelijkheid bieden een voldoende inzicht te krijgen in het beoogde project.
In de tweede plaats moet worden gewaarborgd dat een louter digitale terinzagelegging gepaard gaat met maatregelen die het effectief mogelijk maken voor iedereen, ook voor personen die onvoldoende vertrouwd zijn met die digitale raadpleging, om een voldoende inzicht te krijgen in het beoogde project, zodat zij hun opmerkingen en bezwaren met kennis van zaken kenbaar kunnen maken. Dit kan uitdrukkelijk worden voorgeschreven in de ontworpen bepaling, maar er moet in elk geval in de praktijk op worden toegezien bij de terinzagelegging.
Die opmerking geldt ook voor artikel 62 van het ontwerp.
39. In artikel 23, § 2, van het ontwerp schrijve men "In afwijking van paragraaf 1, eerste lid," in plaats van "In afwijking van paragraaf 1". Het is immers duidelijk niet de bedoeling om af te wijken van de ontworpen paragraaf 1, tweede lid.
Artikel 24
40. In artikel 24, § 3, eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de gemeente, respectievelijk de provincie, onder meer de vergunningsaanvrager uitnodigt voor de informatievergadering. Er wordt evenwel niet voorzien in een uitnodiging van het bevoegde bestuur. Dit valt moeilijk te rijmen met het gegeven dat, zoals kan worden opgemaakt uit artikel 24, § § 1 en 4, van het ontwerp, het bevoegde bestuur effectief moet deelnemen aan die informatievergadering en dat een lid of een afgevaardigde ervan die vergadering zelfs voorzit. De opsomming van de personen en instanties die worden uitgenodigd voor de informatievergadering moet dan ook in die zin worden aangevuld.
Artikel 25
41. In opmerking 34 is ter overweging gegeven om te voorzien in verplichte en meer bewijskrachtige vormen voor de individuele kennisgeving van vergunningsaanvragen met het oog op het openbaar onderzoek. Een gelijkaardige suggestie kan worden gedaan voor de vormen die in acht moeten worden genomen voor het formuleren van standpunten, bezwaren en opmerkingen tijdens het openbaar onderzoek.
Artikelen 26 en 27
42. In de artikelen 26 en 27 van het ontwerp wordt zowel in paragraaf 1 als in paragraaf 2 gewag gemaakt van mededelingen door het bevoegde bestuur aan de bevoegde autoriteit in het kader van het Verdrag van Espoo,34 respectievelijk het Verdrag van Helsinki35. De gemachtigde bevestigde dat het niet om twee verschillende mededelingen gaat, maar dat in paragraaf 1 telkens wordt geregeld wat er moet gebeuren en in paragraaf 2 wanneer dat moet gebeuren. Om mogelijke verwarring te vermijden, kan bijvoorbeeld telkens in paragraaf 2 verwezen worden naar de mededeling, bedoeld in paragraaf 1.
Artikel 27
43. In artikel 27, § 1, eerste lid, van het ontwerp kunnen de woorden "ten gevolge van een zwaar ongeval" beter worden weggelaten. Het is immers niet ten gevolge van een ongeval, maar precies om industriële (en niet zware) ongevallen te voorkomen, dat in het Verdrag van Helsinki wordt voorzien in de in artikel 27 van het ontwerp nader uitgewerkte meldingsverplichting voor voorgenomen gevaarlijke activiteiten die redelijkerwijs grensoverschrijdende gevolgen zouden kunnen hebben.
Artikel 31
44. In artikel 31 van het ontwerp moet worden verwezen naar artikel 68, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 en niet naar artikel 68 in zijn geheel, aangezien enkel dat tweede lid wordt bedoeld en dat lid blijkens zijn bewoordingen van toepassing is in afwijking van het eerste lid.
Artikel 33
45. Aan het einde van artikel 33, 2°, van het ontwerp schrijve men nauwkeuriger "ruimtelijke uitvoeringsplannen" (niet : "uitvoeringsplannen").
Artikel 34
46. Artikel 34, § 1, van het ontwerp kan beter worden geredigeerd als volgt :
" § 1. Over vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of op het verkavelen van gronden wordt advies verleend door de instanties en in de gevallen vermeld in dit artikel."
Een gelijkaardige opmerking geldt voor artikel 36, § 1, van het ontwerp, wat betreft de in die paragraaf genoemde vergunningsaanvragen of beroepen.
47. Artikel 34, § 2, tweede lid, van het ontwerp moet worden aangevuld met de opgave of minstens de omschrijving van de instanties waarbij de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, subadviezen kan inwinnen, naar analogie van hetgeen bepaald wordt in artikel 36, § 2, tweede lid, van het ontwerp ten aanzien van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.
48. Aan het begin van artikel 34, § 2, vijfde lid, van het ontwerp moet wellicht worden verwezen naar het tweede tot het vierde lid en niet naar het tweede en het derde lid.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 36, § 2, vijfde lid, van het ontwerp.
49. Artikel 34, § 3, eerste lid, inleidende zin, en 1°, van het ontwerp kan beter worden geredigeerd als volgt :
"Het agentschap van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op :
1° gronden die liggen in of aan een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, een voorlopig of definitief beschermd monument, een voorlopig of definitief beschermd cultuurhistorisch landschap of een voorlopig of definitief beschermd stads- of dorpsgezicht;".36
Om de andere onderdelen van de opsomming in het ontworpen eerste lid te laten aansluiten op de voorgestelde inleidende zin, moeten in de punten 2° en 3° de woorden "met betrekking tot" en in punt 4° de zinsnede "bij aanvragen voor :" worden weggelaten.
50. Het is de Raad van State, afdeling Wetgeving, niet onmiddellijk duidelijk waarom in artikel 34, § 15, eerste lid, 5°, van het ontwerp naast "water" ook specifiek gewag wordt gemaakt van "[a]fvalwater" en "hemelwater". De stellers van het ontwerp moeten nagaan of niet kan worden volstaan met de term "water", dan wel of de beoogde verschijningsvormen van water telkens moeten worden gespecificeerd.
51. De definitie in artikel 34, § 15, tweede lid, van het ontwerp van het begrip "Seveso-inrichting" kan niet enkel worden betrokken op "het eers[t]e lid" van die paragraaf, aangezien het begrip reeds voorkomt in paragraaf 13 van hetzelfde artikel. Eventueel kan de definitie worden overgebracht naar artikel 1 van het ontwerp.
52. In artikel 34, § 16, eerste lid, van het ontwerp kan duidelijkheidshalve beter worden verwezen naar het "Directoraat-generaal Luchtvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer" in plaats van naar het "Directoraat-Generaal Luchtvaart".
53. De gemachtigde verklaarde dat de opsomming in artikel 34, § 16, eerste lid, van het ontwerp een alternatieve en geen cumulatieve opsomming is. Dit moet uitdrukkelijk tot uiting komen door aan het einde van de inleidende zin te schrijven : "een constructie die één van de hierna vermelde hoogtes overschrijdt" (niet : "een constructie die hoger is dan").
Artikel 38
54. In de inleidende zin van artikel 38, eerste lid, van het ontwerp moet, gelet op hetgeen is uiteengezet in opmerking 14, op dezelfde wijze worden verwezen naar artikel 16, § 2, van het decreet van 25 april 2014 als reeds het geval is in de inleidende zin van artikel 39, § 1, van het ontwerp.
55. In artikel 38, eerste lid, 4°, van het ontwerp moeten de woorden "college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar" worden vervangen door de in artikel 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp gedefinieerde term "adviserend schepencollege", naar analogie van de vermelding in artikel 39, § 1, 4°, van het ontwerp.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 40, eerste lid, inleidende zin, van het ontwerp.
56. In het verslag aan de Vlaamse Regering wordt uiteengezet dat het de bedoeling is dat "de expertise van beide deskundigen [samen?] de wetenschappelijke en technische aspecten van de deeldomeinen ruimtelijke ordening en [leef]milieu" omvat en "niet (...) dat twee deskundigen inzake eenzelfde aspect worden aangesteld". Dit belangrijke element kan beter uitdrukkelijk tot uiting komen in de tekst van artikel 38, tweede lid, van het ontwerp.
Artikel 39
57. De Raad van State, afdeling Wetgeving, vraagt zich af of de vermelding van de zinsnede "of als het een vraag tot omzetting van een milieuvergunning als vermeld in artikel 390, § 4, van het decreet van 25 april 2014, betreft" aan het einde van de eerste zin van artikel 39, § 4, tweede lid, van het ontwerp niet op een vergissing berust. De opname van die zinsnede in een zin die betrekking heeft op de aanwezigheid in de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie van de deskundigen of hun plaatsvervangers die zijn aangewezen op grond van hun bekwaamheid inzake ruimtelijke ordening, is merkwaardig. De stellers van het ontwerp moeten nagaan of dit werkelijk de bedoeling is.
Artikel 43
58. Artikel 43, eerste lid, van het ontwerp voorziet in de uitnodiging door de provinciale omgevingsvergunningscommissie of de gewestelijke omgevingsvergunnings-commissie van een vergunningsaanvrager of een beroepsindiener die heeft gevraagd om te worden gehoord. De uitsluitende vermelding van de vergunningsaanvrager en de beroepsindiener in die bepaling sluit aan bij de artikelen 27 en 62, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014, waarin enkel voor die categorieën van personen de mogelijkheid is opgenomen om te vragen om te worden gehoord door een omgevingsvergunningscommissie.
Sinds de totstandkoming van die decretale bepaling heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en, in navolging daarvan, de Raad voor Vergunningsbetwistingen, het standpunt ingenomen dat een dergelijk hoorrecht ook moet worden
verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden wegens de inwilliging van een vergunningsaanvraag,37 die in eerste administratieve aanleg een bezwaarschrift indient gedurende het openbaar onderzoek van die aanvraag, en die in de administratieve beroepsprocedure, die niet door hem wordt opgestart,38verzoekt om te worden gehoord teneinde een met de bepalingen van het nationale milieurecht strijdig geacht handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten.39
Ook al heeft die rechtspraak betrekking op een andere regelgevende context dan de regeling met betrekking tot het administratief beroep inzake omgevingsvergunningen,40 toch lijkt de erin gevolgde redenering ook in dit geval toepasselijk. Die komt erop neer dat een interne regeling moet worden geïnterpreteerd overeenkomstig artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus. Om in overeenstemming met de doelstellingen van dat lid "voor de burgers de toegang tot bestuursrechtelijke procedures te verzekeren ingeval zij met de bepalingen van het nationale milieurecht strijdig geacht handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties willen betwisten, voor zover zij daartoe voldoen aan de in het nationale recht neergelegde criteria[, mogen d]ie criteria (...) niet zodanig worden omschreven of uitgelegd dat zij de toegang van deze burgers in dergelijk geval onmogelijk maken".41
Het is dan ook zeer de vraag of de decreetgever in het licht van deze rechtspraak ermee kan volstaan om de uitoefening van het hoorrecht tijdens de vergunningsprocedure, in de eventuele onderscheiden aanleggen van die administratieve procedure, enkel te regelen voor de vergunningsaanvrager en de beroepsindiener. Een uitbreiding van dat hoorrecht tot andere personen die rechtstreeks of onrechtstreeks hinder kunnen ondervinden van het beoogde project, vergt evenwel in de eerste plaats een aanpassing op decretaal niveau. De Raad van State, afdeling Wetgeving, adviseert dan ook om hiervoor een decretaal initiatief uit te werken en het te nemen besluit daar nadien op af te stemmen.
Die opmerking geldt ook voor de artikelen 77, § 2, 79, 90, § 2, 93, 107, § 3, 114, § 3, 125, § 3, en 132, § 3, van het ontwerp, waarin eveneens uitsluitend het hoorrecht van een vergunningsaanvrager of van een (andere) beroepsindiener aan bod komt.
Artikel 46
59. Artikel 46, eerste lid, van het ontwerp bepaalt dat als de vergunningsaanvraag wegenwerken omvat waarvoor de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft, hij daarover "een gemotiveerd besluit" neemt.
In zoverre daarmee wordt gedoeld op de verplichting tot formele motivering van de beslissing, is zulk een bepaling tegelijk overbodig en misleidend. Zij is overbodig omdat een dergelijke beslissing onder de toepassing valt van de wet van 29 juli 1991 `betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen' en de verplichting tot formele motivering van de beslissing reeds uit die wet voortvloeit. Zij is misleidend omdat ermee de indruk wordt gewekt dat de formele motiveringsverplichting niet bestaat zonder dat zulks uitdrukkelijk wordt voorgeschreven, en derhalve niet zou gelden voor andere in het ontwerp bedoelde administratieve beslissingen.
Tenzij een bijzondere motiveringsverplichting zou worden beoogd die verder reikt dan hetgeen wordt vereist door de wet van 29 juli 1991, in welk geval de inhoud van die plicht moet worden gepreciseerd, moet de verwijzing naar de motiveringsverplichting worden weggelaten.
Artikel 53
60. In artikel 53 van het ontwerp wordt enkel bepaald wanneer de vergunningsduur een aanvang neemt na de definitieve beslissing (lees : de definitieve beslissing vermeld in artikel 66, § 1, van het decreet van 25 april 2014) over een administratief beroep dat werd ingesteld tegen de vergunningsbeslissing of een onderdeel daarvan, namelijk op de dag na de dag van betekening van die definitieve beslissing. Er wordt evenwel niet bepaald wanneer de vergunningsduur een aanvang neemt in het geval dat :
- de beroepsprocedure wordt stopgezet wegens de onvolledigheid of onontvankelijkheid van het administratief beroep, overeenkomstig artikel 58, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;42
- het administratief beroep bij gebrek aan tijdige definitieve beslissing wordt geacht te zijn afgewezen en de bestreden beslissing als definitief wordt aanzien, overeenkomstig artikel 66, § 3, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;43
- verschillende administratieve beroepen zijn ingesteld tegen dezelfde beslissing in eerste administratieve aanleg.
Ook indien men ervan zou uitgaan dat de ontworpen regeling inzake de aanvang van de vergunningsduur uitdrukkelijk kan worden uitgebreid tot de zo-even aangehaalde gevallen, moet rekening worden gehouden met artikel 55, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, dat bepaalt dat het beroep de uitvoering van de bestreden beslissing schorst tot de dag na de datum van de betekening van de beslissing in laatste administratieve aanleg. Het is bijgevolg niet mogelijk om de thans ontworpen regeling in die gevallen te lezen als betrekking hebbende op de bestreden beslissing. De stellers van het ontwerp moeten dan ook de ontworpen bepaling herzien in het licht van hetgeen voorafgaat, met het oog op een alomvattende regeling van de aanvang van de vergunningsduur in het geval van een administratief beroep.
Artikel 55
61. In artikel 55, eerste lid, van het ontwerp worden de wijzen van bekendmaking opgesomd van de beslissing over een omgevingsvergunning in het algemeen, waarbij in punt 1° gewag wordt gemaakt van de aanplakking van een affiche op de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag zal worden uitgevoerd, conform artikel 58 van het ontwerp. In afwijking daarvan bepaalt artikel 55, tweede lid, 1°, van het ontwerp dat beslissingen over vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen daaraan die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten, worden bekendgemaakt door de publicatie op de website van de bevoegde overheid, conform artikel 59 van het ontwerp. Daaraan wordt toegevoegd dat die publicatie dan geldt als aanplakking als vermeld in de artikelen 35, eerste lid, 49, eerste lid, en 54, 3°, van het decreet van 25 april 2014.
Het gelijkstellen van een dergelijke elektronische publicatie met de aanplakking vermeld in de aangehaalde decretale bepalingen is niet mogelijk. De term "aanplakking" moet bij ontstentenis van een uitbreidende definitie in het decreet van 25 april 2014 in zijn gebruikelijke betekenis worden begrepen. Het staat niet aan de Vlaamse Regering om de draagwijdte van die term uit te breiden door in een uitvoeringsbesluit een andere betekenis ermee gelijk te stellen. Een dergelijke gelijkstelling kan enkel gebeuren door een formele aanpassing van het decreet van 25 april 2014.
62. De Raad van State, afdeling Wetgeving, ziet niet goed in in welk opzicht de overige onderdelen van artikel 55, tweede lid, van het ontwerp afwijken van hetgeen bepaald wordt in het eerste lid. Zo bevat artikel 60 van het ontwerp reeds een uitdrukkelijke regeling voor projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten. De stellers van het ontwerp moeten nagaan in welke mate artikel 55, tweede lid, van het ontwerp moet worden gehandhaafd.
63. In artikel 55, eerste lid, 5°, van het ontwerp moet ook melding worden gemaakt van de terinzagelegging in het provinciehuis van de betrokken provincie(s), aangezien ook die mogelijkheid wordt geregeld in artikel 62 van het ontwerp.
Artikel 56
64. In de verwijzing in artikel 56, eerste lid, van het ontwerp wordt het verkeerde artikelnummer vermeld (56 in plaats van 55).
Artikel 59
65. In artikel 59, § 1, van het ontwerp moet ook de duur van de publicatie op de website van de tekst vermeld in artikel 56 worden geregeld.
Artikel 61
66. Artikel 61, eerste lid, 1°, van het ontwerp bepaalt dat het bevoegde bestuur de vergunningsbeslissing met een beveiligde zending ter beschikking stelt van de vergunningsaanvrager "uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing is genomen". Uit artikel 54 van het ontwerp volgt dat die bepaling ook toepasselijk is op stilzwijgende beslissingen over een vergunningsaanvraag. Die bepalingen moeten worden gecombineerd met artikel 54, 2°, van het decreet van 25 april 2014, waarin het aanvangspunt van de termijn van dertig dagen om administratief beroep in te stellen op straffe van onontvankelijkheid wordt vastgesteld op "de dag na het verstrijken van de beslissingstermijn als de omgevingsvergunning in eerste administratieve aanleg stilzwijgend geweigerd wordt".
Dit alles heeft tot gevolg dat de vergunningsaanvrager pas bericht krijgt van de stilzwijgende beslissing tot weigering van de vergunningsaanvraag wanneer de beroepstermijn tegen die beslissing reeds loopt. Gelet op de tijd die wordt gelaten om over te gaan tot de individuele kennisgeving van een dergelijke beslissing, kan de beroepstermijn zelfs reeds in ruime mate zijn verstreken vooraleer de vergunningsaanvrager formeel wordt ingelicht. De stilzwijgende weigering van de vergunningsaanvraag verschilt in dat opzicht aanmerkelijk van de uitdrukkelijke beslissing over die aanvraag, waarvoor de beroepstermijn ingaat hetzij de dag na de betekening van die beslissing (voor die personen of instanties aan wie de beslissing wordt betekend), hetzij de dag na de eerste dag van de aanplakking ervan (voor andere personen of instanties).44
Dat onderscheid moet worden verantwoord, bij voorkeur in het verslag aan de Vlaamse Regering, mede gelet op het gegeven dat een dergelijk onderscheid niet wordt gemaakt voor de aanvang van de termijn om bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen beroep in te stellen tegen (onder meer) beslissingen betreffende een omgevingsvergunning genomen in laatste administratieve aanleg.45
Artikel 69
67. In de inleidende zin van artikel 69, § 2, van het ontwerp moet worden gespecificeerd welk lid of welke leden van de omgevingsvergunningscommissie de vergunningsaanvraag ter beschikking stellen ten aanzien van de in de ontworpen bepaling vermelde personen en instanties. Blijkens punt 3° van de ontworpen bepaling wordt de vergunningsaanvraag immers ook ter beschikking gesteld van "de overige leden" van de omgevingsvergunningscommissie. Gelet op hetgeen bepaald wordt in artikel 69, § 4, van het ontwerp, betreft het waarschijnlijk de voorzitter en de secretaris.
Die opmerking geldt ook voor de inleidende zin van artikel 78, § 2, van het ontwerp.
68. In de inleidende zin van artikel 69, § 4, eerste lid, van het ontwerp moet worden gepreciseerd dat deze bepaling betrekking heeft op (de voorzitter en de secretaris van) de bevoegde omgevingsvergunningscommissie.
Dezelfde opmerking geldt voor de inleidende zin van artikel 78, § 4, eerste lid, van het ontwerp.
Artikel 71
69. Artikel 71 van het ontwerp bepaalt dat als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de oprichting, de uitbreiding of de afbraak van scheidingsmuren of muren die in aanmerking komen voor gemene eigendom, het bevoegde bestuur met een beveiligde zending vraagt om het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen die de aanvraag niet mee hebben ondertekend. Als die eigenaars hun standpunt niet aan het bevoegde bestuur bezorgen binnen een vervaltermijn van dertig dagen die ingaat op de dag na de dag van ontvangst van de vraag, wordt dat standpunt geacht gunstig te zijn.
Bij het aldus gehanteerde procedé van stilzwijgende instemming kan het volgende worden opgemerkt. Vooreerst kan dat procedé niet tot gevolg hebben dat een betrokken eigenaar aldus afstand zou doen van een subjectief burgerlijk recht waarop hij aanspraak kan maken46 en op grond waarvan hij zich eventueel tegen de aangevraagde werken zou kunnen verzetten.47 Voorts kan een betrokken eigenaar niet worden verondersteld op impliciete wijze te verzaken aan de mogelijkheden om een verleende vergunning te bestrijden met (eventueel) een administratief of (alleszins) een jurisdictioneel beroep.48 Ten slotte kan het vergunningverlenende bestuursorgaan de afwezigheid van een standpunt van een betrokken eigenaar in de motivering van de vergunningsbeslissing niet opnemen als een gunstig element voor die beslissing en kan die afwezigheid hooguit als een neutraal gegeven worden opgevat.
De laatste zin van artikel 71 van het ontwerp moet dan ook worden weggelaten, omdat het fictieve gunstige standpunt dat erin wordt geponeerd wanneer geen standpunt wordt bezorgd binnen de vervaltermijn van dertig dagen, nutteloos is en zelfs misleidend, zoals zo-even is uiteengezet.
Die opmerking geldt eveneens voor de laatste zin van artikel 86 van het ontwerp.
Artikel 72
70. Het is niet duidelijk waarom in het geval van een termijnverlenging als bedoeld bij artikel 32, § 2, van het decreet van 25 april 2014 voor de adviesverlening over de aanvraag niet dezelfde regeling wordt toegepast als vermeld in artikel 69 van het ontwerp, veeleer dan op een algemene wijze in artikel 72, vijfde lid, van het ontwerp te bepalen, zonder enige termijn, dat de erin vermelde instanties in voorkomend geval een nieuw advies uitbrengen of een nieuwe beslissing nemen. De gemachtigde verklaarde in dit verband het volgende :
"In het geval een omgevingsvergunningscommissie opnieuw om advies wordt gevraagd zal deze op haar beurt het advies van de adviesinstanties inwinnen. Het ontwerpbesluit bevat geen vervaltermijnen waarin die commissie of de adviesinstanties opnieuw moeten adviseren. Dit is bewust gedaan omdat de situaties waarin een termijnverlenging nodig is, steeds maatwerk en ad hoc beoordelingen zullen vergen. Wel moet rekening gehouden worden met de termijn waarbinnen de beslissing over de vergunningsaanvraag genomen moet worden."
Deze uitleg wordt duidelijkheidshalve het best opgenomen in het verslag aan de Vlaamse Regering. Die opmerking geldt overigens ook voor de artikelen 80, vijfde lid, en 94 van het ontwerp, waarvoor de gemachtigde hetzelfde standpunt heeft ingenomen.
Artikel 77
71. Inzake de gewone vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg bevat artikel 77, § 1, eerste lid, van het ontwerp een opsomming van een aantal in het beroepschrift op te nemen vermeldingen. In het tweede lid worden eventueel aan te brengen bewijsstukken vermeld. Uit het verslag aan de Vlaamse Regering kan worden opgemaakt dat een gebrek met betrekking tot deze vermeldingen en stukken aanzienlijke gevolgen heeft : in het eerste geval leidt het tot de onontvankelijkheid van het beroep en in het tweede geval tot een onvolledig beroep als bedoeld in artikel 57, derde lid, van het decreet van 25 april 2015 (indien die onvolledigheid niet tijdig wordt verholpen overeenkomstig artikel 57, tweede lid, van het voornoemde decreet). Die rechtsgevolgen moeten uitdrukkelijk worden vermeld in de twee ontworpen leden.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 90, § 1, eerste en tweede lid, van het ontwerp, met betrekking tot de vereenvoudigde vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg.
72. Gelet op de zo-even geschetste gevolgen van een gebrek met betrekking tot de overtuigingsstukken bedoeld in artikel 77, § 1, tweede lid, 2°, van het ontwerp, kan het best worden
gepreciseerd dat die overtuigingsstukken geïnventariseerd moeten worden door de beroepsindiener.
Die opmerking geldt ook voor de artikelen 90, § 1, tweede lid, 2°, 112, tweede lid, 2°, en 130, tweede lid, 2°, van het ontwerp.
73. In artikel 77, § 1, derde lid, 1°, van het ontwerp wordt bepaald dat het beroepsdossier wordt ingediend in één exemplaar bij indiening met een analoge zending, terwijl in artikel 90, § 1, derde lid, 1°, van het ontwerp in dat geval twee exemplaren worden vereist. De gemachtigde verklaarde dat één exemplaar volstaat. In dat geval kan in artikel 77, § 1, derde lid, van het ontwerp beter kortweg worden bepaald dat het beroepsdossier wordt ingediend met een analoge of digitale zending, zonder bijkomende vereisten.
Dezelfde opmerking geldt uiteraard voor artikel 90, § 1, derde lid, alsook voor de artikelen 112, derde lid, en 130, derde lid, van het ontwerp.
74. In artikel 77, § 2, tweede lid, van het ontwerp wordt gewag gemaakt van een termijn van vijftien dagen die een vervaltermijn blijkt te zijn. Met het oog op een behoorlijke bewijsbeoordeling is het dan ook raadzaam om te bepalen dat de vraag van de vergunningsaanvrager om te worden gehoord met een beveiligde zending wordt meegedeeld.
Logischerwijs geldt de vermelding van die vraag door de beroepsindiener in het beroepschrift dan evenzeer op straffe van verval, wat dan het best ook wordt geëxpliciteerd in artikel 77, § 2, eerste lid, van het ontwerp.
Die twee opmerkingen gelden ook voor artikel 90, § 2, van het ontwerp.
Artikel 79
75. In de inleidende zin van artikel 79, eerste lid, van het ontwerp schrijve men "omgevingsvergunningscommissie" (niet : "omgevingscommissie") en is tussen de woorden "het bevoegde bestuur" en de woorden "een hoorzitting" de zinsnede "conform artikel 62, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014" in te voegen (zie opmerking 14).
76. Aan de opsomming van artikel 79, eerste lid, 2°, van het ontwerp moet de gewestelijke omgevingsambtenaar worden toegevoegd,49 zoals gebeurd is in artikel 93, eerste lid, 2°, van het ontwerp.
Met betrekking tot procedures waarin niet om het advies van een omgevingsvergunningscommissie is te verzoeken, schrijft artikel 79, tweede lid, van het ontwerp voor dat als de beroepsindiener heeft gevraagd om te worden gehoord, de vergunningsaanvrager altijd wordt uitgenodigd op de hoorzitting, zelfs al heeft laatstgenoemde niet uitdrukkelijk daarom verzocht.
De vraag rijst waarom de twee genoemde partijen niet altijd worden uitgenodigd op de hoorzitting, ook al heeft slechts één van hen gevraagd om te worden gehoord.
De gemachtigde heeft daarover het volgende verklaard :
"Heeft de beroepsindiener gevraag[d] om gehoord te worden, dan wordt ook de aanvrager op de hoorzitting uitgenodigd. Omgekeerd is dit niet het geval."
Die verklaring houdt evenwel geen verantwoording in voor de betreffende bepaling en laat dan ook de vraag open of ze wel verenigbaar is met het beginsel van de wapengelijkheid. Dit klemt des te meer in het licht van de vaststelling dat voor procedures waarin wél een omgevingsvergunningscommissie bij de adviesverlening is betrokken, uit een letterlijke lezing van de tekst van artikel 43, eerste lid, van het ontwerp volgt dat als "een vergunningsaanvrager of een beroepsindiener", dus één van beiden, heeft gevraagd om door de betrokken commissie te worden gehoord, "die personen", dus elk van beiden, dan worden uitgenodigd.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 93, tweede lid, van het ontwerp.
Artikel 80
77. In artikel 80, tweede lid, 1°, van het ontwerp wordt beter verwezen naar het nieuwe openbaar onderzoek conform de bepalingen van "titel 3, hoofdstuk 5," (niet : artikel 16), zoals het geval is in het derde lid, 1°, van hetzelfde artikel en ook al in artikel 72, tweede lid, 1°, en derde lid, 1°, van het ontwerp.
78. In artikel 80, vierde lid, van het ontwerp is te verwijzen naar de instanties vermeld "in het tweede of derde lid" (niet : "het eerste of tweede lid").
Artikel 87
79. In artikel 87, eerste lid, van het ontwerp, dat betrekking heeft op de gegevens die ten minste zijn op te nemen in een uitdrukkelijke beslissing over een vergunningsaanvraag die is behandeld volgens de vereenvoudigde vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg, is nauwkeuriger te verwijzen naar artikel 46, § 1, van het decreet van 25 april 2014. Paragraaf 2 van hetzelfde decreetsartikel handelt immers uitsluitend over de stilzwijgende vergunningsweigering.
80. In artikel 87, tweede lid, van het ontwerp schrijve men volledigheidshalve : "een betekenisvol bijkomend risico voor de mens of het milieu inhoudt als vermeld in artikel 12" (niet : "een bijkomend risico (...) als vermeld in artikel 12").
Artikel 92
81. Aan het begin van artikel 92 van het ontwerp schrijve men na het artikelnummer : " § 1."
Artikel 105
82. Inzake het verzoek tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden bepaalt artikel 105, tweede lid, in limine, van het ontwerp dat bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en de volledigheid wordt nagegaan of het verzoek bij de bevoegde overheid is ingediend en bepaalt het daaropvolgende zesde lid dat, als dat verzoek onontvankelijk of onvolledig wordt bevonden, de procedure definitief wordt stopgezet.
De indiening van het betreffende verzoek bij een daarvoor onbevoegde overheid resulteert dus kennelijk in de vaststelling van de onontvankelijkheid van het verzoek en in de stopzetting van de procedure.
Een dergelijke regeling is evenwel strijdig met artikel 87, § 3, van het decreet van 25 april 2014, waarbij artikel 22 van datzelfde decreet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard als het verzoek tot bijstelling van de omgevingsvergunning niet bij de bevoegde overheid werd ingediend. Dit laatstgenoemde artikel bepaalt immers dat als de overheid waarbij de vergunningsaanvraag is ingediend, vaststelt dat zij niet bevoegd is voor de aanvraag, zij die aanvraag onmiddellijk doorstuurt naar de overheid die er wel bevoegd voor is en zij de aanvrager daar tegelijkertijd van op de hoogte brengt, waarna de bevoegde overheid de aanvraag behandelt. De datum waarop de aanvraag wordt doorgestuurd, geldt als de datum waarop de aanvraag is ingediend.
In artikel 105, tweede lid, van het ontwerp moeten de woorden "of het verzoek bij de bevoegde overheid is ingediend en" bijgevolg worden weggelaten.
Dezelfde opmerking, maar dan met betrekking tot het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning, geldt voor artikel 123, § 1, tweede lid, van het ontwerp, mede gelet op paragraaf 4, derde lid, van hetzelfde artikel.
Artikel 106
83. In artikel 106, derde lid, van het ontwerp wordt een regeling uitgewerkt voor de vervaltermijn bedoeld in artikel 16, tweede lid. Deze laatstgenoemde bepaling gaat uit van de hypothese van afwezigheid van een ontvankelijk- en volledigverklaring.
De hypothese waarin er geen ontvankelijk- en volledigverklaring is, is evenwel niet opgenomen in artikel 87 van het decreet van 25 april 2014. Aan de gemachtigde is bijgevolg gevraagd of artikel 106, derde lid, van het ontwerp wel in overeenstemming is met de toepasselijke decreetsbepalingen.
Zijn antwoord luidt als volgt :
"De hypothese dat er geen ontvankelijk- en volledigverklaring is, is opgenomen in artikel 89, § 3, 2° van het decreet van 25 april 2014. Artikel 89, § 3, 2°, heeft evenwel uitsluitend betrekking op het verzoek van de vergunninghouder of de exploitant.
Uw opmerking is terecht voor die gevallen waar het verzoek tot bijstelling niet van de exploitant uitgaat.
Voor deze laatste stellen we voor het openbaar onderzoek te laten ingaan uiterlijk de tiende dag na de dag dat het verzoek ter beschikking van de gemeente is gesteld."
Het ontwerp moet in die mate in overeenstemming worden gebracht met het decreet.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 124, derde lid, van het ontwerp.
Artikel 107
84. In artikel 107, § 1, tweede lid, 1°, van het ontwerp wordt logischerwijs beoogd dat de omgevingsvergunningscommissie die in eerste administratieve aanleg om advies wordt gevraagd over een verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden, dat verzoek of ambtshalve initiatief op haar beurt ter beschikking stelt van het adviserend schepencollege, behalve als dat college of de gemeentelijke omgevingsambtenaar van de betrokken gemeente dat verzoek of initiatief zelf heeft ingediend, respectievelijk genomen, of als dat verzoek of initiatief betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten.
Met de verwijzing in dat artikel 107, § 1, tweede lid, 1°, naar "het eerste lid, 1°, b) en d)," wordt evenwel het tegengestelde tot uitdrukking gebracht, gelet op de negatieve formulering van de laatstgenoemde bepalingen, wat dient te worden verholpen.
Artikel 109
85. Aangezien artikel 89 van het decreet van 25 april 2014 specifiek toepassing vindt op de beslissing over het verzoek of het ambtshalve initiatief tot bijstelling van de omgevingsvergunning en, wat de bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden betreft, wordt uitgevoerd bij titel 4, hoofdstuk 1, van het ontwerp, waartoe artikel 109 behoort, schrijve men aan het einde van het eerste lid van dat laatstgenoemde artikel : "zijn de bepalingen van artikel 89 van het decreet van 25 april 2014 van toepassing" (niet : "zijn de bepalingen van artikel 89 van het decreet van 25 april 2014 en de bepalingen ter uitvoering daarvan van overeenkomstige toepassing").
Dezelfde opmerking geldt, mutatis mutandis, voor artikel 127, eerste lid, in fine, van het ontwerp.
Artikel 111
86. Artikel 111 van het ontwerp bevat een regeling voor het instellen van het beroep tegen de beslissing over de bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014.
De inleidende zin van het eerste lid van dit artikel bepaalt dat beroep kan worden ingesteld tegen elke uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing over een verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden.
Deze bepaling strijdt evenwel met artikel 90, § 1, van het decreet van 25 april 2014 in zoverre ze een beroep mogelijk maakt tegen een beslissing over een ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde milieuvoorwaarden. Ze dient dan ook in overeenstemming te worden gebracht met de voormelde decreetsbepaling.
Dezelfde opmerking geldt voor de inleidende zin van artikel 116, eerste lid, van het ontwerp, alsook, mutatis mutandis, voor de inleidende zin van de artikelen 129, eerste lid, en 134, eerste lid, van het ontwerp.
87. In artikel 111, tweede lid, van het ontwerp voege men nog het jaartal in van het decreet waarnaar wordt verwezen, namelijk 2014.
Artikel 114
88. Met het oog op een behoorlijke bewijsbeoordeling verdient het aanbeveling om in artikel 114, § 3, tweede lid, van het ontwerp voor te schrijven dat de vraag van de exploitant om te worden gehoord, wordt meegedeeld "met een beveiligde zending".
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 132, § 3, tweede lid, van het ontwerp.
Artikel 115
89. Artikel 115, eerste lid, van het ontwerp bepaalt wanneer de termijn om een beslissing te nemen, vermeld in artikel 66, § 1, 1°, van het decreet van 25 april 2014, wordt verlengd. Dat is enkel het geval als toepassing wordt gemaakt van de administratieve lus, vermeld in artikel 13 van het decreet van 25 april 2014.
In zoverre de termijnverlenging tot dat enkele geval wordt beperkt, strijdt deze ontworpen bepaling met artikel 90, § 2, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 66, § 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, dat een ruimere draagwijdte heeft.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 133, eerste lid, van het ontwerp.
Artikel 116
90. De redactie van artikel 116, eerste lid, van het ontwerp moet worden afgestemd op de mogelijkheid van een termijnverlenging voor de betreffende beslissing, waarbij rekening is te houden met de opmerking over artikel 115, eerste lid, van het ontwerp.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 134, eerste lid, van het ontwerp, maar daarbij moet dan rekening worden gehouden met de opmerking over artikel 133, eerste lid, van het ontwerp (zie opmerking 89).
Artikel 119
91. In artikel 119, zesde lid, van het ontwerp moet worden verwezen naar "artikel 118, eerste lid, 2°, " (niet : "artikel 118, 2° ").
Artikel 120
92. De gemachtigde heeft meegedeeld dat in artikel 120, 1°, van het ontwerp "het betrokken publiek" wordt bedoeld, overeenkomstig artikel 83, § 1, eerste lid, 2°, a), van het decreet van 25 april 2014, en hij heeft voorgesteld om de tekst in die zin te herformuleren.
Met dat voorstel kan worden ingestemd.
93. Aan het einde van artikel 120, 2°, van het ontwerp moet worden verwezen naar "de dag van de individuele kennisgeving, vermeld in artikel 119, zesde lid, van dit besluit" (niet : "de dag van de inkennisstelling, vermeld in artikel 119, vijfde lid, van dit besluit").
Artikel 121
94. Aangenomen dat artikel 83, § 1, vierde lid, van het decreet van 25 april 2014 de rechtsgrond vormt van artikel 121 van het ontwerp, moet in de inleidende zin van dit laatstgenoemde artikel worden gepreciseerd dat het gemotiveerde verzoek de betrokken gegevens bevat "op straffe van onontvankelijkheid".
Artikel 123
95. Inzake het verzoek of het ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning bepaalt artikel 123 van het ontwerp dat :
- de bevoegde overheid dat verzoek of initiatief ter beschikking stelt van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie, met de vraag om de ervoor aangevoerde motieven te onderzoeken op kennelijke ongegrondheid (paragraaf 1, derde lid);
- die omgevingsvergunningscommissie daarover, onder bepaalde voorwaarden, op haar beurt vraagt om het standpunt van het adviserend schepencollege en bepaalde adviesinstanties (paragraaf 1, vierde lid);
- het voormelde college en de bedoelde adviesinstanties binnen een vervaltermijn van vijftien dagen hun standpunt ter beschikking stellen van de omgevingsvergunningscommissie, zo niet, worden zij verondersteld van oordeel te zijn dat de voormelde motieven kennelijk
ongegrond zijn voor zover het gaat om een ambtshalve initiatief tot bijstelling of een verzoek ertoe als vermeld in artikel 83, § 1, eerste lid, 1°, respectievelijk artikel 83, § 1, eerste lid, 2°, b), van het decreet van 25 april 2014 (paragraaf 2);
- de omgevingsvergunningscommissie het resultaat van haar onderzoek meedeelt binnen een termijn van dertig dagen, zo niet, wordt zij verondersteld van oordeel te zijn dat de voormelde motieven kennelijk ongegrond zijn voor zover het één van de laatstvermelde gevallen betreft (paragraaf 3).
Deze regeling dient te beantwoorden aan artikel 87, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.
Die decretale bepaling voorziet "[v]oor elk ambtshalve initiatief en elk verzoek tot bijstelling, vermeld in artikel 83, § 1, 1°, respectievelijk 83, § 1, 2°, b), dat niet de individuele toepassing van een door de Vlaamse Regering ter bescherming van de mens en het milieu goedgekeurd programma of plan als voorwerp heeft, evenals voor elk verzoek, vermeld in artikel 83, § 1, 2°, a)", effectief in een onderzoek naar de kennelijke ongegrondheid van de aangevoerde motieven tot bijstelling. Die bepaling betreft echter enkel de betrokken omgevingsvergunningscommissie en niet het adviserend schepencollege en de bijzondere adviesinstanties.
Bovendien bepaalt de tweede zin van artikel 87, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 dat de procedure tot bijstelling definitief wordt stopgezet als de omgevingsvergunningscommissie bij haar onderzoek vaststelt dat het ambtshalve initiatief of het verzoek tot bijstelling uitsluitend gebaseerd is op motieven die kennelijk ongegrond zijn.
De decreetgever heeft een stopzetting van de betreffende bijstellingsprocedure aldus enkel verbonden aan een vaststelling van de omgevingsvergunningscommissie. Bij gebreke van een uitdrukkelijke regeling in andere zin en afgezien van de bezwaren die daaraan mogelijk verbonden zouden zijn uit het oogpunt van hogere rechtsnormen, kan de decretale bepaling in kwestie, gelet op het ingrijpende gevolg van de stopzetting van de procedure, niet worden geacht een vermoeden van kennelijke ongegrondheid in te stellen, maar mag ze enkel zo worden opgevat dat ze een actief optreden van de omgevingsvergunningscommissie vereist.
Het ontwerp moet op dat punt dan ook in overeenstemming worden gebracht met het decreet.
Artikel 141
96. De verwijzingen in de opsomming van artikel 141, eerste lid, van het ontwerp vertonen de volgende gebreken :
- in punt 1° is niet te verwijzen naar artikel 58, maar naar artikel 142, want het is uit dat laatstgenoemde artikel dat blijkt in welke aangepaste mate artikel 58 relevant is voor de aanplakking van de affiche ter bekendmaking van de meldingsakte;
- in punt 2° is niet te verwijzen naar artikel 61, eerste lid, dat geen betrekking heeft op de publicatie op de website van de bevoegde overheid, maar naar artikel 59, waarvoor dat wel het geval is;
- in punt 3° is niet te verwijzen naar artikel 61, maar naar artikel 143, aangezien de opgave van de persoon en de instanties aan wie een individuele kennisgeving van de meldingsakte plaatsvindt, vervat ligt in dat laatstgenoemde artikel.
97. Indien het bestuursorgaan waarbij een melding is gedaan, het standpunt huldigt dat de gemelde handelingen of exploitatie niet meldingsplichtig of verboden zijn, zodat van die melding geen akte wordt genomen, noch daaraan enig ander gevolg wordt gegeven, kan dat standpunt aanleiding geven tot betwisting. Met het oog op de bewijslevering van de datum waarop de persoon die de melding heeft verricht van dat standpunt op de hoogte wordt gebracht overeenkomstig artikel 141, tweede lid, van het ontwerp, dient dan ook te worden bepaald dat een dergelijke individuele kennisgeving wordt uitgevoerd met een beveiligde zending, zoals dat in artikel 143, eerste lid, van het ontwerp is voorgeschreven voor de kennisgeving van de meldingsakte.
Artikel 143
98. Nu een individuele kennisgeving aan de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij en aan de Vlaamse Milieumaatschappij doelbewust niet (langer) wordt voorgeschreven voor vergunningsbeslissingen,50 rijst de vraag of dit volgens artikel 143, tweede lid, van het ontwerp, wel nog dient te gebeuren voor de meldingsakte.
Artikel 146
99. De gemachtigde heeft bevestigd dat de in artikel 146, § 1, van het ontwerp vermelde voorwaarden van cumulatieve aard zijn. Men schrijve aan het einde van de inleidende zin van die bepaling dan ook : "aan elk van de volgende voorwaarden".
Artikel 148
100. Zoals de gemachtigde heeft bevestigd, is in fine van artikel 148, derde lid, van het ontwerp te verwijzen naar artikel 146 (niet : "artikel 129 en 132").
Artikel 150
101. Gelet op het onderwerp van die bepaling is aan het einde van artikel 150, tweede lid, 7°, van het ontwerp te verwijzen naar "artikel 100" (niet : "titel 3, hoofdstuk 13, van dit besluit"), zoals de gemachtigde heeft erkend.
Artikel 153
102. Zoals de overige onderdelen van de opsomming in artikel 153, tweede lid, van het ontwerp verdient ook het punt 4° ervan, over "een certificaat getekend door het certificatenbeheerplatform van de Vlaamse overheid", enige toelichting in het verslag aan de Vlaamse Regering waarmee het te nemen besluit zal worden bekendgemaakt.51
Artikelen 154 en 164
103. Overeenkomstig de artikelen 154, 1°, en 164, 1°, van het ontwerp moeten de betrokken ministers samen de stukken en de gegevens bepalen die respectievelijk het uitwisselingsplatform en het omgevingsvergunningenregister minstens moeten bevatten. De aldus aan de betrokken ministers toegekende bevoegdheid kan enkel toelaatbaar worden geacht in zoverre de door hen te bepalen "stukken" en "gegevens" die zijn waarvan het verwerken en het bijhouden reeds het voorwerp uitmaken van bestaande wet- of decreetgeving en waaromtrent het enkel aan de ministers toekomt om te bepalen welke van die "stukken" en "gegevens" moeten worden opgenomen in het uitwisselingsplatform en het omgevingsvergunningenregister. Er anders over oordelen en ervan uitgaan dat de betrokken ministers in de voornoemde bepalingen bevoegd zouden kunnen worden gemaakt om zelf de gegevensverwerking52 te regelen, zou op gespannen voet komen te staan met onder meer de waarborgen waarin artikel 22 van de Grondwet op het vlak van het recht op eerbiediging van het privéleven voorziet en die inhouden dat de gegevensverwerking zaak is van de decreetgever die het weliswaar aan de Vlaamse Regering - en niet aan één of meer ministers - kan overlaten om welbepaalde en voldoende afgebakende aspecten van die gegevensverwerking nader te regelen.53
Ter wille van de duidelijkheid zou het nuttig zijn dat in het verslag aan de Vlaamse Regering enige toelichting zou worden gegeven omtrent de draagwijdte van de bevoegdheid die in de artikelen 151, 1°, en 164, 1°, van het ontwerp aan de betrokken ministers wordt gegeven, met dien verstande dat die bevoegdheid geen betrekking kan hebben op de regeling van de gegevensverwerking zoals hiervoor omschreven.
Artikel 155
104. In artikel 155, eerste lid, van het ontwerp schrijve men : "een beveiligde zending als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, c), van het decreet van 25 april 2014, op voorwaarde dat de gegevensuitwisseling verloopt conform deze titel" (niet : "in artikel 2, 2°, van het decreet van 25 april 2014" en "bij en krachtens dit besluit").54
Artikel 157
105. Op basis van verduidelijkingen verstrekt door de gemachtigde, verdient het aanbeveling artikel 157 van het ontwerp, of minstens het tweede lid ervan,55 om te werken als volgt :
"De instanties vermeld in artikel 156 communiceren op analoge wijze met de persoon die een procedure vermeld in artikel 150, tweede lid, op die wijze instelt en die niet verzoekt om communicatie op digitale wijze."
Artikel 158
106. Artikel 158 van het ontwerp, noch enig ander artikel van titel 8, hoofdstuk 2, afdeling 2, van het ontwerp, bevat een bepaling inzake de digitale indiening van standpunten, opmerkingen en bezwaren in het raam van het openbaar onderzoek. Indien het de bedoeling is van de stellers van het ontwerp dat een dergelijke indiening mogelijk zou zijn, dan moet ook de mogelijkheid worden geboden om het bewijs te leveren van het tijdstip van die indiening. De formulering van standpunten, opmerkingen en bezwaren moet blijkens artikel 25 van het ontwerp immers plaatsvinden "[g]edurende de periode waarin het openbaar onderzoek loopt".
107. In artikel 158, eerste lid, van het ontwerp moet worden verwezen naar "de procedures, vermeld in artikel 150, tweede lid," (niet : "artikel 134").
108. Anders dan in artikel 158, derde lid, 2°, van het ontwerp het geval is voor "de beslissing over aanvragen of verzoeken, vermeld in punt 1° ", is wat de "meldingen" betreft die in het bedoelde punt 1° op het vlak van de datum van indiening en ontvangst worden genoemd naast "aanvragen" en "verzoeken", voor de "meldingsakte" omschreven in artikel 2, eerste lid, 6°, van het decreet van 25 april 2014, niet voorzien in een "statusvermelding op het omgevingsloket, met vermelding van datum en uur", die geldt als "datum van mededeling en ontvangst".
Artikel 111, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 bepaalt nochtans dat de bevoegde overheid die akte neemt van de melding, "de meldingsakte per beveiligde zending [bezorgt] aan de persoon die de melding heeft verricht binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag na de datum van ontvangst van de melding". De "datum van de betekening van de meldingsakte" is dan ook determinerend voor de (daaropvolgende) dag waarop het gemelde project mag worden uitgevoerd of geëxploiteerd en die ook het aanvangspunt vormt van de vervaltermijn waarbinnen de meldingsakte kan worden bestreden bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.56
Een elektronische statusvermelding die als bewijs kan gelden van de datum van digitale bezorging van de meldingsakte, is derhalve wezenlijk.
In artikel 158, derde lid, van het ontwerp dient dan ook een nieuw punt 3° betreffende een dergelijke vermelding te worden ingevoegd, waarna de voorliggende punten 3° en 4° van dat lid, evenals de verwijzing in dat laatste punt, dienovereenkomstig moeten worden vernummerd.
Artikel 159
109. Zoals genoegzaam blijkt uit de verdere inhoud ervan, moeten vooraan in artikel 159, eerste lid, van het ontwerp, na de woorden "de vergunningsaanvraag", de woorden "of de melding" worden ingevoegd.
Artikel 167
110. In artikel 167, 2°, f), van het ontwerp, bij de definitie van "milieukwaliteitsnorm", moeten de woorden "van titel II van het VLAREM" vervangen worden door de woorden "van dit besluit".
Artikel 199
111. In het ontworpen artikel 4.1.5.5 van titel II van het VLAREM schrijve men "artikel 1.4.5.1.1, § 1, tweede lid" (niet : "artikel 1.4.5.1.1, § 1, 2").
Artikel 241
112. In artikel 241, 1°, van het ontwerp moet het addendum waarnaar wordt verwezen nader worden gespecificeerd, naar analogie van artikel 241, 3°.
Artikelen 244 en 245
113. Deze artikelen bevatten geen bepalingen en moeten dan ook worden weggelaten uit het ontwerp (zie ook reeds opmerking 16).
Artikel 541
114. In artikel 541 van het ontwerp moet de te vervangen tabel nog worden opgenomen.
Artikelen 562 tot 565
115. Met betrekking tot de artikelen 562 tot 565 van het ontwerp verklaarde de gemachtigde het volgende :
"Het betreffende besluit is een uitvoeringsbesluit van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen. Hoewel dit besluit formeel niet opgeheven is, vindt het in de praktijk geen toepassing meer. De verwijzingen naar milieuvergunningen in deze tekst, betreffen ook steeds milieuvergunningen die in de betrokken periode toegekend moesten zijn (de facto milieuvergunningen van voor het nieuwe Mestdecreet, dus van voor 1 januari 2007). Voor dit besluit is het dan ook niet nodig dat de terminologie aangepast wordt aan de nieuwe terminologie van de omgevingsvergunning. De wijzigingen aan dit besluit mogen dan ook uit de tekst weggelaten worden."
Gelet op dit antwoord kunnen de artikelen 562 tot 565 uit het ontwerp worden weggelaten. De stellers van het ontwerp moeten nagaan of het betrokken besluit dan niet het best gelijk kan worden opgeheven indien het in de praktijk geen toepassing meer vindt.
Artikel 589
116. Bij artikel 589 van het ontwerp wordt de definitie van de term "varkenshouder" in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 `tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest afkomstig van varkens' vervangen. Anders dan in de bestaande definitie wordt niet meer gerefereerd aan de betrokken rubrieken van de indelingslijst bedoeld in artikel 5.2.1, § 1, van het DABM. Ter wille van de rechtszekerheid moet de ontworpen bepaling in die zin worden aangevuld.
Artikelen 600 en 602
117. De stellers van het ontwerp moeten nagaan of in de artikelen 600 en 602 van het ontwerp niet telkens melding kan worden gemaakt van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, veeleer dan van de omgevingsvergunning.
Die opmerking geldt ook voor artikel 778 van het ontwerp.
Artikel 609
118. De bepalingen die op het eerste gezicht rechtsgrond kunnen bieden voor artikel 609 van het ontwerp, namelijk de artikelen 21 en 40bis van het decreet van 23 januari 1991 `inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen', zijn opgeheven bij het Mestdecreet van 22 december 2006. De gemachtigde verklaarde met betrekking tot het te wijzigen besluit hetzelfde als in opmerking 115. Om dezelfde redenen als daar vermeld, kan artikel 609 uit het ontwerp worden weggelaten en moeten de stellers van het ontwerp nagaan of het betrokken besluit dan niet het best gelijk kan worden opgeheven indien het in de praktijk geen toepassing meer vindt.
Artikel 667
119. Artikel 667 van het ontwerp strekt tot de wijziging van artikel 38, tweede en derde lid, van bijlage XVI bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 `betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers'. De te wijzigen bepalingen hebben betrekking op de mogelijkheid tot erkenning als groep van assistentiewoningen op basis van een beoordeling van de vergunningstoestand "op de datum van inwerkingtreding van deze bijlage", zijnde 1 januari 2013.57 Het is dan ook niet zinvol om in dergelijke bepalingen naast de "stedenbouwkundige vergunning" ook de "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen" te vermelden, aangezien die laatste vergunning pas over ruim een jaar zal kunnen worden verleend. Artikel 667 kan dan ook beter uit het ontwerp worden weggelaten.
Artikelen 671
120. Bij artikel 671 van het ontwerp wordt de wijziging beoogd van artikel 5, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 `betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening'. Wellicht hebben de stellers van het ontwerp uit het oog verloren dat in die bepaling niet alleen de woorden "de milieuvergunning" voorkomen, maar ook de woorden "een milieuvergunning", waarvoor een gelijkaardige aanpassing nodig is.
Artikel 679
121. Het is de Raad van State, afdeling Wetgeving, niet duidelijk waarom door de wijziging die bij artikel 679, 2°, van het ontwerp wordt aangebracht in artikel 4.1, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 `tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is' enkel de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit wordt vermeld en niet de milieuvergunning, terwijl die laatste vermelding wel resulteert uit de wijziging van artikel 5, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 `betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening' bij artikel 671 van het ontwerp. De stellers van het ontwerp moeten nagaan of dat effectief de bedoeling is.
Hoofdstuk 42 van titel 9
122. In hoofdstuk 42 van titel 9 van het ontwerp moet allicht ook voor de artikelen 6.2 en 7.4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 `tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is' nog worden voorzien in de vervanging van de woorden "stedenbouwkundige vergunning" door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".
Artikel 703
123. Artikel 703 van het ontwerp moet allicht worden aangevuld met een wijzigingsbepaling voor de punten 2° en 98° van artikel 1.1.1, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, teneinde in die punten aan te geven dat daarin de aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning, respectievelijk die vergunning zelf worden beoogd "vermeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals dat artikel gold voor de wijziging ervan bij het decreet van 25 april 2014".
Artikel 708
124. De toepassing van artikel 6.4.1/5, § 1, vierde lid, van het Energiebesluit vereist dat "aangetoond kan worden dat de aanvraag tot het verkrijgen van [een] stedenbouwkundige vergunning dateert van voor 1 januari 2014". In die omstandigheid is het niet correct om de woorden "stedenbouwkundige vergunning" te vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen". Artikel 708 moet dan ook worden weggelaten uit het ontwerp.
Om analoge redenen moeten ook de artikelen 716, 728 en 729 uit het ontwerp worden weggelaten.
Artikel 710
125. In artikel 7.4.2, § 1, zevende lid, van het Energiebesluit wordt het woord "milieuvergunning" bij artikel 710 van het ontwerp beter niet vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit", maar aangevuld met de woorden "of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit". Het betrokken lid heeft immers betrekking op steunverlening "aangevraagd na 1 juli 2012".
Artikel 717
126. In artikel 717 van het ontwerp zijn de volgende wijzigingen aan te brengen, aangenomen dat de inwerkingtreding van dit artikel, zoals ze is geregeld in artikel 811, eerste lid, 2°, daarvoor niet te lang op zich zal laten wachten :
- in punt 1° is te verwijzen naar "paragraaf 1, 5°, " (niet : "4° ") van artikel 9.1.11 van het Energiebesluit;
- in punt 2° is te verwijzen naar "paragraaf 1, 6° tot 8°, " (niet : "5° tot en met 8° ") van het laatstgenoemde artikel van het Energiebesluit;
- in punt 3° is te verwijzen naar "paragraaf 2, eerste lid, 4°, " (niet : "3° ") van het betreffende artikel van het Energiebesluit;
- in punt 4° is te verwijzen naar "paragraaf 2, eerste lid, 5° tot 7° " (niet : "4° tot en met 7° ") van het betreffende artikel van het Energiebesluit;
- een nieuw punt 5° is in te voegen, waarmee in paragraaf 2, tweede lid, 1°, van het betreffende artikel van het Energiebesluit dezelfde wijziging wordt aangebracht als degene bepaald in de punten 1° en 3° van artikel 717 van het ontwerp;
- het bestaande punt 5° is te vernummeren tot punt 6° en het toepassingsgebied ervan is te beperken tot paragraaf 2, tweede lid, 2° en 3°, van het betreffende artikel van het Energiebesluit;
- het bestaande punt 6° is te vernummeren tot punt 7°.
Artikel 718
127. Onder hetzelfde voorbehoud als dat gemaakt in de vorige opmerking moeten in artikel 718 van het ontwerp de wijzigingen van artikel 9.1.11/1 van het Energiebesluit worden opgesplitst in :
- een punt 1°, waarbij in punt 1° van het voornoemde artikel van het Energiebesluit de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" worden vervolledigd met de woorden "of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
- een punt 2°, waarbij in de punten 2° en 3° van het voornoemde artikel van het Energiebesluit de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" telkens worden vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".
Artikel 719
128. De wijziging van artikel 9.1.12/1, § 1, van het Energiebesluit, bepaald in artikel 719 van het ontwerp, is te beperken tot het punt 2° van die paragraaf over de vergunningsaanvraag "vanaf 1 januari 2014".
Artikel 730
129. Aan de gemachtigde is gevraagd naar de verantwoording om voor het verkrijgen van de individuele vergunning niet langer als voorwaarde op te leggen dat door de betrokkene moet zijn voldaan aan de vereisten die in het project zijn vermeld.
Hij heeft daarop het volgende geantwoord :
"Vermoedelijk is deze eis onbewust weggevallen. We stellen voor om toe te voegen : `voorzover de houder van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of de kandidaat-exploitant voldoet aan de vereisten die in het maatschappelijk project zijn vermeld.'"
Men vulle de tekst aan zoals de gemachtigde voorstelt.
Artikel 732
130. In artikel 732 van het ontwerp wordt in punt 1°, in de vervangende zinsnede "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen als vermeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en artikel 2, eerste lid, 7°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning", de verwijzing naar die laatste decretale bepaling beter weggelaten, aangezien die bepaling, in tegenstelling tot deze die eraan voorafgaat, niet specifiek betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen.
Die opmerking geldt ook voor artikel 765, 1°, van het ontwerp.
Artikelen 762 en 763
131. Met betrekking tot de wijzigingen die bij de artikelen 762 en 763 van het ontwerp worden aangebracht, is te specificeren dat ze betrekking hebben op respectievelijk "artikel 55, § 3, eerste lid, 3°, " en "artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, " (niet : "artikel 55, § 3, 3°, " en "artikel 56, § 2, 3°, ") van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 `tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid'.
Artikel 798
132. In artikel 798 van het ontwerp is te verwijzen naar "artikel 390, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014" (niet : "artikel 390, § 1, 1° ") en, klaarblijkelijk, naar "de gegevens en documenten vermeld in het formulier vastgesteld in bijlage 16",58 die geen uitstaans hebben met "de gegevens en documenten die voor het melden van een ingedeelde inrichting of activiteit van de klasse 3 worden vereist".
Artikel 799
133. Minstens aan het einde van de inleidende zin van artikel 799, eerste lid, van het ontwerp en eventueel ook in de twee andere leden van dat artikel, schrijve men : "de mededeling met de vraag tot omzetting" (niet : "de mededeling").
134. In artikel 799, eerste lid, 3°, en tweede lid, 2°, van het ontwerp moet worden verwezen naar artikel 798 (niet : "artikel 817").
135. Uit de verwijzing in artikel 799, tweede lid, 1°, van het ontwerp naar het eerste lid, 1°, van hetzelfde artikel volgt dat de indiening van de mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van onbepaalde duur bij een bestuursorgaan dat niet bevoegd is voor een dergelijke mededeling, tot gevolg heeft dat die mededeling onontvankelijk is en de procedure tot behandeling ervan wordt stopgezet.
Deze regeling is voor diegene die de betreffende mededeling indient, wezenlijk ongunstiger dan die welke geldt in geval van indiening bij een onbevoegd bestuursorgaan van een reguliere aanvraag tot afgifte van een omgevingsvergunning, ongeacht of die aanvraag te behandelen is volgens de gewone, dan wel volgens de vereenvoudigde vergunningsprocedure.59
Een dergelijk verschil in behandeling behoeft een redelijke verantwoording uit het oogpunt van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Als de stellers van het ontwerp zulke verantwoording voorhanden achten, nemen zij ze het best op in het verslag aan de Vlaamse Regering en is in artikel 799, tweede lid, 1°, van het ontwerp te verwijzen naar "het eerste lid, 1° of 2°, " (niet : "het eerste lid, 1° en 2°, ") van dat artikel. Zo niet, dan is de verwijzing naar het eerste lid, 1°, van het artikel weg te laten.
Artikel 800
136. In artikel 800, tweede lid, van het ontwerp is te verwijzen naar "artikel 4.3.3, § 2, van het DABM" (niet : "artikel 4.3.2, § 2, van het DABM").
Artikel 801
137. In artikel 801 van het ontwerp zijn de volgende correcties aan te brengen :
- in het eerste lid is te verwijzen naar "artikel 800, derde lid," (niet : "artikel 819, tweede lid,");
- in het tweede lid, 3°, is te verwijzen naar "artikel 390, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014" (niet "artikel 390, § 1, 2°, ");
- in het derde lid is de zinsnede "overeenkomstig artikel 226 van het decreet van 25 april 2014" weg te laten.60
Artikel 802
138. In artikel 802, § 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp zijn de woorden "of de aanvraag niet zelf hebben ingediend" kennelijk te vervangen door de woorden "en de mededeling met de vraag tot omzetting niet zelf hebben ingediend". Ook rijst de vraag of niet tevens rekening moet worden gehouden met de hypothese waarbij de omgevingsvergunningscommissie overeenkomstig artikel 39, § 4, tweede lid, van het ontwerp, optreedt "als het een vraag tot omzetting van een milieuvergunning als vermeld in artikel 390, § 4, van het decreet van 25 april 2014, betreft".
139. Aan het begin van artikel 802, § 1, eerste lid, 2°, van het ontwerp wordt beter de zinsnede "in voorkomend geval," opgenomen,61 aangezien het adviserend schepencollege omschreven in artikel 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp het bestuursorgaan zelf kan zijn dat instaat voor de akteneming van de mededeling met de vraag tot omzetting, in welk geval de toepassing van de overige leden van artikel 802, § 1, van het ontwerp zonder voorwerp is wat dat college betreft.
140. Artikel 802, § 1, derde lid, van het ontwerp bepaalt het rechtsgevolg dat intreedt als het adviserend schepencollege nalaat om binnen een termijn van dertig dagen de informatie mee te delen die wordt vermeld in het eerste lid, 2°, van dat artikel, namelijk of de ingedeelde inrichting of activiteit die het voorwerp is van een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een omgevingsvergunning van onbepaalde duur, stedenbouwkundig hoofdzakelijk vergund is als vermeld in artikel 4.1.1, 7°, a), van de VCRO. Dat rechtsgevolg bestaat erin dat "voor de toepassing van artikel 390, § 1, [eerste lid, 3°, ] van het decreet van 25 april 2014 [wordt] aangenomen dat de ingedeelde inrichting of activiteit stedenbouwkundig hoofdzakelijk vergund is".
Het vereiste dat "de stedenbouwkundige handelingen die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit (...) op het tijdstip van de mededeling, vermeld in punt 1°, hoofdzakelijk [zijn] vergund", wordt in artikel 390, § 1, eerste lid, 3°, van het decreet van 25 april 2014 vermeld als één van de cumulatieve voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat een milieuvergunning die vanaf 10 september 2002 is aangevraagd en verleend voor een termijn van twintig jaar, zou kunnen worden geacht te zijn verleend voor onbepaalde duur.
In artikel 4.1.1, 7°, a), van de VCRO worden de woorden "hoofdzakelijk vergund" omschreven als "een vergunningstoestand, waarbij voor de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen geldt dat [...] bedrijven en hun constructies slechts hoofdzakelijk vergund zijn indien de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke constructies vergund of vergund geacht zijn, ook wat de functie betreft".
Constructies zijn vergund in de zin van de laatstvermelde bepaling als daarvoor een bouwvergunning of een stedenbouwkundige vergunning - in de toekomst een omgevingsvergunning voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen - werd verkregen. Die verkrijging kan niet de vorm hebben aangenomen of aannemen, noch zal ze die op grond van het decreet van 25 april 2014 kunnen aannemen, van een stilzwijgende beslissing.62
Om een constructie als "vergund geacht" te kunnen kwalificeren, is dan weer decretaal vereist dat zulks "door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel wordt aangetoond" en, bij de eventuele opname van een dergelijke constructie in het vergunningenregister, rust op de gemeentelijke overheid een actieve onderzoeksplicht bij de beoordeling van die bewijslevering.63
Uit wat voorafgaat volgt dat de decreetgever heeft voorgeschreven dat een milieuvergunning van bepaalde duur slechts kan worden geacht te zijn verleend voor onbepaalde duur als de stedenbouwkundige handelingen die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van de betreffende ingedeelde inrichting of activiteit hoofdzakelijk zijn vergund, dat hij voorts heeft geregeld hoe die voorwaarde is op te vatten en op welke wijze de vervulling ervan kan worden vastgesteld en dat hij het daarbij niet mogelijk heeft gemaakt om die vervulling te veronderstellen wegens het enkele stilzitten van het bestuur.
Het komt niet aan de Vlaamse Regering toe om wel een dergelijke veronderstelling in te stellen, zoals het geval is in artikel 802, § 1, derde lid, van het ontwerp. Die bepaling kan dan ook geen doorgang vinden.
141. In artikel 802, § 2, eerste en tweede lid, van het ontwerp is te verwijzen naar respectievelijk "artikel 801" (niet : "artikel 820") van dezelfde tekst en "artikel 36ter, § 3, derde lid, van het Natuurdecreet" (niet : "artikel 226 van het decreet van 25 april 2014").
142. Artikel 802, § 2, vierde lid, van het ontwerp bepaalt dat het Agentschap voor Natuur en Bos (niet : "Agentschap voor Bos en Natuur") bij gebreke van tijdige terbeschikkingstelling aan het bevoegde bestuur van zijn uitdrukkelijke beslissing hierover op verzoek van het betrokken publiek, geacht wordt van oordeel te zijn dat geen passende beoordeling moet worden opgesteld met betrekking tot een vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van onbepaalde duur.
Dat geen passende beoordeling vereist is, wordt in artikel 390, § 1, eerste lid, 4°, in fine, van het decreet van 25 april 2014 vermeld als één van de cumulatieve voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat zo een omzetting zou kunnen plaatsvinden.
Artikel 36ter, § 3, derde lid, van het decreet van 21 oktober 1997 `betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu' (in het ontwerp : "Natuurdecreet") bepaalt in dit verband dat een passende beoordeling moet worden uitgevoerd indien het Agentschap voor Natuur en Bos64 onder meer op gemotiveerd verzoek van het betrokken publiek oordeelt dat zo een beoordeling nog niet is gemaakt en "dat het betrokken project een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken". In artikel 2, 30°, van hetzelfde decreet wordt dan weer omschreven wat moet worden verstaan onder zo "een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone".65 De uitvoering van de passende beoordeling is van belang uit het oogpunt van de verplichting, voorgeschreven in paragraaf 4 van voormeld artikel 36ter, die rust op de overheid die over onder meer een vergunningsaanvraag moet beslissen, om de vergunning slechts toe te kennen indien de activiteit waarvoor ze vereist is geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken. Als zodanig dient die overheid met een uitgevoerde passende beoordeling terdege rekening te houden, zoals paragraaf 6 van het laatstgenoemde artikel nog uitdrukkelijk oplegt.
Aldus is decretaal bepaald dat een milieuvergunning van bepaalde duur slechts kan worden geacht verleend te zijn voor onbepaalde duur als geen passende beoordeling is vereist en aan de hand van welk criterium en door welk gespecialiseerd bestuursorgaan in concreto is uit te maken of dat al dan niet zo is. Tevens is alzo decretaal aangegeven welk belang in bevestigend geval aan een passende beoordeling toekomt voor de vergunbaarheid van de exploitatie in kwestie.
Daaruit volgt dat niet kan worden aanvaard dat de Vlaamse Regering in artikel 802, § 2, vierde lid, van het ontwerp erin voorziet dat aan het Agentschap voor Natuur en Bos bij de toepassing van artikel 390 van het decreet van 25 april 2014 een stilzwijgend negatief oordeel kan worden toegedicht over de noodzaak van een passende beoordeling.
Die bevinding volstaat om te besluiten dat de betreffende ontworpen bepaling geen doorgang kan vinden.
Artikel 803
143. De verwijzingen in artikel 803 van het ontwerp moeten worden gecorrigeerd tot verwijzingen naar de "artikelen 801 en 802" (niet : "artikel 820 en 821") van die tekst en naar "de voorwaarden vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, wat betreft de passende beoordeling, van het decreet van 25 april 2014" (niet : "artikel 390, § 1, 2°, 3° en 4° ").
Artikel 804
144. In artikel 804 van het ontwerp schrijve men : "de mededeling met de vraag tot omzetting" (niet : "de mededeling van omzetting").
Artikel 805
145. Minstens in het eerste en eventueel ook in het tweede lid van artikel 805 van het ontwerp wordt duidelijkheidshalve na de woorden "de akte" het best ook de zinsnede "vermeld in artikel 804" ingevoegd.
146. Aan het einde van artikel 805, tweede lid, van het ontwerp is te verwijzen naar "artikel 802" (niet : "artikel 821").
Artikel 807
147. De redactie van artikel 807, eerste lid, van het ontwerp is te verbeteren als volgt :
- in de inleidende zin, is te verwijzen naar "artikel 390, § 1, eerste lid, 2° of 4°, van het decreet van 25 april 2014" (niet : "artikel 390, § 1, 2° of 4° ");
- nog in de inleidende zin, is te verwijzen naar "de beveiligde zending aan de aanvrager, vermeld in artikel 800, derde lid, of artikel 806" (niet : "artikel 819 of artikel 825");
- in punt 1° schrijve men : "voor zover ze nog niet zijn bezorgd met toepassing van artikel 798 of artikel 799, tweede lid, 2° " (niet : "voor zover ze niet in toepassing van artikel 817 of 818, al zijn bezorgd").
Artikel 810
148. In artikel 810, 4°, van het ontwerp zijn de woorden "de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar" te vervangen door de woorden "het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed", zijnde het slot van het geldende opschrift van het betreffende besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000, zoals het wel correct is vermeld in het huidige zeventiende lid van de aanhef van het ontwerp.
Artikel 811
149. Artikel 811, eerste lid, 1°, van het ontwerp laat alle artikelen van het decreet van 25 april 2014 in werking treden één jaar na de dag na de datum van de bekendmaking van het te nemen besluit, met uitzondering van de artikelen die erin worden vermeld.
Het eerste van die uitgezonderde artikelen is artikel 2 van het betreffende decreet. In het verslag aan de Vlaamse Regering wordt daarvoor verwezen naar de inwerkingtreding van dat artikel als gevolg van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 `tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning', zijnde tien dagen na de bekendmaking van dat besluit op 4 maart 2015.
In dit verband moet er evenwel worden op gewezen dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, in advies 56.947/1, gegeven op 6 februari 2015, over het ontwerp dat heeft geleid tot het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015, de volgende opmerking heeft gemaakt over de inwerkingtreding van artikel 2 van het decreet van 25 april 2014 waarin dat besluit heeft voorzien :
"Nu artikel 3 van het ontwerp enkel de inwerkingtreding regelt van artikel 2 van het decreet van 25 april 2014 doch niet van de bepalingen van dat decreet waarin aan die begrippen wordt gerefereerd, hebben de in dat artikel 2 opgenomen definities nog geen uitwerking wat betreft de toepassing van het decreet van 25 april 2014 en is er bijgevolg geen bezwaar om dat artikel 2 in werking te laten treden op de in artikel 3 van het ontwerp bepaalde wijze. De bepalingen van het decreet van 25 april 2014 waarin aan de in dat artikel 2 opgenomen begrippen wordt gerefereerd, zullen uiteraard wel in werking moeten treden overeenkomstig het bepaalde in artikel 397 van dat decreet, teneinde de overgangsperiode waarin door de decreetgever met betrekking tot de inwerkingtreding van de nieuwe regeling inzake de omgevingsvergunning is voorzien, te waarborgen. In afwachting daarvan, is er echter geen bezwaar om de voornoemde definities reeds uitwerking te laten hebben voor de toepassing van het decreet van 25 april 2014 `betreffende complexe projecten', waarvoor in de inwerkingtreding is voorzien op 1 maart 2015."
In het licht van die opmerking en rekening houdende met de wijze waarop de inwerkingtreding van het bij het ontworpen besluit uit te voeren decreet van 25 april 2014 is geregeld in artikel 397 van dat decreet66, moet worden aangenomen dat artikel 2 van hetzelfde decreet nog geen uitwerking heeft voor de toepassing van dat decreet zelf, maar enkel voor de toepassing van het decreet van 25 april 2014 `betreffende complexe projecten'.67
Dat artikel 2, waarvan de definities die het bevat relevant zijn voor omzeggens het ganse decreet waartoe het behoort, mag dan ook niet worden uitgesloten van de inwerkingtreding bepaald in de inleidende zin van artikel 811, eerste lid, van het ontwerp.

Bijlagen
150. De bij het ontwerp gevoegde bijlagen moeten consequent als zodanig worden benoemd en (correct) worden genummerd68, wat vooralsnog niet het geval is.
151. De als eerste bij het ontwerp gevoegde (maar ongenummerde) bijlage, namelijk het modelformulier voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het exploiteren van een ingedeelde inrichting of activiteit, bevat een rubriek D over de MER-plicht.
In die rubriek is evenwel niets bepaald voor de toepassing van de vrijstelling van die plicht op grond van paragraaf 1 van artikel 4.3.3 van het DABM, in tegenstelling tot wat het geval is voor de daarvan te onderscheiden ontheffing van dezelfde plicht op grond van paragraaf 3 van hetzelfde artikel. Nochtans moet overeenkomstig artikel 4.3.3, § 8, van het DABM ook in geval van een vrijstelling, de definitieve beslissing bij de vergunningsaanvraag worden gevoegd.
152.1. In bijlage 13 van het ontwerp, onder de tabel van deel 2, wordt melding gemaakt van "Noten bij bijlage 6". Aan de gemachtigde is gevraagd welke bijlage hiermee wordt bedoeld.
Hij heeft daarop het volgende geantwoord :
"De ontworpen bijlage 5 is vandaag bijlage 6 van titel I van het Vlarem. Zij bevat nog een verkeerde verwijzing naar de oorspronkelijke bijlage 6. Noten bij bijlage 6 moet dus worden gewijzigd in Noten bij bijlage 5."
Met dit voorstel kan worden ingestemd.
152.2. Ook is aan de gemachtigde gevraagd naar welke richtlijn wordt verwezen in de noten 4, 6, 8 en 21.
Hij heeft daarop geantwoord dat het gaat om de SEVESO III-richtlijn (richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 juli 2012 `betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad').
Deze verwijzing dient te worden vervangen door een verwijzing naar interne regelgeving.
152.3. Ook in noot 11.1 dient de verwijzing naar richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 `inzake onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende aërosols' te worden vervangen door een verwijzing naar interne regelgeving ter omzetting van die richtlijn.
152.4. In de noten 9, 12 en 13 wordt verwezen naar internationale normen/procedures.
Aan de gemachtigde is gevraagd waar deze worden gepubliceerd, of ze vrij toegankelijk zijn en of ze bestaan in een Nederlandse tekst.
Hij heeft daarop het volgende geantwoord :
"Noot 9, 12 en 13 : De UN manual of Tests and Criteria is vrij raadpleegbaar via : http ://www.unece.org/trans/danger/publi/manual/rev5/manrev5-files_e.html. Deze is enkel in het Engels en niet in het Nederlands beschikbaar. De verordeningen zijn in het Nederlands beschikbaar op http ://eur-lex.europa.eu."
Er moet evenwel worden opgemerkt dat met betrekking tot de voornoemde manual niet in een bekendmaking in de zin van artikel 190 van de Grondwet is voorzien, wat vragen oproept op het vlak van de tegenwerpbaarheid ervan aan derden.
De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft in het verleden al bij herhaling aandacht besteed aan het knelpunt van de ontbrekende bekendmaking van technische normen waaraan in Belgische rechtsregels wordt gerefereerd en heeft in dit verband gewezen op de wenselijkheid van het uitwerken van een horizontale oplossing. Tevens heeft de Raad opgemerkt dat, ingeval er bijzondere redenen zouden zijn om bij wet af te wijken van de gebruikelijke bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, erop dient te worden toegezien dat de alternatieve vorm van bekendmaking beantwoordt aan de essentiële randvoorwaarden inzake toegankelijkheid en kenbaarheid van een officiële bekendmaking, waarbij het essentieel is dat - in casu - een Nederlandse versie van de betrokken normen beschikbaar is en dat, wanneer voor het consulteren van de normen een vergoeding wordt gevraagd, het bedrag ervan de toegankelijkheid van die normen niet op een onevenredige wijze belemmert.69
152.5. In punt 3 van het addendum "C5.20.1.6. Windturbines" wordt een geluidsstudie verplicht die een immissieberekening bevat, uitgevoerd volgens ISO 9613-2 (1996).
Ook hier geldt mutatis mutandis dezelfde opmerking als de vorige.
152.6. In de punten 1, 3 en 5 van het addendum "C5.53 Grondwaterwinningen" wordt verwezen naar een bijlage bij titel I van het VLAREM.
Gelet op artikel 810, 1°, van het ontwerp, dat titel I van het VLAREM opheft, moet deze verwijzing worden geactualiseerd.

(... - ...)

1 Voor de betrokken bepaling kan geen rechtsgrond worden gevonden in de artikelen 72 en 74 van het decreet van 25 april 2014, waarvan nochtans melding wordt gemaakt in de door de gemachtigde aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, meegedeelde tabel van bepalingen die het ontwerp tot rechtsgrond strekken.
2 In de door de gemachtigde aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, meegedeelde tabel van rechtsgrond biedende bepalingen wordt verkeerdelijk verwezen naar de artikelen 18, derde lid, en 37, derde lid, van het decreet van 25 april 2014.
3 In de door de gemachtigde meegedeelde tabel van rechtsgrond biedende bepalingen wordt voor die artikelen op een algemene wijze verwezen naar titel V, hoofdstuk 4, van het DABM.
4 Anders dan wat in de door de gemachtigde meegedeelde tabel van rechtsgrond biedende bepalingen wordt vermeld, biedt artikel 5.4.7 van het DABM geen rechtsgrond voor artikel 785 van het ontwerp.
5 De opmerkingen die in dit advies worden geformuleerd met betrekking tot de rechtsgrond van bepalingen van titel 9 van het ontwerp hebben betrekking op de bepalingen met een "inhoudelijke", niet louter terminologische draagwijdte.
6 Niet "artikel 5.6.7, § 2, VCRO", zoals vermeld in de door de gemachtigde meegedeelde tabel van rechtsgrond biedende bepalingen.
7 Bedoeld wordt het voorontwerp van decreet `houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie', waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 20 mei 2015 advies 57.436/1/3 heeft uitgebracht. Het betrokken ontwerp van decreet zou naar het zeggen van de gemachtigde bij het Vlaams Parlement zijn ingediend.
8 Bij wijze van voorbeeld kan worden gerefereerd aan de artikelen 3, 5 en 145 van het ontwerp.
9 Zo vormen de artikelen 26 en 27 van het ontwerp bijvoorbeeld de omzetting van respectievelijk artikel 7 van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 `betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' en artikel 14, lid 3, van richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 `betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad'.
10 Dat gebeurt dan bij voorkeur door middel van een artikel van het ontwerp dat aan de bepalingen voorafgaat die een richtlijn of een onderdeel ervan omzetten. Zie ook omzendbrief VR/2014/4 van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 `betreffende de wetgevingstechniek', hierna verkort "Omzendbrief wetgevingstechniek" genoemd, aanwijzingen 87, 2°, 140, 3°, b), 146, 2°, en 148, formule sub 2°, b).
11 Zonder dat in dat verband naar exhaustiviteit wordt gestreefd, kan worden melding gemaakt van onder meer de artikelen 9, 15, eerste lid, 38, eerste en tweede lid, 68, eerste en derde lid, 72, eerste lid, 74, 76, 84, eerste en derde lid, 89, 107, § 2, vierde lid, 114, § 1, tweede lid, 1° en 2°, 125, § 2, vierde lid, 132, § 1, tweede lid, 1° en 2°, 136, § 1, 137, § 1, 143, eerste lid, 799, eerste lid, 2°, 800, tweede en derde lid, 802, § 1, tweede lid, 806 en 807, tweede en derde lid, van het ontwerp.
12 In casu is het risico op dergelijke verwarring weliswaar miniem, gelet op het bepaalde in artikel 811, eerste lid, van het ontwerp.
13 Zie ook Omzendbrief wetgevingstechniek, aanwijzing 120, 1°.
14 Zie de artikelen 34, § § 7, 13 en 16, en 36, § 2, tweede lid, 2°, en § 15, van het ontwerp.
15 Zoals de artikelen 244 en 245 van het ontwerp.
16 Dat laatste is nu niet het geval vanaf de bespreking van artikel 176 van het ontwerp in het verslag aan de Vlaamse Regering.
17 In bijvoorbeeld de artikelen 15 en 103 van het ontwerp wordt verwezen naar bijlagen zonder precieze opgave van het nummer ervan.
18 De bepalingen die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekken, dienen te worden vermeld samen met de nog van kracht zijnde teksten die de betrokken bepalingen in het verleden eventueel hebben gewijzigd (Omzendbrief wetgevingstechniek, aanwijzing 60, 3° ).
19 Zie Omzendbrief wetgevingstechniek, aanwijzing 80, 2°, a).
20 Zie artikel 5, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 2 juni 2013 `tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en van de koninklijke uitvoeringsbesluiten ervan'.
21 Het in artikel 10, 2°, van het ontwerp vermelde punt 19° betreft "aanvragen met betrekking tot gebouwen of gebouwencomplexen met een totale nuttige vloeroppervlakte, met uitsluiting van de nuttige vloeroppervlakte met de functies wonen en industrie en ambacht, van minstens 50.000 m2, gelegen buiten gemeenten met meer dan 200.000 inwoners".
22 Zie trouwens ook de verwijzing naar punt 21° van de lijst in artikel 41, 1°, van het ontwerp.
23 Zo wordt in artikel 13, eerste lid, 1°, a), van het ontwerp niet hernomen wat in artikel 3, § 2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 wordt bepaald en dat erop neerkomt dat de vrijstelling van openbaar onderzoek voor aanvragen tot handelingen uit te voeren in een gebied waarvoor een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan bestaat, afhangt van de voorwaarde dat het plan voor het betreffende goed niet enkel bestemmingsvoorschriften omvat, maar ook voorschriften inzake de inplanting, de grootte en het uiterlijk van de constructies (in artikel 13, eerste lid, 2°, c), van het ontwerp, wordt de vergelijkbare voorwaarde bepaald in artikel 3, § 4, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 wel overgenomen). In artikel 13, eerste lid, 1°, b), 2), van het ontwerp wordt de drempel voor de verplichting tot uitvoering van een openbaar onderzoek in verband met de oprichting of de wijziging van infrastructuurwerken verhoogd tot "een lengte van meer dan 500 meter" ("meer dan 200 meter" in artikel 3, § 3, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000). In artikel 13, eerste lid, 1°, b), 3), van het ontwerp wordt de vrijstelling van de verplichting tot uitvoering van een openbaar onderzoek voor aanvragen betreffende gebouwen of constructies met een bruto grondoppervlakte van meer dan 500 vierkante meter als die gebouwen of constructies zich bevinden in industriegebied in de ruime zin, beperkt tot de uitbreiding van die gebouwen of constructies (er is in geen beperking voorzien in artikel 3, § 3, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000). In artikel 13, eerste lid, 1°, b), 4), van het ontwerp wordt de drempel voor de verplichting tot uitvoering van een openbaar onderzoek in verband met de oprichting, verbouwing en uitbreiding van gebouwen of constructies verhoogd tot "een brutovolume van meer dan 3000 kubieke meter" ("meer dan 2000 kubieke meter" in artikel 3, § 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000); de vrijstelling van die verplichting als die gebouwen of constructies gelegen zijn in industriegebied in de ruime zin wordt beperkt tot de gevallen van uitbreiding (er is in geen beperking voorzien in artikel 3, § 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000). In artikel 13, eerste lid, 1°, b), 5), van het ontwerp wordt de drempel voor de verplichting tot uitvoering van een openbaar onderzoek in verband met ontbossing en de andere in die bepaling genoemde handelingen buiten industriegebied in ruime zin, verhoogd tot "een grondoppervlakte van meer dan 1000 vierkante meter" ("meer dan 500 vierkante meter" in artikel 3, § 3, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000). In artikel 13, eerste lid, b), 8), van het ontwerp wordt de verplichting tot uitvoering van een openbaar onderzoek beperkt tot (onder meer) aanvragen onder de toepassing van de artikelen "4.4.16 tot en met 4.4.23 (...) van de VCRO" (artikelen "4.4.10 tot en met 4.4.23" in artikel 3, § 3, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000). De gevallen waarin een aanvraag aan een openbaar onderzoek moet worden onderworpen en die worden omschreven in artikel 3, § 3, 12° tot 14°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 worden niet hernomen in het ontwerp.
24 Verdrag van 25 juni 1998 `betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden'.
25 Die bepaling biedt de decretale grondslag voor de vergunningsplicht voor door de Vlaamse Regering aan te wijzen functiewijzigingen.
26 Zie de artikelen 2.1, 15°, 6.1.1, 6.1.4, § 2, eerste lid, 2°, en 6.1.14, eerste lid, 2°, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013; zie eveneens de opmerking die in dit advies wordt gemaakt bij artikel 34, § 3, eerste lid, 1°, van het ontwerp.
27 Zie de artikelen 4.1.3, 4.1.4 en 4.1.10 van dat decreet (openbaar onderzoek over de vaststelling en de actualisering van een inventaris; adviesplicht voor de vergunningsplichtige verwijdering van onroerende goederen opgenomen in bepaalde inventarissen).
28 Advies 49.901/1 van 12 juli 2011 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en verkavelingsaanvragen, voor wat betreft openbare onderzoeken bij aanvragen tot verkavelingswijziging'.
29 Zie de definitie van deze term in artikel 1, 10°, van het ontwerp.
30 Zoals bijvoorbeeld het geval is in de ruimer opgevatte regeling in artikel 7, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 `betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsaanvragen en aanvragen tot verkavelingswijziging'.
31 Adv.RvS 56.743/1 van 21 november 2014, BS 21 januari 2015, 2879, opmerking 23.
32 RvS 21 juni 2012, Radomski en bvba Business Center Robberechts, nr. 219.884; RvS 19 juni 2014, Mertens, nr. 227.742.
33 GwH 31 juli 2013, nr. 114/2013, B.8.
34 Verdrag van 25 februari 991 `inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband'.
35 Verdrag van 17 maart 1992 `inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren'.
36 Zie artikel 36, § 14, eerste lid, van het ontwerp. De vermelding daarin van "een voorlopig of definitief beschermd erfgoedlandschap" is in het tekstvoorstel niet opgenomen, gelet op punt 2° van het ontworpen artikel 34, § 3, eerste lid. Vraag is nochtans wat vermag te verantwoorden dat de adviesplicht voor die laatste vorm van onroerend erfgoed beperkter is voor het aspect ruimtelijke ordening dan voor het aspect leefmilieu van de omgevingsvergunning. Zie overigens ook hiervoor, opmerking 29 die kan worden betrokken op de afwezigheid in artikel 34, § 3, 2°, van het ontwerp, in vergelijking met artikel 1, 1°, c), 1), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 `tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen', van een vermelding van "gebouwen of constructies die zijn opgenomen in de vastgestelde inventaris van het bouwkundig erfgoed, vermeld in artikel 4.1.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013".
37 Vergelijk overigens met de definitie van het "betrokken publiek" in artikel 2, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014.
38 En waarvan hij in de betreffende gevallen (telkens een administratief beroep bij een deputatie tegen een beslissing tot weigering van een stedenbouwkundige vergunning) ook niet op de hoogte moet worden gebracht op grond van enige specifieke regelgevende bepaling, in tegenstelling tot andere personen en instanties (zie artikel 4.7.21, § 4, tweede lid, en § 6, van de VCRO).
39 Zie RvS 7 oktober 2014, Verplancke, nr. 228.692, waarbij wordt beslist tot de cassatie van RvVb 28 januari 2014, nr. A/2014/0083, en de bespreking van die arresten in B. VANDROMME, "Moet de deputatie horen wie erom vraagt?", TOO 2015, 57-60. Zie tevens RvVb 24 februari 2015, nr. A/2015/0080, en RvVb 28 april 2015, nr. A/2015/0263.
40 In de aangehaalde arresten wordt telkens een (verdragsconforme) interpretatie gegeven aan "de betrokken partijen" die met toepassing van artikel 4.7.23, § 1, eerste lid, van de VCRO op hun verzoek schriftelijk of mondeling zijn te horen door de deputatie vooraleer die instantie een beslissing neemt omtrent het bij haar ingestelde administratief beroep. Die partijen worden niet nader omschreven in dat lid, noch in "nadere regelen met betrekking tot de hoorprocedure" die de Vlaamse Regering krachtens het daaropvolgende lid kan bepalen, maar niet heeft uitgevaardigd.
41 Zie RvS 7 oktober 2014, Verplancke, nr. 228.692, nr. 14 (cursivering toegevoegd).
42 Die beslissing verschilt immers van de voormelde definitieve beslissing, aangezien ze een louter procedurele beslissing is waarbij de onvolledigheid of onontvankelijkheid van het administratief beroep wordt vastgesteld, zonder onderzoek van de vergunningsaanvraag in haar totaliteit (zie artikel 63 van hetzelfde decreet, dat overigens is opgenomen in een andere onderafdeling dan artikel 58).
43 In dat geval kan de vergunningsduur immers bezwaarlijk reeds ingaan de dag na de dag van de betekening van die bestreden beslissing, terwijl de toepassing van artikel 35, eerste lid, of van artikel 49, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 evenmin uitsluitsel biedt omtrent de datum van de aanvang van de vergunningsduur.
44 Zie artikel 54, 1° en 3°, van het decreet van 25 april 2014.
45 Zie artikel 105, §§ 1 en 3, van het decreet van 25 april 2014.
46 Dat volgt alleen al uit artikel 78, § 1, van het decreet van 25 april 2014.
47 Zie in dat verband in het bijzonder artikel 662 van het Burgerlijk Wetboek.
48 Een dergelijke veronderstelling zou immers in strijd zijn met het recht op zulke rechtsbescherming tegen het bestuurlijke optreden dat voortvloeit uit (onder meer) de artikelen 53, 2°, en 105, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014.
49 Zie artikel 62, eerste lid, 2°, in fine, van het decreet van 25 april 2014.
50 Zie daarover de bespreking van artikel 61 van het ontwerp in het verslag aan de Vlaamse Regering.
51 De gemachtigde heeft in dit verband verklaard :
"Het certificatenbeheerplatform van de Vlaamse overheid bestaat inderdaad in feite. Het betreft een technisch instrument waarlangs Vlaamse overheidsinstellingen servercertificaten kunnen aanvragen met het oog op digitale communicatie tussen servers in het kader van toepassingen van de Vlaamse Overheid. Door het feit dat de Vlaamse overheid zelf het identificatie-certificaat uitreikt dat nodig is om te communiceren in het kader van een toepassing van de Vlaamse Overheid (en enkel in die context, het betreft dus geen certificaat dat tegenstelbaar is tegenover derden bij andere toepassingen zoals de `commerciële' certificaten), is de Vlaamse Overheid ook zeker over de authenticiteit van de server en de veiligheid van de verbinding.
De via het gebruikersbeheer geautoriseerde personen kunnen voor hun instelling een certificaat aanvragen op https ://certificatenbeheer.vlaanderen.be.
Deze toelichting kan best ook opgenomen worden in het verslag aan de Vlaamse Regering."
52 Die betrekking kan hebben op persoonsgegevens in de zin van artikel 5.1.2, § 1, tweede lid, 3° tot 6°, van de VCRO.
53 Zie bijvoorbeeld ook, meer uitgebreid, adv.RvS 53.118/3 van 26 april 2013 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 november 2013 `houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning', Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 2131/1, 74, opmerking 4.2.
54 De concrete elektronische gegevensuitwisseling via het omgevingsloket en het uitwisselingsplatform zal uiteraard niet worden verricht "bij" het te nemen besluit zelf, maar door in specifieke gevallen handelingen te stellen die daarmee in overeenstemming moeten zijn. Dat ze eventueel zal plaatsvinden "krachtens" dat besluit, of veeleer de titel van dat laatste over digitalisering, als gevolg van het gebruik van delegaties die bij een aantal bepalingen van die titel worden verleend, is mede begrepen in het woord "conform".
55 In verband met artikel 157, eerste lid, en de verhouding ervan tot artikel 162 van het ontwerp heeft de gemachtigde het volgende verklaard : "Het ene artikel handelt over het nemen van de beslissing, het andere over de authentificatie ervan. In de praktijk zullen deze twee aspecten samenvallen. Het lijkt daarom inderdaad aangewezen de tekst wat anders te structureren en de beide artikelen te integreren."
56 Zie respectievelijk artikel 112 en artikel 105, § § 1 en 3, 1°, van het decreet van 25 april 2014.
57 Zie artikel 21 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2012 `betreffende de groepen van assistentiewoningen' waarbij de te wijzigen bijlage is ingevoegd.
58 Die kennelijk relevante bijlage met het opschrift "Mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning, die werd ingediend vanaf 10 september 2002 en werd verleend voor een termijn van 20 jaar, naar een omgevingsvergunning van onbepaalde duur" is vooralsnog weliswaar niet genummerd, maar volgt als tweede bijlage na bijlage 14.
59 Zie de artikelen 22 en 41 van het decreet van 25 april 2014.
60 Dat artikel 226 betreft immers de wijziging waarmee het in dezelfde ontworpen bepaling genoemde "artikel 36ter, § 3, derde lid, van het Natuurdecreet" tot stand is gebracht.
61 Zie bijvoorbeeld ook de artikelen 69, § 1, eerste lid, 1°, 72, tweede lid, 1°, 78, § 2, eerste lid, 2°, 80, tweede lid, 1°, en 85, § 1, 1°, en § 2, van het ontwerp.
62 Noch de wet van 29 maart 1962 `houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stede[n]bouw', zij het vóór of na de coördinatie ervan voor het Vlaamse Gewest op 22 oktober 1996, noch het decreet van 18 mei 1999 `houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening' of de VCRO hebben in de mogelijkheid van een dergelijke vergunning voorzien. De, daarvan te onderscheiden, mogelijkheid om als gevolg van louter tijdsverloop door het rechtstreekse effect van een wetskrachtige bepaling een toelating tot uitvoering van principieel vergunningsplichtige handelingen te verkrijgen, die eens in de eerstgenoemde wet (en de coördinatie ervan) voorkwam, is overigens discriminerend bevonden door het toenmalige Arbitragehof, thans het Grondwettelijk Hof (zie de arresten van 10 mei 2006 en 21 maart 2007, respectievelijk met nr. 74/2006 en nr. 49/2007, van dat hof).
63 Zie in de VCRO respectievelijk artikel 4.2.14, inzonderheid § § 1 en 2, eerste lid, en artikel 5.1.3, inzonderheid § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, alsook § 3, in fine, waar, voor het beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen tegen de opname of de weigering tot opname van een constructie als "vergund geacht" in het vergunningenregister, wordt melding gemaakt van de overeenkomstige toepassing van artikel 14, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
64 Dat agentschap fungeert als "de administratie bevoegd voor natuurbehoud" vermeld in die decretale bepaling.
65 Zie ook artikel 2, 38° en 43°, van hetzelfde decreet voor de definities van "natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone" en van een "speciale beschermingszone".
66 Dat artikel luidt :"Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering per artikel vast te stellen datum. Deze datum valt minstens een jaar na de datum van goedkeuring van het besluit van de Vlaamse Regering waarmee de datum van inwerkingtreding wordt vastgelegd."
67 Zo niet, dan zou de inwerkingtreding van bedoeld artikel 2 - tien dagen na de bekendmaking van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 - in strijd zijn met de voorwaarde bepaald in de tweede zin van artikel 397 van het decreet van 25 april 2014 dat die inwerkingtreding "valt minstens een jaar na de datum van goedkeuring van het besluit van de Vlaamse Regering waarmee de datum van inwerkingtreding wordt vastgelegd." Die voorwaarde geldt, luidens de eerste zin van het laatstgenoemde artikel, immers "per artikel" en dus ook voor artikel 2.
68 Zie Omzendbrief wetgevingstechniek, aanwijzing 264.
69 Zie adv.RvS 55.470/1 van 19 maart 2014 over een ontwerp dat heeft geleid tot het ministerieel besluit van 12 mei 2014 `tot bepaling van de meetprocedure en de meetstrategie van elektromagnetische golven in de omgeving van vast opgestelde zendantennes'.

(... - ...)

De Vlaamse Regering,

Gelet op verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong;

Gelet op verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97;

Gelet op verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad;

Gelet op verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie;

Gelet op verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur;

Gelet op verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

Gelet op verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden;

Gelet op verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten);

Gelet op verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad;

Gelet op verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn;

Gelet op verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;

Gelet op verordening (EU) nr. 592/2014 van de Commissie van 3 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 voor wat betreft het gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten als brandstof in stookinstallaties;

Gelet op het verdrag inzake milieu-effectenrapportage in grensoverschrijdend verband, ondertekend in Espoo op 25 februari 1991;

Gelet op het verdrag betreffende de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, ondertekend in Helsinki op 17 maart 1992;

Gelet op het verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend in Aarhus op 25 juni 1998;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, en artikel 87;

Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 3.2.1, artikel 3.2.2, artikel 3.2.6, artikel 3.3.2, artikel 3.5.1, artikel 4.3.3, artikel 4.3.4, artikel 4.3.8, § 4, artikel 4.3.9, artikel 4.5.1, artikel 4.5.2, artikel 4.5.6, artikel 4.5.7, artikel 4.5.8, artikel 5.2.1, artikel 5.2.2, artikel 5.4.1, artikel 5.4.3, artikel 5.4.5, artikel 5.4.6, artikel 5.4.8, artikel 5.4.10, artikel 5.4.11, artikel 5.4.12, artikel 5.4.14 en artikel 5.5.2;

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, 77quater, eerste lid, 1°, 2°, 4° en 7°, en 77quinquies, eerste lid;

Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, artikel 36ter, § 3;

Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 4.2.2, § 1, eerste lid, artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, artikel 4.7.26, § 2, artikel 5.3.1, § 4, artikel 5.6.7, § 1, derde lid;

Gelet op het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, artikel 11;

Gelet op het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, artikel 2, eerste lid, 2°, c), artikel 8, vierde lid, artikel 9, § 1, tweede lid, § 2 en § 3, artikel 10, eerste en tweede lid, artikel 11, § 4 en § 5, artikel 14, artikel 15, tweede lid, artikel 16, § 1 en § 3, artikel 17, § 2, eerste lid, 4°, en tweede lid, artikel 18, tweede en derde lid, artikel 23, vierde lid, artikel 24, eerste lid, artikel 25, eerste lid, artikel 26, eerste lid, artikel 31, 33, derde lid, artikel 36, 37, tweede en derde lid, artikel 38, eerste lid, artikel 42, eerste lid, artikel 43, eerste lid, artikel 47, derde lid, artikel 50, 56, derde lid, artikel 57, eerste lid, artikel 59, eerste lid, artikel 60, eerste lid, artikel 61, eerste lid, artikel 62, 65, 66, § 4, artikel 67, artikel 69, § 3, artikel 70, § 4, artikel 72, 73, 79, tweede lid, artikel 82, 83, 87, 88, 89, artikel 90, 91, 98, 99, § 2, 3°, artikel 108, 226, 336, 387, 390, 396, eerste en tweede lid, en artikel 397;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 1997 houdende delegatie van de bepaling van de vorm van modelformulieren inzake ruimtelijke ordening;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de wijziging van waterkeringen, overstromingsbekkens, wachtbekkens en toegangswegen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2000 tot bepaling van de categorieën van bedrijven waarvoor en de gebieden waarbinnen artikel 5.6.7, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening niet kan worden toegepast;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsaanvragen en aanvragen tot verkavelingswijziging;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn van het eensluidend advies van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan personen moeten voldoen om als ambtenaar van ruimtelijke ordening te kunnen worden aangesteld;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 mei 2000 ter uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van varkens;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 houdende de nadere bepaling van de regels en bevoegdheden voor de uitvoering van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen op de onbevaarbare waterlopen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2003 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van "Toerisme voor Allen";

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende het toekennen van een gewestbijdrage aan grijswaterleveranciers voor de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 inzake de minimale weguitrusting;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en bodembescherming;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de samenstelling, organisatie en werking van de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO);

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;

Gelet op het Soortenbesluit van 15 mei 2009;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende sommige aspecten van de planbatenheffing;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering 24 juli 2009 tot regeling van sommige onderdelen van de administratieve beroepsprocedure inzake stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is;

Gelet op het VLAREL van 19 november 2010;

Gelet op het Energiebesluit van 19 november 2010;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de procedure en de uitvoeringsmodaliteiten voor het voorbereiden, het uitvoeren en het opvolgen van de projecten in het projectgrindwinningscomité;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende bepalingen van rechten en plichten van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk en hun klanten met betrekking tot de levering van water bestemd voor menselijke consumptie, de uitvoering van de saneringsverplichting en het algemeen waterverkoopreglement;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder investeringssubsidies kunnen worden toegekend aan toeristische logiezen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende toerismesubsidies;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2013 tot bepaling van de nadere regels inzake het planologisch attest;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan;

Gelet op het Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 betreffende de voorafgaande vergunning voor centra voor kortverblijf en woonzorgcentra en tot wijziging van de regels betreffende de voorafgaande vergunning en de erkenning van die centra;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie;

Gelet op het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014;

Gelet op titel III van het VLAREM van 16 mei 2014;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 betreffende steun aan de investeringen en aan de overname in de landbouw;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 21 mei 2014;

Gelet op de adviezen van de SARO, gegeven op 24 september 2014 en 28 januari 2015;

Gelet op de adviezen van de Mina-Raad, gegeven op 25 september 2014 en 5 februari 2015;

Gelet op de adviezen van de SERV, gegeven op 29 september 2014 en 9 februari 2015;

Gelet op de adviezen van de SALV, gegeven op 26 september 2014 en 6 februari 2015;

Gelet op de adviezen van de MORA, gegeven op 26 september 2014 en 30 januari 2015;

Gelet op het protocol nr. 344.1120, houdende de conclusies van de onderhandelingen van 11 mei 2015, die gevoerd werden in het sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap Vlaams Gewest;

Gelet op het protocol nr. 2015/2, houdende de conclusies van de onderhandelingen die op 10 juni 2015 gevoerd werden in de onderafdeling "Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap" van de eerste afdeling van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op advies nr. 57.671/1/V van de Raad van State, gegeven op 14 augustus 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging,

Besluit :

TITEL 1 Algemene bepalingen (... - ...)

Hoofdstuk 1 Europees kader (... - ...)

Artikel 1. (23/02/2017- ...)

Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de volgende Europese richtlijnen :
1° richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;
2° richtlijn 1999/31/EG van de Raad 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen;
3° richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
4° richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad;
5° richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG;
6° richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG;
7° richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen;
8° richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG;
9° richtlijn 2009/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden;
10° richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad;
11° richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen;
12° richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging);
13° richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;
14° richtlijn 2012/18/EU van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad;
15° richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG;
16° uitvoeringsbesluit van de Commissie van 7 mei 2012 betreffende de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor de toepassing van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies.

Hoofdstuk 2 Definities (... - ...)

Artikel 2. (01/06/2023- ...)

In dit besluit wordt verstaan onder :
1° adviserend schepencollege : het college van burgemeester en schepenen van het ambtsgebied waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft, of de gemeentelijke omgevingsambtenaar als die conform artikel 24, tweede lid, artikel 42, tweede lid, of artikel 59, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 advies verleent;
2° afdeling, bevoegd voor het toezicht Volksgezondheid : de subentiteit van het Departement Zorg, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023 over het Departement Zorg, bevoegd voor het toezicht volksgezondheid;
3° ...;
4° afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving : de subentiteit van het departement, bevoegd voor de milieuhandhaving;
5° afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen : de subentiteit van het departement, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen;
6° afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage : de subentiteit van het departement, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage;
7° afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning : de subentiteit van het departement, bevoegd voor de milieuaspecten in de omgevingsvergunning;
8° afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning : subentiteit van het departement, bevoegd voor de aspecten ruimtelijke ordening in de omgevingsvergunning;
9° ARBIS : het Koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen;
10° beveiligde zending : een van de onderstaande betekeningswijzen :
a) een analoge zending : een aangetekende brief of een afgifte tegen ontvangstbewijs;
b) een digitale zending : een zending via het omgevingsloket of het uitwisselingsplatform, op voorwaarde dat de gegevens worden uitgewisseld conform de bepalingen van dit besluit;
11° bevoegde autoriteit : de bevoegde autoriteit van het betrokken gewest, de betrokken EU-lidstaat of een verdragspartij bij het Verdrag van Espoo, respectievelijk het Verdrag van Helsinki;
12° bevoegde bestuur : de bevoegde overheid, haar omgevingsambtenaar of een persoon die gemachtigd is door de bevoegde overheid of haar omgevingsambtenaar;
13° bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten : de projecten of veranderingen van projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten als vermeld in artikel 5.1.1, 10°, van het DABM over twee of meer gemeenten, of twee of meer provincies;
14° decreet van 25 april 2014 : het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
15° departement: het Departement Omgeving;
16° ...
17° GOVC : de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie;
18° GPBV-installatie : een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, vermeld in de indelingslijst en aangeduid met de letter X in de vierde kolom van de indelingslijst, alsook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;
19° indelingslijst : de lijst, opgenomen als bijlage 1 bij titel II van het VLAREM;
20° indelingsrubriek : een bepaalde categorie van inrichtingen of activiteiten die in de indelingslijst wordt aangewezen door een nummer. In de indelingslijst wordt elke onderverdeling in een bepaalde categorie van inrichtingen of activiteiten die over een eigen nummer beschikt, als een afzonderlijke indelingsrubriek beschouwd;
21° ingedeelde inrichting of activiteit : één inrichting of activiteit en de aanhorigheden ervan op een bepaalde locatie of, in voorkomend geval, verschillende inrichtingen of activiteiten en de aanhorigheden ervan op een bepaalde locatie die voor hun exploitatie als een samenhangend technisch geheel moeten worden beschouwd. Het feit dat verschillende inrichtingen en activiteiten een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat ze door hun onderlinge technische samenhang als één ingedeelde inrichting of activiteit kunnen worden beschouwd;
22° Natuurdecreet : het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
23° Omgevingsfonds : het begrotingsfonds Omgevingsfonds, vermeld in artikel 11 van het decreet van 25 april 2014;
24° omgevingsloket : het digitale loket, vermeld in artikel 147, derde lid;
25° OVR : een omgevingsveiligheidsrapport als vermeld in artikel 4.1.1, § 1, 10°, van het DABM;
26° passende beoordeling : een passende beoordeling als vermeld in artikel 36ter, § 3, van het Natuurdecreet;
27° POVC : de provinciale omgevingsvergunningscommissie;
28° ...
29° project-MER : een milieueffectrapport over een project als vermeld in artikel 4.1.1, § 1, 8°, van het DABM;
30° Seveso-inrichting : een inrichting als vermeld in rubriek 17.2 van de indelingslijst;
31° titel II van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
32° uitwisselingsplatform : het digitale platform, vermeld in artikel 147, eerste lid;
33° Verdrag van Espoo : het verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, ondertekend in Espoo op 25 februari 1991, en bijlage I, II, III, IV, V, VI en VII;
34° Verdrag van Helsinki : het verdrag betreffende de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, ondertekend in Helsinki op 17 maart 1992.

Tenzij bij dit besluit een andersluidende definitie is bepaald, zijn de volgende definities van toepassing in dit besluit :
1° de definities, vermeld in artikel 1.1.2 en 4.1.1 van de VCRO;
2° de definities, vermeld in artikel 5.1.1 en 5.1.2 van het DABM;
3° de definities, vermeld in titel II van het VLAREM.
4° de definities, vermeld in artikel 2 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid;
5° de definities, vermeld in artikel 2 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

Hoofdstuk 3 Omgevingsfonds (... - ...)

Artikel 3. (23/10/2020- ...)

De leidend ambtenaar van het departement wordt aangesteld als inhoudelijk ordonnateur van het Omgevingsfonds. De leidend ambtenaar van het departement kan zijn bevoegdheden van inhoudelijk ordonnateur van het Omgevingsfonds delegeren aan personeelsleden van niveau A van het departement.

Artikel 4. (28/11/2016- ...)

Op het einde van ieder kwartaal worden een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven opgemaakt.

De Vlaamse Regering legt de staten, vermeld in het eerste lid, door bemiddeling van de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begroting, voor aan het Rekenhof. De verantwoordingsstukken worden bewaard bij de instantie die deze heeft opgemaakt.

Artikel 5. (01/04/2017- ...)

§ 1. De leidend ambtenaar van het departement wordt aangesteld als beheerder van het Omgevingsfonds. De leidend ambtenaar van het departement kan de bevoegdheid, vermeld in dit hoofdstuk, overdragen aan ambtenaren van niveau A van het departement. Die ambtenaren mogen niet als ordonnateur van het Omgevingsfonds worden voorgedragen of benoemd.

§ 2. De beheerder is bevoegd om :
1° bestekken voor werken, leveringen of diensten, of de bescheiden die ze vervangen, goed te keuren;
2° de wijze te kiezen waarop de opdrachten worden gegund;
3° opdrachten voor de aanneming van werken, leveringen of diensten te gunnen en te zorgen voor de uitvoering ervan.

De machtiging, vermeld in het eerste lid, geldt alleen binnen de beschikbare kredieten.

§ 3. De beheerder is belast met de eenvoudige uitvoering van de opdrachten voor de aanneming van werken, leveringen of diensten die in het kader van het functioneren van het Omgevingsfonds worden gegund door de Vlaamse Regering of de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu. Onder eenvoudige uitvoering wordt verstaan : het nemen van alle maatregelen en beslissingen om de opdracht binnen de aanneming te realiseren, met uitzondering van de maatregelen en beslissingen die een beoordeling door de gunnende overheid vereisen.

§ 4. De beheerder is bevoegd om :
1° met betrekking tot de opdrachten, vermeld in paragraaf 2 en 3 :
a) gemotiveerde afwijkingen toe te staan van de essentiële bepalingen en voorwaarden conform artikel 9 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken;
b) boeten kwijt te schelden, na advies van de bevoegde juridische afdeling over de gegrondheid en de ontvankelijkheid van de kwijtschelding;
2° met betrekking tot de opdrachten, vermeld in paragraaf 2 en 3 :
a) prijsherzieningen die voortvloeien uit de overeenkomsten in kwestie, goed te keuren zonder beperking van bedrag;
b) andere verrekeningen dan de voormelde herzieningen, ramingstaten en de daaraan verbonden termijnverlengingen goed te keuren voor zover daaruit geen totale extra uitgaven van meer dan 25% voortvloeien en de uitgaven niet meer bedragen dan 250.000 euro.

§ 5. De beheerder is bevoegd om allerlei uitgaven die buiten de toepassing van de wetgeving op de overheidsopdrachten vallen en die betrekking hebben op de uitvoering van de taken van het Omgevingsfonds, goed te keuren tot een bedrag van maximaal 62.500 euro per beslissing, voor zover het niet gaat om subsidies.

TITEL 2 Vooroverleg en projectvergadering (... - ...)

Artikel 6. (23/10/2020- ...)

Met behoud van de mogelijkheid van informeel vooroverleg kan een initiatiefnemer de bevoegde overheid verzoeken een projectvergadering te organiseren voor projecten of voor veranderingen aan projecten waarvoor, als ze het voorwerp zouden uitmaken van een vergunningsaanvraag, het advies van de POVC of de GOVC vereist is.

Voor de projecten of veranderingen aan projecten waarvoor de toepassing is vereist van artikel 3, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester, kan de bevoegde overheid, op verzoek van de initiatiefnemer, beslissen om een projectvergadering te houden.

Artikel 7. (23/02/2017- ...)

§ 1. Het verzoek om een projectvergadering wordt ingediend met een beveiligde zending bij de overheid die conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 bevoegd is voor de vergunningsaanvraag.

§ 2. Bij een verzoek om een projectvergadering wordt een projectstudie gevoegd.

De projectstudie omvat ten minste :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de initiatiefnemer;
2° een omschrijving van het project of de verandering eraan;
3° de ligging en de beschrijving van de gronden waarop het project betrekking heeft;
4° in voorkomend geval en als ze al bekend zijn, de indelingsrubrieken die op de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit van toepassing zullen zijn;
5° een omschrijving van de ruimtelijke uitwerking van het project of de verandering eraan;
6° in voorkomend geval een omschrijving van de mogelijke hinder en risico's die de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit voor mens en leefmilieu zou kunnen veroorzaken.

§ 3. De initiatiefnemer vermeldt in zijn verzoek de contactgegevens van eventuele derde-belanghebbenden van wie hij het wenselijk acht dat ze voor de projectvergadering worden uitgenodigd.

Artikel 8. (23/10/2020- ...)

§ 1. Het bevoegde bestuur is belast met de organisatie van een projectvergadering met :
1° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3;
2° het adviserend schepencollege;
3° de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, in geval van :
a) een project of een verandering daaraan, als vermeld in bijlage I of II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage;
b) een project waarvoor een OVR moet worden opgesteld.

De vergadering wordt gehouden binnen een termijn van zestig dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om een projectvergadering.

Het bevoegde bestuur stelt het verzoek en de projectstudie uiterlijk dertig dagen voor de datum van de projectvergadering ter beschikking van de adviesinstanties, het adviserend schepencollege en, in voorkomend geval, de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage.

§ 2. Op basis van de elementen die zijn opgenomen in de projectstudie, vermeld in artikel 7, § 2, formuleren de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, uiterlijk op het moment van de projectvergadering hun opmerkingen over het geplande project of de verandering eraan, en suggereren ze eventuele projectbijsturingen die ze nodig of nuttig achten.

§ 3. De derde-belanghebbenden die de bevoegde overheid met toepassing van artikel 8, derde lid, van het decreet van 25 april 2014 heeft uitgenodigd, worden gehoord.

§ 4. Van het overleg wordt een ontwerp van verslag opgesteld.

Het bevoegde bestuur stelt het ontwerp van verslag binnen een termijn van dertig dagen na de projectvergadering ter beschikking van :
1° de initiatiefnemer;
2° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3;
3° het adviserend schepencollege;
4° de derde-belanghebbenden die aanwezig waren op de projectvergadering;
5° in voorkomend geval, de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage.

Alleen de personen en instanties die aanwezig waren op de projectvergadering, kunnen binnen een vervaltermijn van veertien dagen na de ontvangst van het ontwerp van verslag opmerkingen op het verslag bezorgen. De opmerkingen worden bij het verslag gevoegd. Het finale verslag wordt ter beschikking gesteld van de voormelde partijen.

TITEL 3 De vergunningverlening (... - ...)

Hoofdstuk 1 De bevoegde overheid (... - ...)

Artikel 9. (23/02/2017- ...)

De aanvraag wordt ingediend bij de overheid die bevoegd is conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014.

Hoofdstuk 2 Projecten waarvoor de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is om [... (opgeh. BVR 10 februari 2017, art. 121, I: 23 februari 2017)] een beslissing te nemen (... - ...)

Artikel 10. (23/10/2020- ...)

De gewestelijke omgevingsambtenaar is in eerste administratieve aanleg bevoegd om een beslissing te nemen over de volgende vergunningsaanvragen :
1° de vergunningsaanvragen, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, waarvoor de Vlaamse Regering in eerste administratieve aanleg bevoegd is, als de aanvragen worden behandeld conform de vereenvoudigde vergunningsprocedure;
2° de vergunningsaanvragen, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, waarvoor de Vlaamse Regering in eerste administratieve aanleg bevoegd is, als de aanvragen worden behandeld conform de gewone procedure en het advies van de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie in de desbetreffende aanleg niet hoeft te worden gevraagd.

De gewestelijke omgevingsambtenaar is bevoegd om een beslissing te nemen over beroepen tegen beslissingen over vergunningsaanvragen, waarvoor de deputatie in eerste administratieve aanleg bevoegd is, als de aanvragen behandeld zijn conform de vereenvoudigde vergunningsprocedure.

In procedures waarvoor de beslissingsbevoegdheid zich op gewestelijk niveau situeert, is de gewestelijke omgevingsambtenaar gemachtigd om:
1° te beslissen over de toepassing van:
a) de administratieve lus, vermeld in artikel 13 van het decreet van 25 april 2014;
b) het toestaan van wijzigingen aan de vergunningsaanvraag, vermeld in artikel 30, 45 en 64 van het decreet van 25 april 2014;
2° het vergunningsbesluit aan te passen conform artikel 79 van het decreet van 25 april 2014.

De regeling, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, houdt niet in dat de Vlaamse Regering de mogelijkheid om beslissingen te nemen, verliest.

Hoofdstuk 3 Toepassingsgebied van de gewone en de vereenvoudigde procedure (... - ...)

Artikel 11. (23/10/2020- ...)

Conform artikel 17, § 2, van het decreet van 25 april 2014 en met behoud van de toepassing van artikel 17, § 3 en § 4, van het decreet van 25 april 2014 is de vereenvoudigde vergunningsprocedure van toepassing op een vergunningsaanvraag voor :
1° in geval van een project dat uitsluitend betrekking heeft op de vergunningsplichtige exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit :
a) een beperkte verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit als vermeld in artikel 12 van dit besluit;
b) een ingedeelde inrichting of activiteit die uitsluitend tijdelijke inrichtingen of activiteiten omvat als vermeld in artikel 5.1.1, 11°, van het DABM, of de veranderingen daaraan;
c) een ingedeelde inrichting of activiteit die vergunningsplichtig is geworden door aanvulling of wijziging van de indelingslijst;
d) een verandering door wijziging of uitbreiding van een vergunningsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit waarbij de aangevraagde verandering uitsluitend een indelingsrubriek van de derde klasse omvat;
e) een verandering door uitbreiding van een vergunningsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit waarbij de aangevraagde verandering uitsluitend tijdelijke inrichtingen of activiteiten omvat als vermeld in artikel 5.1.1, 11°, van het DABM.
2° in geval van een project dat uitsluitend betrekking heeft op vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen, het verkavelen van gronden of de bijstelling van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden : de projecten, vermeld in artikel 13 van dit besluit, of veranderingen daaraan;
3° in geval van een project dat uitsluitend betrekking heeft op vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van maximaal 20.000 vierkante meter;
4° in geval van een project dat uitsluitend betrekking heeft op vergunningsplichtige wijzigingen van de vegetatie als vermeld in artikel 9bis, § 7, en artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
5° in geval van een project dat betrekking heeft op minstens twee van de vergunningsplichten, vermeld in artikel 5, 1°, van het decreet van 25 april 2014 : de projecten, vermeld in artikel 14 van dit besluit, of veranderingen eraan.

Artikel 12. (23/02/2017- ...)

De verandering van een vergund project die betrekking heeft op de vergunningsplichtige exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, wordt als een beperkte verandering beschouwd als de verandering geen betekenisvol bijkomend risico inhoudt voor de mens of het milieu en de hinder niet significant vergroot.

De volgende veranderingen van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit worden in elk geval geacht een betekenisvol bijkomend risico voor de mens of het milieu in te houden of de hinder significant te vergroten :
1° de verandering door wijziging en uitbreiding, waarbij de aangevraagde verandering een nieuwe indelingsrubriek met een inrichting of activiteit van de eerste of de tweede klasse omvat;
2° de verandering door toevoeging, vermeld in artikel 5.1.1, 12°, c), van het DABM;
3° de verandering die een uitbreiding van een of meer vergunde inrichtingen of activiteiten met meer dan 50% inhoudt. De procentuele stijging van 50% wordt bepaald ten opzichte van de ingedeelde inrichting of activiteit die is vergund na het doorlopen van een procedure met een openbaar onderzoek;
4° de verandering van een GPBV-installatie die significante negatieve effecten heeft voor de mens of het milieu en de verandering van een GPBV-installatie die op zich voldoet aan de drempelwaarden van een indelingsrubriek die is aangeduid met de letter X in de vierde kolom van de indelingslijst.

Artikel 13. (23/10/2020- ...)

De vereenvoudigde vergunningsprocedure is van toepassing op :
1° aanvragen voor projecten die stedenbouwkundige handelingen omvatten, de vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen daaraan, waarbij de aangevraagde stedenbouwkundige handelingen voldoen aan een van de volgende voorwaarden :
a) de handelingen worden uitgevoerd in een gebied waarvoor een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, een bijzonder plan van aanleg of een niet-vervallen verkaveling bestaat, en het aangevraagde is in overeenstemming met de bepalingen van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, het bijzonder plan van aanleg of de niet-vervallen verkaveling;
b) de handelingen hebben geen betrekking op :
1) i) het oprichten van gebouwen of constructies met een hoogte van meer dan twintig meter;
ii) het verbouwen van lagere gebouwen of constructies waardoor die een hoogte van meer dan twintig meter bereiken;
iii) het verhogen van gebouwen of constructies die hoger zijn dan twintig meter met meer dan vijf meter;
2) het oprichten of wijzigen van infrastructuurwerken met een lengte van meer dan 500 meter;
3) uitgevoerd buiten industriegebied in de ruime zin :
i) het oprichten van gebouwen of constructies met een bruto grondoppervlakte van meer dan 500 vierkante meter;
ii) het verbouwen van kleinere gebouwen en constructies waardoor die dezelfde oppervlakte bereiken;
iii) het uitbreiden van gebouwen of constructies met meer dan 500 vierkante meter;
4) uitgevoerd buiten een industriegebied in de ruime zin :
i) het oprichten van gebouwen of constructies met een brutovolume van meer dan 3000 kubieke meter;
ii) het verbouwen van kleinere gebouwen of constructies waardoor die een brutovolume van meer dan 3000 kubieke meter bereiken;
iii) het uitbreiden van gebouwen of constructies met meer dan 3000 kubieke meter;
5) uitgevoerd buiten een industriegebied in de ruime zin en telkens met een grondoppervlakte van meer dan 1000 vierkante meter :
i) het ontbossen;
ii) het aanmerkelijk wijzigen van het reliëf van de bodem;
iii) het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond;
iv) het aanleggen of wijzigen van recreatieve terreinen;
6) het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed met het oog op een nieuwe functie, met een bruto grondoppervlakte van meer dan 500 vierkante meter;
7) aanvragen die afwijken van verkavelingsvoorschriften;
8) ...;
9) aanvragen waarvoor de toepassing is vereist van artikel 4.4.1, 4.4.3, 4.4.6, 4.4.7, 4.4.9/1, 4.4.16 tot en met 4.4.23 en 4.4.26, § 2, van de VCRO;
2° aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden of voor de bijstelling van een dergelijke omgevingsvergunning als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
a) de kavels waarop de aanvraag betrekking heeft, liggen in een gebied waarvoor een goedgekeurd provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg geldt;
b) de aanvraag is in overeenstemming met het voor de kavels geldende plan, vermeld in punt a);
c) het voor de kavels geldende plan, vermeld in punt a), bevat zowel bestemmingsvoorschriften als voorschriften voor de inplanting, de grootte en het uiterlijk van de constructies;
3° aanvragen van de militaire overheid tot oprichting van militaire installaties en gebouwen in gebieden die op de plannen van aanleg of op de ruimtelijke uitvoeringsplannen aangegeven zijn als militair domein als ze voorkomen op een lijst die gevoegd is bij een protocol, gesloten tussen de minister van Landsverdediging en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, dat in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

In het eerste lid wordt verstaan onder industriegebied in de ruime zin : elk gebied dat hoofdzakelijk bestemd is voor industrie en bedrijvigheid, zoals gebied voor vervuilende industrie, gebied voor milieubelastende industrie, gebied voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, regionaal bedrijventerrein of lokaal bedrijventerrein.

Artikel 14. (01/08/2018- ...)

Voor vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die minstens twee van de vergunningsplichten, vermeld in artikel 5, 1°, van het decreet van 25 april 2014, omvatten, is de vereenvoudigde vergunningsprocedure van toepassing als voldaan is aan al de volgende voorwaarden :
1° de vergunningsplichtige exploitatie valt onder de toepassing van artikel 11, 1°, a), b) en d);
2° de stedenbouwkundige handelingen vallen onder de toepassing van artikel 13.
3° de kleinhandelsactiviteiten vallen onder de toepassing van artikel 11, 3° ;
4° de vegetatiewijzigingen vallen onder de toepassing van artikel 11, 4°.

Hoofdstuk 4 De samenstelling van een aanvraag (... - ...)

Artikel 15. (01/08/2018- ...)

§ 1. De vergunningsaanvraag voor projecten of voor veranderingen aan projecten die vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen, de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten of vergunningsplichtige vegetatiewijzigingen omvatten wordt met een beveiligde zending ingediend bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014.

De vergunningsaanvrager gebruikt hiertoe;
1° het formulier, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De vergunningsaanvraag omvat de gegevens die in het formulier en de desbetreffende addenda voorgeschreven zijn als verplicht in te vullen of bij te voegen.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
2° de identificatiegegevens van de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden;
3° plannen;
4° de relevante potentiële effecten op mens en milieu;
5° in voorkomend geval, gegevens omtrent de milieueffectrapportage of de omgevingsveiligheidsrapportage;
6° in voorkomend geval, gegevens omtrent de passende beoordeling;
7° de identificatiegegevens van de vergunningsaanvrager of de exploitant;
8° de identificatiegegevens van de architect als diens medewerking vereist is.

§ 2. De vergunningsaanvraag voor projecten die strekken tot het verkavelen van gronden, wordt met een beveiligde zending ingediend bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014.

De vergunningsaanvrager gebruikt hiertoe :
1° het formulier, opgenomen in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De vergunningsaanvraag omvat de gegevens die in het formulier en de desbetreffende addenda voorgeschreven zijn als verplicht in te vullen of bij te voegen.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
2° de identificatiegegevens van de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden;
3° plannen;
4° de relevante potentiële effecten op mens en milieu;
5° in voorkomend geval, gegevens omtrent de milieueffectrapportage of de omgevingsveiligheidsrapportage;
6° in voorkomend geval, gegevens omtrent de passende beoordeling;
7° de identificatiegegevens van de vergunningsaanvrager.

§ 3. Het bevoegde bestuur en de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, verzoeken, als dat nodig is, de vergunningsaanvrager om aanvullende informatie, overeenkomstig bijlage IIbis van het DABM, die rechtstreeks ter zake doet om te komen tot de gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het project.

Hoofdstuk 5 Het openbaar onderzoek (... - ...)

Afdeling 1 Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 16. (23/02/2017- ...)

Als een openbaar onderzoek moet worden gehouden, duurt dat onderzoek dertig dagen en begint het binnen de periode van tien dagen :
1° na de datum waarop de vergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig is verklaard in geval van een eerste openbaar onderzoek in eerste aanleg;
2° in voorkomend geval, na de datum van de beslissing van de bevoegde overheid om een openbaar onderzoek te organiseren naar aanleiding van de toepassing van een administratieve lus of een wijziging van de vergunningsaanvraag.

Bij gebrek aan een ontvankelijk- en volledigverklaring begint de termijn van tien dagen, vermeld in het eerste lid, 1°, te lopen op de veertigste dag na de indiening van de vergunningsaanvraag.

De vergunningsaanvraag wordt bekendgemaakt door :
1° de aanplakking van een affiche op de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, conform artikel 20;
2° de publicatie op de website van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, conform artikel 21;
3° in voorkomend geval, de publicatie in een dag- of weekblad, conform artikel 22;
4° in voorkomend geval, de individuele kennisgeving, conform artikel 23;
5° de analoge of digitale terinzagelegging van de vergunningsaanvraag in het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, conform artikel 24;
6° in voorkomend geval, een informatievergadering, conform artikel 25.

In afwijking van het derde lid wordt een vergunningsaanvraag voor projecten of voor veranderingen aan projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten, bekendgemaakt door :
1° de publicatie op de website van de bevoegde overheid, conform artikel 21;
2° in voorkomend geval, de publicatie in een dag- of weekblad, conform artikel 22;
3° de analoge of digitale terinzagelegging van de vergunningsaanvraag in :
a) het gemeentehuis in geval van uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten in één gemeente, conform artikel 24;
b) het provinciehuis van de provincie of provincies waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten uitgevoerd zal worden, conform artikel 24;
4° in voorkomend geval, een informatievergadering, conform artikel 25.

Artikel 17. (23/02/2017- ...)

Als de vergunningsaanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER of OVR omvat, en de alternatieven, onderzocht in dit project-MER of OVR, zich uitstrekken over meer gemeenten dan de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, publiceren de gemeenten, waarop de alternatieven in het nog niet goedgekeurd project-MER of OVR betrekking hebben, op verzoek van het bevoegde bestuur, een mededeling op hun website waarin ze melden dat :
1° er een vergunningsaanvraag ingediend is in de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden;
2° er over de vergunningsaanvraag, vermeld in punt 1°, een openbaar onderzoek gehouden wordt in de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden;
3° de vergunningsaanvraag, vermeld in punt 1°, een project-MER of OVR bevat waarvan de alternatieven betrekking hebben op de betrokken gemeente.

De mededeling, vermeld in het eerste lid, gebeurt uiterlijk op de begindatum van het openbaar onderzoek en tot en met de laatste dag daarvan.

De gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, moet de mededeling, vermeld in het eerste lid, niet doen.

Artikel 18. (23/02/2017- ...)

De gemeente stelt de tekst ter beschikking die gebruikt wordt voor de bekendmaking, vermeld in artikel 16, derde lid, 1° tot en met 4°, of vierde lid, 1° en 2°.

De tekst, vermeld in het eerste lid, bevat minstens de volgende gegevens :
1° op welke vergunningsplicht of vergunningsplichten, vermeld in artikel 5 van het decreet van 25 april 2014, de aanvraag betrekking heeft;
1/1° een beknopte omschrijving van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
2° de ligging van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
3° de naam van de aanvrager of exploitant. Als de aanvraag wordt ondertekend door een natuurlijk persoon namens een rechtspersoon, wordt alleen de naam van de rechtspersoon vermeld;
4° de overheid die bevoegd is voor de vergunningsaanvraag;
5° de overheid waarbij relevante informatie kan worden verkregen;
6° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
7° de plaats waar de vergunningsaanvraag tijdens het openbaar onderzoek ter inzage ligt;
8° de mogelijkheid om standpunten, opmerkingen en bezwaren in te dienen over de vergunningsaanvraag of, in voorkomend geval, het nog niet goedgekeurd project-MER of nog niet goedgekeurd OVR, alsook de voorwaarden en modaliteiten waaronder ze ingediend kunnen worden;
9° in voorkomend geval, de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering;
10° in voorkomend geval, een verwijzing naar de eerder gehouden openbare onderzoeken.

Artikel 19. (23/02/2017- ...)

 In geval van betwistingen over het openbaar onderzoek stelt de gemeente of de vergunningsaanvrager de nodige verklaringen of bewijsstukken ter beschikking van het bevoegde bestuur, nadat daarom verzocht is.

Afdeling 2 Aanplakking van een affiche (... - ...)

Artikel 20. (23/02/2017- ...)

§ 1. De tekst, vermeld in artikel 18, wordt met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt en wordt voorafgegaan door een van de volgende opschriften :
1° "BEKENDMAKING OPENBAAR ONDERZOEK OVER EEN AANVRAAG VAN OMGEVINGSVERGUNNING";
2° "BEKENDMAKING HERNEMING OPENBAAR ONDERZOEK TEN GEVOLGE VAN EEN WIJZIGING VAN DE OMGEVINGSVERGUNNINGSAANVRAAG TIJDENS DE LOPENDE PROCEDURE";
3° "BEKENDMAKING OPENBAAR ONDERZOEK TEN GEVOLGE VAN DE TOEPASSING VAN EEN ADMINISTRATIEVE LUS IN HET KADER VAN EEN OMGEVINGSVERGUNNINGSAANVRAAG".

§ 2. De affiche wordt aangeplakt uiterlijk op de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek en tot en met de laatste dag daarvan. Op de startdatum van de aanplakking brengt de vergunningsaanvrager de gemeente op de hoogte van die datum en verklaart hierbij dat de affiche conform artikel 20 van het Omgevingsvergunningenbesluit werd aangeplakt en aangeplakt zal blijven tot de laatste dag van het openbaar onderzoek. Die datum wordt in het omgevingsloket ingevoerd.

De affiche wordt aangeplakt op een plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag paalt aan een openbare weg, of als het aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. Als het voorwerp van de vergunningsaanvraag niet paalt aan een openbare weg, wordt de affiche aangeplakt op een plaats aan de dichtstbijzijnde openbare weg.

Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op het openbaar domein, wordt de affiche aangeplakt aan elke zijde waar men van op de openbare weg de grens van het voorwerp van de vergunningsaanvraag bereikt.

De vergunningsaanvrager plakt de affiche op een schutting, op een muur of op een bord dat aan een paal bevestigd is, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg en evenwijdig met de openbare weg, met de tekst gericht naar de openbare weg en op een maximumhoogte van twee meter.

De affiche is altijd goed leesbaar vanaf de openbare weg.

Afdeling 3 Publicatie op de website (... - ...)

Artikel 21. (23/02/2017- ...)

§ 1. De gemeente publiceert de tekst, vermeld in artikel 18, op haar website op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats. De gemeente kan meer gegevens op de website publiceren.

De tekst wordt uiterlijk op de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek gepubliceerd en blijft op de website staan tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 publiceert het bevoegde bestuur de tekst, vermeld in artikel 18, op zijn website in geval van vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, met toepassing van de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

Afdeling 4 Publicatie in een dag- of weekblad (... - ...)

Artikel 22. (23/02/2017- ...)

§ 1. De gemeente publiceert de tekst, vermeld in artikel 18, in ten minste één dag- of weekblad met minstens regionaal karakter in de volgende gevallen :
1° de vergunningsaanvraag omvat een project-MER of een OVR;
2° de vergunningsaanvraag heeft betrekking op de exploitatie van een inrichting of activiteit met een GPBV-installatie.

De publicatie, vermeld in het eerste lid, gebeurt uiterlijk op de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek en op kosten van de vergunningsaanvrager.

Als het voorwerp van de vergunningsaanvraag in twee of meer gemeenten uitgevoerd zal worden, kan voor een van de volgende werkwijzen gekozen worden :
1° elke gemeente zorgt voor een publicatie;
2° de gemeenten zorgen voor een gecoördineerde publicatie.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 zorgt het bevoegde bestuur voor de publicatie op kosten van de vergunningsaanvrager in geval van vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten.

Afdeling 5 Individuele kennisgeving (... - ...)

Artikel 23. (23/10/2020- ...)

§ 1. Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste klasse, brengt de gemeente de eigenaars van de percelen op de hoogte als hun gebouwen of percelen in een straal van 100 meter liggen rond :
1° de perceelsgrenzen van de ingedeelde inrichting of activiteit, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een perceel met een kadastraal nummer;
2° de uiterste grenzen van de ingedeelde inrichting of activiteit, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een perceel zonder kadastraal nummer.

Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de tweede klasse, stelt de gemeente de eigenaars van de aanpalende percelen in kennis van het openbaar onderzoek.

Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen op een perceel met een kadastraal nummer of het verkavelen van gronden met een kadastraal nummer of kleinhandelsactiviteiten, stelt de gemeente de eigenaars van de aanpalende percelen in kennis tenzij de vergunningsaanvraag betrekking heeft op :
1° lijninfrastructuren en aanhorigheden;
2° de bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden. In dat geval gebeurt de individuele kennisgeving overeenkomstig artikel 85 of artikel 86 van het decreet van 25 april 2014.

De inkennisstelling, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, gebeurt door de tekst, vermeld in artikel 18, voor de aanvang van het openbaar onderzoek te bezorgen op volgende wijze :
1° bij beveiligde zending voor wat betreft de eigenaars van aanpalende percelen;
2° bij gewone of beveiligde zending in de andere gevallen.

In het tweede, derde en vierde lid wordt verstaan onder aanpalend perceel : een perceel met kadastraal nummer dat op minstens één punt grenst aan de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag zal worden uitgevoerd of aan percelen in eigendom van de vergunningsaanvrager, die palen aan die plaats.

Bij een combinatie van kennisgevingen als vermeld in het eerste, tweede of derde lid, geldt de ruimste kennisgeving.

§ 2. Als de vergunningsaanvraag voor het verkavelen van gronden vermeldt dat de inhoud ervan strijdig is met het bestaan van door de mens gevestigde erfdienstbaarheden of van bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het grondgebruik, bezorgt de gemeente de tekst, vermeld in artikel 18, voor de aanvang van het openbaar onderzoek met een beveiligde zending aan de begunstigden van de erfdienstbaarheden of verplichtingen die met hun adres vermeld zijn in de vergunningsaanvraag.

§ 3. De gemeente zoekt de namen en adressen van de eigenaars en de haar gekende gebruikers op.

Afdeling 6 De terinzagelegging (... - ...)

Artikel 24. (23/10/2020- ...)

§ 1. De vergunningsaanvraag en, in voorkomend geval, het resultaat van het onderzoek, vermeld in artikel 19 en 20 van het decreet van 25 april 2014, wordt gedurende dertig dagen analoog of digitaal ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden.

Tijdens het openbaar onderzoek worden eveneens de volgende documenten ter inzage gelegd, voor zover de overheid waarbij het dossier ter inzage ligt, de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek over deze documenten beschikt :
1° de voorlopige goed- of afkeuring van het project-MER, conform artikel 4.3.4, § 7, van het DABM;
2° de adviezen die de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, het adviserend schepencollege en, in voorkomend geval, de POVC of de GOVC hebben uitgebracht in de aanleg in kwestie;
3° de beslissing over de goedkeuring van het project-MER respectievelijk het OVR;
4° de gemeenteraadsbeslissing over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van de gemeenteweg, vermeld in artikel 31 van het decreet van 25 april 2014;
5° de beslissing in eerste aanleg.

De eerste dag waarop de vergunningsaanvraag en de documenten, vermeld in het tweede lid, ter inzage wordt gelegd, is de begindatum van het openbaar onderzoek.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, worden vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten en, in voorkomend geval, het resultaat van het onderzoek hierover, vermeld in artikel 19 en 20 van het decreet van 25 april 2014, gedurende dertig dagen analoog of digitaal ter inzage gelegd in het provinciehuis van de betrokken provincie of provincies, met toepassing van de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

§ 3. Als de terinzagelegging digitaal verloopt, kan de persoon die het dossier raadpleegt, hierbij beroep doen op technische ondersteuning van de overheid, waarbij het dossier ter inzage ligt.

§ 4. Als de vergunningsaanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER of OVR omvat, kan ze, met uitzondering van de door een architect opgemaakte auteursrechtelijk beschermde plannen en de documenten die aan de openbaarheid worden onttrokken, digitaal geraadpleegd worden via het omgevingsloket.

Afdeling 7 De informatievergadering (... - ...)

Artikel 25. (23/10/2020- ...)

§ 1. Tijdens de eerste twintig dagen van het openbaar onderzoek organiseert de gemeente, samen met de vergunningsaanvrager en het bevoegde bestuur, ten minste één informatievergadering over vergunningsaanvragen die betrekking hebben op de exploitatie van in de eerste klasse ingedeelde inrichtingen of activiteiten die een project-MER of een OVR omvatten.

Als het voorwerp van de vergunningsaanvraag in twee of meer gemeenten uitgevoerd zal worden, volstaat het om een gemeenschappelijke informatievergadering te organiseren.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 organiseert de provincie, samen met de vergunningsaanvrager en het bevoegde bestuur, ten minste één informatievergadering over de vergunningsaanvraag voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten als die een project-MER of een OVR omvat, met toepassing van de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

Als het voorwerp van die vergunningsaanvraag in twee of meer provincies uitgevoerd zal worden, volstaat het om een gemeenschappelijke informatievergadering te organiseren.

§ 3. De gemeente respectievelijk de provincie nodigt de volgende personen of instanties analoog of digitaal uit voor de informatievergadering :
1° de vergunningsaanvrager;
2° het bevoegde bestuur;
3° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3;
4° de voorzitter van de POVC of van de GOVC als de deputatie, respectievelijk de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is.

Op de informatievergadering, vermeld in paragraaf 2, worden ook de colleges van burgemeester en schepenen van het grondgebied waarop de exploitatie plaatsvindt, door de provincie uitgenodigd.

§ 4. Een lid van het bevoegde bestuur zit de informatievergadering voor. De vergunningsaanvrager of zijn afgevaardigde geeft op die vergadering een toelichting over de vergunningsaanvraag en beantwoordt vragen. Een lid van de gemeente respectievelijk de provincie of een afgevaardigde ervan stelt een verslag van de vergadering op.

§ 5. De gemeente kan, in samenspraak met de aanvrager en in voorkomend geval het bevoegd bestuur, beslissen om de informatievergadering via elektronische middelen te houden. In afwijking van paragraaf 1, wordt dergelijke informatievergadering georganiseerd tijdens de eerste tien dagen van het openbaar onderzoek.

De toelichting over de vergunningsaanvraag blijft digitaal publiek beschikbaar minstens tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek. Wordt een informatievergadering via elektronische middelen gehouden, kunnen vragen gesteld worden tot vijf dagen na de informatievergadering en worden door de aanvrager antwoorden gegeven uiterlijk tien dagen voor het verstrijken van het openbaar onderzoek. Vanaf het ogenblik van beantwoording zijn vraag en antwoord digitaal publiek beschikbaar minstens tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek. De vragen en antwoorden die op deze manier behandeld worden, worden mee opgenomen in het verslag van de vergadering, bedoeld in paragraaf 4.

Burgers kunnen de toelichting van de digitale informatievergadering en de digitale antwoorden tijdens het openbaar onderzoek raadplegen bij de betrokken gemeente.

Afdeling 8 Het formuleren van standpunten, opmerkingen en bezwaren (... - ...)

Artikel 26. (23/02/2017- ...)

Gedurende de periode waarin het openbaar onderzoek loopt, kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon standpunten, opmerkingen en bezwaren analoog of via het omgevingsloket meedelen aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden.

In afwijking van het eerste lid worden standpunten, opmerkingen en bezwaren over vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten analoog of via het omgevingsloket meegedeeld aan de deputatie, met toepassing van de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

Afdeling 9 Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten (... - ...)

Artikel 27. (23/02/2017- ...)

§ 1. Als het bevoegde bestuur vaststelt dat het voorwerp van de vergunningsaanvraag aanzienlijke effecten kan hebben voor mens en milieu in een ander gewest, een andere EU-lidstaat of een verdragspartij bij het Verdrag van Espoo, of als de bevoegde autoriteit van dat andere gewest, de EU-lidstaat of de verdragspartij bij het Verdrag van Espoo, daarom verzoekt, stelt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag voor advies ter beschikking aan de bevoegde autoriteit.

Bovendien wordt vermeld of de vergunningsaanvraag al dan niet onderworpen is aan een milieueffectrapportage of aan het overleg tussen de gewesten, de EU-lidstaten of andere verdragspartijen in kwestie.

De gegevens, vermeld in het tweede lid, dienen als basis voor het nodige overleg in het kader van de bilaterale betrekkingen tussen de gewesten, de EU-lidstaten of een verdragspartij bij het Verdrag van Espoo volgens het beginsel van wederkerigheid en gelijke behandeling.

§ 2. Zo spoedig mogelijk en uiterlijk de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek brengt de overheid waarbij het dossier ter inzage ligt de bevoegde autoriteit op de hoogte van de gegevens, vermeld in artikel 18, tweede lid.

§ 3. De belanghebbende inwoners van het betrokken gewest, de betrokken EU-lidstaat of de verdragspartij bij het Verdrag van Espoo kunnen deelnemen aan :
1° het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 16;
2° het openbaar onderzoek dat de bevoegde autoriteit op basis van het ontvangen vergunningsaanvraagdossier eventueel op haar eigen grondgebied organiseert.

De bevoegde autoriteit deelt haar eventuele opmerkingen, samen met de resultaten van het eventueel door haar georganiseerde openbaar onderzoek, tegelijkertijd mee aan de bevoegde overheid en de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, binnen een termijn van vijftig dagen na de datum van de terbeschikkingstelling, vermeld in het eerste lid.

§ 4. Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een MER-plichtige inrichting, wordt met het betrokken gewest of de EU-lidstaat overleg gepleegd over onder andere de potentiële grensoverschrijdende effecten van de inrichting en de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen, en wordt een redelijke termijn overeengekomen waarin het overleg moet plaatsvinden.

Artikel 28. (23/02/2017- ...)

§ 1. Als het bevoegde bestuur vaststelt dat het voorwerp van de vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting die een inrichting omvat, vermeld in rubriek 17.2.2 van de indelingslijst, waarschijnlijk betekenisvolle effecten ten gevolge van een zwaar ongeval kan hebben voor mens of milieu van een ander gewest, een andere EU-lidstaat of een verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki, of als de bevoegde autoriteit van dat andere gewest, de EU-lidstaat of de verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki, daarom verzoekt, stelt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag voor advies ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

Bovendien wordt vermeld of de vergunningsaanvraag al dan niet onderworpen is aan een omgevingsveiligheidsrapportage of aan het overleg tussen de gewesten, EU-lidstaten of andere verdragspartijen in kwestie.

Die gegevens dienen als basis voor het nodige overleg in het kader van de bilaterale betrekkingen tussen de gewesten, de EU-lidstaten of een verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki volgens het beginsel van wederkerigheid en gelijke behandeling.

§ 2. Zo spoedig mogelijk en uiterlijk de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek brengt de overheid waarbij het dossier ter inzage ligt de bevoegde autoriteit op de hoogte van de gegevens, vermeld in artikel 18, tweede lid.

§ 3. De belanghebbende inwoners van het betrokken gewest, de EU-lidstaat of de verdragspartij bij het Verdrag van Helsinki kunnen deelnemen aan :
1° het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 16;
2° het openbaar onderzoek dat de bevoegde autoriteit op basis van het ontvangen vergunningsaanvraagdossier eventueel op haar eigen grondgebied organiseert.

De bevoegde autoriteit deelt haar eventuele opmerkingen, samen met de resultaten van het eventueel door haar georganiseerde openbaar onderzoek, tegelijkertijd mee aan de bevoegde overheid en de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, binnen een termijn van twee maanden na de datum van de terbeschikkingstelling, vermeld in het eerste lid.

Artikel 28/1. (23/10/2020- ...)

Als het project vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten omvat met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter, gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten, wordt de beveiligde zending, vermeld in artikel 27/1 van het decreet van 25 april 2014 gericht aan het Agentschap Innoveren en Ondernemen.

Als het project vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten omvat met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter, gelegen op een afstand van minder dan twintig kilometer van een ander gewest of van verschillende andere gewesten, dan vervult de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar de verplichtingen, opgenomen in artikel 6, § 5bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Afdeling 10 Het afsluiten van het openbaar onderzoek (... - ...)

Artikel 29. (23/10/2020- ...)

§ 1. Uiterlijk tien dagen na het verstrijken van de duur van het openbaar onderzoek stelt de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, in voorkomend geval de volgende gegevens ter beschikking :
1° het verslag van de informatievergadering, vermeld in artikel 25;
2° de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek of een mededeling dat er geen analoge standpunten, opmerkingen en bezwaren zijn ingediend.

De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden ter beschikking gesteld van :
1° hetzij de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als die advies moet verlenen, hetzij het bevoegde bestuur als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als de vergunningsaanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER of een nog niet goedgekeurd OVR omvat;
3° de gemeenteraad, als artikel 47 van toepassing is.

§ 2. Het openbaar onderzoek over vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten wordt afgesloten conform paragraaf 1, waarbij de gemeente gelezen moet worden als de provincie of provincies.

Hoofdstuk 6 Adviesinstanties (... - ...)

Afdeling 1 Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 30. (01/08/2018- ...)

Als een vergunningsaanvraag of een beroep uitgaat van een instantie die conform artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 advies moet uitbrengen, verleent die instantie geen advies.

Artikel 31. (01/08/2018- ...)

Als een vergunningsaanvraag of een beroep betrekking heeft op twee of meer van de vergunningsplichten, vermeld in artikel 5, 1°, van het decreet van 25 april 2014, zijn de artikels die de adviesinstanties voor de vergunningsplichten in kwestie bepalen van toepassing. Daarbij hoeft dezelfde adviesinstantie als vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, maar één keer om advies gevraagd te worden en hoeft ze maar één advies uit te brengen.

Artikel 32. (01/08/2018- ...)

In de gevallen, vermeld in artikel 68, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, kan het advies van de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37 of 38/1, of het adviserend schepencollege, voor hun bevoegdheid een gemotiveerd voorstel bevatten voor de duur van de omgevingsvergunning.

Artikel 33. (01/08/2018- ...)

Als een adviesinstantie als vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, of het adviserend schepencollege van oordeel is dat het aangevraagde vergunbaar is als voorwaarden worden opgelegd, bevat het advies een gemotiveerd voorstel voor die voorwaarden voor de eigen bevoegdheid.

Artikel 34. (23/02/2017- ...)

§ 1. Het advies van het adviserend schepencollege bevat minstens de volgende gegevens :
1° de stedenbouwkundige voorschriften die van toepassing zijn op de percelen waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft;
2° de beschrijving van de bestemming die aan de omgeving in een straal van 500 meter rond het project is gegeven conform de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen;
3° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van het aangevraagde met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening;
4° in voorkomend geval, een gemotiveerde beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ingedeelde inrichting of activiteit op het vlak van hinder en risico's voor de mens en het milieu;
5° in voorkomend geval, de voorwaarden die het college nuttig acht;
6° in voorkomend geval, een gemotiveerde beoordeling van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek.

§ 2. Het adviserende schepencollege of de deputatie kan subadvies inwinnen van de bevoegde hulpverleningszone.

Tenzij het anders is bepaald in de adviesvraag, wordt het subadvies verleend binnen een vervaltermijn van twintig dagen.

De vervaltermijn, vermeld in het tweede lid, gaat in op de dag na de ontvangst van de subadviesvraag.

Afdeling 2 De instanties die advies verlenen over stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden, en de inhoud van de adviezen (... - ...)

Artikel 35. (01/01/2023- ...)

§ 1. Over vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of op het verkavelen van gronden wordt advies verleend door de instanties en in de gevallen vermeld in dit artikel.

§ 2. De afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, verleent advies als het advies van de POVC of van de GOVC moet worden gevraagd.

De afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, kan subadviezen inwinnen van iedere dienst, instelling of organisatie die activiteiten ontwikkelt op het vlak van energie, leefmilieu, waterbeleid, landinrichting, natuurbehoud, ruimtelijke ordening, veiligheid of mobiliteit.

Tenzij het anders is bepaald in de adviesvraag, verlenen de instanties, vermeld in het tweede lid, het subadvies binnen een vervaltermijn van twintig dagen.

De vervaltermijn, vermeld in het derde lid, gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de subadviesvraag.

Het tweede tot het vierde lid zijn niet van toepassing als de instanties, vermeld in het tweede lid, in het kader van de vergunningsaanvraag of het beroep over een eigen adviesbevoegdheid op het vlak van ruimtelijke ordening beschikken.

§ 3. Het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op :
1° gronden die liggen in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, een voorlopig of definitief beschermd monument, een voorlopig of definitief beschermd cultuurhistorisch landschap of een voorlopig of definitief beschermd stads- of dorpsgezicht, in voorkomend geval met inbegrip van de overgangszones, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
2° percelen in erfgoedlandschappen in de volgende gevallen :
a) bij percelen in gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde;
b) bij het optrekken of plaatsen van een constructie in agrarisch gebied in de ruime zin of in ruimtelijk kwetsbaar gebied;
c) bij aanmerkelijke reliëfwijzigingen, het aanleggen of wijzigen van recreatieve terreinen of het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond als vermeld in artikel 4.2.1, 5°, van de VCRO;
3° goederen die erkend zijn als werelderfgoed of die in de bufferzone van het werelderfgoed liggen conform artikel 11 van de overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, opgemaakt in Parijs op 16 november 1972, in de volgende gevallen :
a) als de goederen voorkomen op de lijst van het werelderfgoed;
b) als de percelen in de bufferzone, zoals goedgekeurd door het UNESCO-werelderfgoedcomité, op minder dan honderd meter van het werelderfgoed liggen;
c) als de percelen in de bufferzone, zoals goedgekeurd door het UNESCO-werelderfgoedcomité, op meer dan honderd meter van het werelderfgoed liggen, waarbij de constructie een hoogte van meer dan vijftien meter heeft of bereikt.

In afwijking van het eerste lid wordt het advies verleend door de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed als een beroep middelen opwerpt over het advies van het agentschap, vermeld in het eerste lid, of over de behandeling van dat advies door de overheid, bevoegd in eerste administratieve aanleg.

§ 4. Het Agentschap voor Natuur en Bos verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag :
1° in een ruimtelijk kwetsbaar gebied ligt;
2° in een Vogelrichtlijngebied ligt dat is aangewezen met toepassing van artikel 36bis van het Natuurdecreet, met uitzondering van de woongebieden in de ruime zin;
3° in een Habitatgebied ligt dat is aangewezen met toepassing van artikel 36bis van het Natuurdecreet;
4° in een waterrijk gebied ligt dat is aangewezen krachtens de overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels, opgemaakt in Ramsar op 2 februari 1971;
5° in een park of bos ligt, zoals gedefinieerd in het Bosdecreet van 13 juni 1990;
6° de opmaak van een passende beoordeling vereist.

§ 5. Het Departement Mobiliteit en Openbare Werken verleent advies als een mobiliteitsstudie of een project-MER, die een mobiliteitsstudie omvat, bij de vergunningsaanvraag gevoegd moet worden.

§ 6. De wegbeheerder verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag op minder dan dertig meter van het domein van autosnelwegen, hoofdwegen of primaire wegen categorie I volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of langs gewestwegen ligt.

§ 7. Infrabel wordt om advies verzocht en kan advies verlenen als het voorwerp van de vergunningsaanvraag op minder dan twintig meter van de vrije rand van bestaande of geplande spoorlijnen ligt.

§ 8. De adviesinstanties, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, verlenen advies in de gevallen, vermeld in artikel 3 van het voormelde besluit.

§ 9. De waterbeheerder verleent advies als een machtiging vereist is voor werken van verbetering en werken van wijziging aan onbevaarbare waterlopen van tweede en derde categorie conform artikel 12 en artikel 14 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, tenzij de vergunningsaanvrager al over een machtiging voor die werken beschikt.

§ 10. Het havenbedrijf verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag binnen een havengebied ligt waarvan de grenzen zijn vastgesteld conform artikel 3, § 1, van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens.

§ 11. De afdeling Kust van het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust verleent advies over aanvragen met betrekking tot gebieden die zeewaarts van de veiligheidslijn of in de landwaartse zone die paalt aan die veiligheidslijn, liggen. Deze veiligheidslijn en de landwaartse zone worden als volgt gedefinieerd :
1° voor bebouwde gebieden langs de kustlijn is de veiligheidslijn de meest zeewaartse grens van de bebouwing en heeft de landwaartse zone een breedte van 25 meter ten opzichte van die veiligheidslijn;
2° voor onbebouwde gebieden langs de kustlijn is de veiligheidslijn de hoogtelijn van de 7 meter TAW aan de landzijde van de duin en heeft de landwaartse zone een breedte van 25 meter ten opzichte van die veiligheidslijn. Die zone wordt echter altijd begrensd door de noordelijke grens van de gewestweg N34;
3° voor de havens van Nieuwpoort, Oostende, Blankenberge en Zeebrugge is de veiligheidslijn de kruinlijn van de kaaimuur of glooiing die de afbakening vormt van het getijdengebied, uitgebreid met het Visserij- en Vuurtorendok in Oostende, en heeft de landwaartse zone een breedte van vijftig meter ten opzichte van die veiligheidslijn.

§ 12. Het Departement Landbouw en Visserij verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag :
1° verband houdt met landbouw, ongeacht de bestemming van het gebied;
2° toepassing vraagt van de bepalingen van artikel 4.4.3 tot en met 4.4.9, artikel 4.4.23 en artikel 4.4.26, § 2, van de VCRO, in gebieden die een agrarische bestemming hebben.

§ 13. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle wordt om advies verzocht en kan advies verlenen als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op bestaande of nieuwe vestigingen van Seveso-inrichtingen en als het ligt op minder dan twee kilometer van een nucleaire inrichting die federaal vergund is en die conform artikel 3.1, a), van het ARBIS is ingedeeld in klasse I.

§ 14. De afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag in een gebied ligt dat bestemd is als ontginningsgebied of een daarmee vergelijkbaar gebied.

§ 15. De afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag handelt over :
1° de bouw van, de uitbreiding van of een functiewijziging naar een school, een ziekenhuis of een woonzorgcentrum, gelegen op minder dan twee kilometer van een Seveso-inrichting;
2° de bouw van, de uitbreiding van of een functiewijziging naar een voor publiek toegankelijk gebouw, met een toegankelijke oppervlakte van minstens 400 vierkante meter, gelegen op minder dan twee kilometer van een Seveso-inrichting;
3° de aanleg van of de uitbreiding naar een voor publiek toegankelijk gebied, inclusief recreatiegebied, waarbij de gemiddelde aanwezigheid minstens 200 personen per dag is of waarbij op piekmomenten minstens 1000 personen aanwezig zijn, gelegen op minder dan twee kilometer van een Seveso-inrichting;
4° de bouw van een windturbine, gelegen op minder dan vierhonderdvijftig meter van een Seveso-inrichting;
5° de bouw van een pijpleiding van andere vloeibare stoffen en gassen dan water, gelegen op minder dan achthonderdtachtig meter van een Seveso-inrichting;
6° de bouw van een hoogspanningsleiding, gelegen op minder dan honderdtachtig meter van een Seveso-inrichting.

§ 16. Het Directoraat-Generaal Luchtvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer wordt om advies verzocht en kan advies verlenen als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een constructie die een van de hierna vermelde hoogtes overschrijdt :
1° zestig meter boven het maaiveld;
2° een hoogte die per gemeente of per duidelijk omschreven gebied ten opzichte van het maaiveld is bepaald.

Het departement stelt een eenvoudig consulteerbare digitale kaart ter beschikking, op basis van het gezamenlijk ontwerp van het Directoraat-Generaal Luchtvaart en de Defensiestaf. De kaart bepaalt de hoogte, vermeld in het eerste lid, 2°. Die hoogte wordt bepaald zodat de burgerlijke en militaire luchtvaartterreinen, de visuele luchtvaartroutes, de militaire luchtvaartzones en de burgerlijke en militaire luchtvaartinstallaties voor communicatie, navigatie en toezicht zijn beschermd.

§ 17. De ASTRID-veiligheidscommissie, bedoeld in het koninklijk besluit van 25 juli 2008 tot vaststelling van de nadere regels voor de samenstelling en de werking van de ASTRID-veiligheidscommissie en tot precisering van de opdrachten daarvan, wordt om advies verzocht en kan advies verlenen als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op :
1° voor publiek toegankelijke bouw- en infrastructuurwerken waar, omwille van de dagelijkse activiteiten of bijzondere evenementen die er plaats vinden, een toeloop van meer dan 150 mensen te verwachten valt;
2° bouw- en infrastructuurwerken die beschikken over een ondergrondse ruimte, groter dan 25 m2, die voor het publiek toegankelijk is of waarin gevaarlijke stoffen of preparaten in de zin van artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke mengsels met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan opgeslagen zijn;
3° bouw- en infrastructuurwerken die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek waarvan de grondoppervlakte meer dan 2.500 m2 bedraagt.

§ 18. De entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor lucht, verleent advies als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° bij de vergunningsaanvraag moet een project-MER gevoegd worden;
2° het voorwerp van de vergunningsaanvraag betreft een van de volgende handelingen:
a) de aanleg of uitbreiding van vliegvelden;
b) de aanleg, verbreding of verlegging van wegen;
c) zeehandelshavens;
d) de bouw of uitbreiding van stadsontwikkelingsprojecten;
e) industrieterreinontwikkeling;
f) de aanleg van themaparken en permanente race- en testbanen;
g) de aanleg van faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations;
h) spoorlijnen, tramlijnen, waterwegen en andere havens;3° het voorwerp van de vergunningsaanvraag ligt in de adviescontour, zoals bepaald op een eenvoudig consulteerbare digitale kaart, ter beschikking gesteld door de Vlaamse Milieumaatschappij op https://www.vmm.be, zoals geldig op de dag waarop de vergunningsaanvraag wordt ingediend.

Artikel 36. (23/02/2017- ...)

De adviesinstantie, vermeld in artikel 35, § 2, geeft haar advies over de aangevraagde stedenbouwkundige handelingen of het aangevraagde verkavelen van gronden conform titel IV, hoofdstuk III van de VCRO.

De adviesinstanties, vermeld in artikel 35, § 3 tot en met § 16, geven hun advies over de aangevraagde stedenbouwkundige handelingen of het aangevraagde verkavelen van gronden conform artikel 4.3.3. en 4.3.4. van de VCRO.

Afdeling 3 De instanties die advies verlenen over de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, en de inhoud van de adviezen (... - ...)

Artikel 37. (07/09/2023- ...)

§ 1. Over vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op de exploitatie van een vergunningsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit wordt advies verleend door de instanties en in de gevallen vermeld in dit artikel.

§ 2. De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, verleent advies in de volgende gevallen :
1° als de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is en het gaat om een aanvraag van een vergunning of een beroep tegen de beslissing over een aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste klasse;
2° als de deputatie de bevoegde overheid is en het gaat om :
a) een aanvraag, vermeld in punt 1°;
b) een beroep tegen de beslissing over een aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de tweede klasse.

De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, kan subadviezen inwinnen van :
1° de nv Aquafin;
2° het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;
3° iedere dienst, instelling of organisatie die activiteiten ontwikkelt op het vlak van energie, leefmilieu, waterbeleid, landinrichting, natuurbehoud, ruimtelijke ordening, veiligheid of mobiliteit.

Tenzij het anders is bepaald in de adviesvraag, verlenen de instanties, vermeld in het tweede lid, het subadvies binnen een vervaltermijn van twintig dagen.

De vervaltermijn, vermeld in het derde lid, gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de subadviesvraag.

Het tweede tot het vierde lid zijn niet van toepassing als de instanties, vermeld in het tweede lid, in het kader van de vergunningsaanvraag of het beroep over een eigen adviesbevoegdheid op het vlak van milieu beschikken.

§ 3. De afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, verleent advies in de volgende gevallen :
1° als het gaat om een beroep waarop de gewone vergunningsprocedure van toepassing is;
2° als de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is in eerste administratieve aanleg voor een aanvraag waarop de gewone vergunningsprocedure van toepassing is.

§ 4. De OVAM verleent advies als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter O is aangeduid.

§ 5. De entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor grondwateradvisering, verleent advies als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter W is aangeduid.

§ 6. De entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor advisering over het afvalwater of bevoegd voor lucht, verleent advies als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter M is aangeduid.

§ 7. ...

§ 8. De afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, verleent advies als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter N is aangeduid.

§ 9. De afdeling, bevoegd voor het toezicht Volksgezondheid, verleent advies als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter G is aangeduid.

§ 10. Het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap verleent advies in de volgende gevallen :
1° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter E is aangeduid;
2° als een energiestudie of een energieplan bij de vergunningsaanvraag gevoegd moet worden;
3° als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op een van de volgende zaken:
a) de aanvraag van een nog niet vergunde indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter Y is aangeduid;
b) ...;
c) schrapping van een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter Y is aangeduid.

§ 11. Het Departement Mobiliteit en Openbare Werken verleent advies als een mobiliteitsstudie of een project-MER, die een mobiliteitsstudie omvat, bij de vergunningsaanvraag gevoegd moet worden.

§ 12. Het Agentschap voor Natuur en Bos verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag :
1° in een ruimtelijk kwetsbaar gebied ligt;
2° in een speciale beschermingszone ligt die is aangewezen met toepassing van artikel 36bis van het Natuurdecreet of op minder dan 750 meter daarvandaan ligt;
3° in een waterrijk gebied ligt dat is aangewezen krachtens de overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels, opgemaakt in Ramsar op 2 februari 1971, of op minder dan 750 meter daarvandaan ligt;
4° in een park of bos ligt zoals gedefinieerd in het Bosdecreet van 13 juni 1990;
5° de opmaak van een passende beoordeling vereist.

§ 13. De adviesinstanties, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, verlenen advies in de gevallen, vermeld in artikel 3 van het voormelde besluit.

§ 14. Het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed verleent advies over vergunningsaanvragen die betrekking hebben op ingedeelde inrichtingen of activiteiten in of aan een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, een voorlopig of definitief beschermd monument, een voorlopig of definitief beschermd cultuurhistorisch landschap of een voorlopig of definitief beschermd stads- of dorpsgezicht, in voorkomend geval met inbegrip van de overgangszones, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

In afwijking van het eerste lid wordt het advies verleend door de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed als een beroep middelen opwerpt over het advies van het agentschap, vermeld in het eerste lid, of over de behandeling van dat advies door de overheid, bevoegd in eerste administratieve aanleg.

§ 15. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle wordt om advies verzocht en kan advies verlenen over de volgende inrichtingen :
1° de inrichtingen van klasse I, vermeld in artikel 3.1, a), van het ARBIS;
2° de inrichtingen, vermeld in artikel 3.1, b), 1, van het ARBIS;
3° de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS, waar zich een of meer deeltjesversnellers bevinden die gebruikt worden voor onderzoek of voor de productie van radionucliden, met uitzondering van elektronische microscopen, alsook de inrichtingen waar die deeltjesversnellers worden vervaardigd of getest;
4° de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS, waar zich bestralingsinstallaties bevinden met een bron waarvan de activiteit gelijk is aan of hoger ligt dan 100 TBq, met uitzondering van bestralingseenheden voor de behandeling van patiënten, met uitzondering van bronnen die in alle omstandigheden in hun afscherming blijven;
5° de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS, waar radioactieve stoffen worden verpakt voor verkoop in industriële hoeveelheden.

§ 16. Het Departement Landbouw en Visserij verleent advies over de inrichtingen of activiteiten inzake aquacultuur, vermeld in rubriek 62 van de indelingslijst.

Artikel 38. (24/06/2021- ...)

§ 1. Het advies van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, bevat :
1° een gemotiveerde beoordeling van de aanvaardbaarheid van de hinder en de risico's voor mens en milieu, afkomstig van de exploitatie van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit;
2° als de exploitatie van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit aanvaardbaar wordt geacht :
a) een verwijzing naar de algemene en sectorale milieuvoorwaarden;
b) in voorkomend geval, bijzondere milieuvoorwaarden.

§ 2. Het advies van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, bevat :
1° de stedenbouwkundige voorschriften die van toepassing zijn op de percelen waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft;
2° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde inrichting of activiteit met de omgeving en de goede ruimtelijke ordening.

§ 3. Het advies van de OVAM bevat een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit met de bepalingen van de sectorale uitvoeringsplannen en met een duurzaam beheer van afvalstoffen, materiaalkringlopen en materialen.

§ 4. Het advies van de entiteit van de Vlaamse Milieumaatschappij die bevoegd is voor grondwateradvisering, bevat een gemotiveerde beoordeling van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit wat betreft de verenigbaarheid met het grondwaterbeheersbeleid, het aantal aan te leggen peilputten en filters conform artikel 5.53.4.2 van titel II van het VLAREM, de kwantitatieve en kwalitatieve effecten op het beheer van de watervoerende of de ontvangende grondwaterlaag en de eventuele effecten op de andere watervoerende lagen enerzijds, en op de openbare en private bovengrondse eigendommen anderzijds.

§ 5. Het advies van de entiteit van de VMM die bevoegd is voor advisering over het afvalwater of bevoegd voor lucht, bevat de volgende gegevens :
1° met betrekking tot het lozen van afvalwater :
a) een gemotiveerde beoordeling van de herkomst van het afvalwater en de verenigbaarheid van de aangevraagde lozing met het algemene waterzuiveringsprogramma en, in geval van rechtstreekse of onrechtstreekse lozing in oppervlaktewater, met de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater en met de geplande investeringen voor de zuivering van dat oppervlaktewater;
b) in voorkomend geval, een gemotiveerd voorstel van de maximaal toelaatbare vuilvracht;
2° met betrekking tot de emissie van afvalgassen in de atmosfeer :
a) een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde emissie met de kwaliteit van de omgevingslucht;
b) in voorkomend geval, een gemotiveerd voorstel van de maximaal toelaatbare emissie.

§ 6. ...

§ 7. Het advies van de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, bevat een gemotiveerde beoordeling van het beheer van de natuurlijke rijkdommen, het ontginningsbeleid en het gevaar voor grondverschuivingen of instortingen in de aangevraagde inrichting of activiteit.

§ 8. Het advies van de afdeling, bevoegd voor het toezicht Volksgezondheid, bevat een gemotiveerde beoordeling van de gezondheidsaspecten van de exploitatie van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit.

§ 9. Het advies van het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap bevat :
1° een gemotiveerde beoordeling van het doelmatige gebruik van energie in de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit als het gaat om een aanvraag die betrekking heeft op een indelingsrubriek die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter E is aangeduid;
2° een gemotiveerde beoordeling van het energieplan of de energiestudie, vermeld in artikel 6.5.1 tot en met 6.5.8 van het Energiebesluit van 19 november 2010, in de gevallen, vermeld in artikel 37, § 10, 2°, van dit besluit;
3° een gemotiveerde beoordeling van het monitoringplan en, in voorkomend geval, het monitoringmethodiekplan, als het gaat om een aanvraag van een Y-rubriek;
4° een gemotiveerde beoordeling van de documenten in de aanvraag die aantonen dat een inrichting niet langer een inrichting met een BKG-installatie is als het om een aanvraag tot schrapping van een Y-rubriek gaat.

§ 10. Het advies van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken bevat een gemotiveerde beoordeling van de lokale en bovenlokale mobiliteitseffecten of -hinder ten gevolge van de exploitatie van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit.

§ 11. Het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos bevat :
1° een gemotiveerde beoordeling of de exploitatie van de aangevraagde inrichting of activiteit al dan niet een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone, aangewezen door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 36bis van het Natuurdecreet, kan veroorzaken als vermeld in artikel 36ter, § 3, van voormeld decreet;
2° een gemotiveerde beoordeling of de exploitatie van de aangevraagde inrichting of activiteit al dan niet een onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het Vlaams Ecologisch Netwerk kan veroorzaken;
3° in voorkomend geval, een gemotiveerde beoordeling van de afwijkingsmogelijkheden, vermeld in artikel 26bis, § 3, en 36ter, § 5, van het Natuurdecreet.

§ 12. Het advies van de adviesinstanties, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, bevat de gegevens, vermeld in artikel 7, § 1, van het voormelde besluit.

§ 13. Het advies van het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, respectievelijk de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed bevat een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit met het actief- en passiefbehoudsbeginsel en de bepalingen van het beschermingsbesluit van het betrokken onroerend erfgoed, en preciseert welke rechtsgevolgen, vermeld in artikel 6.4.4, § 3, vierde lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, van toepassing zijn.

§ 14. Het advies van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle bevat een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de exploitatie van de aangevraagde ingedeelde inrichting of activiteit met de risico's van ioniserende straling voor mens en leefmilieu.

§ 15. Het advies van het Departement Landbouw en Visserij over de inrichtingen inzake aquacultuur, vermeld in rubriek 62 van de indelingslijst, bespreekt de risico's en mogelijke risicobeperkende maatregelen met betrekking tot de introductie van exoten in open aquacultuurvoorzieningen of de verplaatsing van plaatselijk niet-voorkomende soorten binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied als vermeld in artikel 2, 6, 7, 9 en 18 van verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur.

[Afdeling 4 De instanties die advies verlenen over kleinhandelsactiviteiten, en de inhoud van de adviezen (ing. BVR 9 maart 2018, art. 38, I: 1 augustus 2018)] (... - ...)

Artikel 38/1. (01/08/2018- ...)

§ 1. Over vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige kleinhandelsactiviteiten, wordt advies verleend door de instanties en in de gevallen vermeld in dit artikel.

§ 2. Het Agentschap Innoveren en Ondernemen verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op projecten voor kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van 1000 vierkante meter of meer.

Het Agentschap Innoveren en Ondernemen kan het subadvies inwinnen van het Comité voor Kleinhandel, vermeld in artikel 8 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.

Tenzij het anders is bepaald in de adviesvraag, verleent de instantie, vermeld in het tweede lid, het subadvies binnen een vervaltermijn van twintig dagen.

De vervaltermijn, vermeld in het derde lid, gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de subadviesvraag.

Artikel 38/2. (01/08/2018- ...)

Het advies van het Agentschap Innoveren en Ondernemen bevat een toetsing aan de beoordelingsgronden, vermeld in artikel 13 van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid, en, in voorkomend geval, het Vlaams beleidskader integraal handelsvestigingsbeleid, vermeld in artikel 5 van het voormelde decreet.

[Afdeling 5 De instanties die advies verlenen over vegetatiewijzigingen, en de inhoud van de adviezen (ing. BVR 9 maart 2018, art. 38, I: 1 augustus 2018)] (... - ...)

Artikel 38/3. (01/08/2018- ...)

§ 1. Het Agentschap voor Natuur en Bos verleent advies over vergunningsaanvragen of beroepen die betrekking hebben op het uitvoeren van vergunningsplichtige vegetatiewijzigingen.

§ 2. Het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed verleent advies als het voorwerp van de vergunningsaanvraag betrekking heeft op gronden die liggen in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, een voorlopig of definitief beschermd monument, een voorlopig of definitief beschermd cultuurhistorisch landschap of een voorlopig of definitief beschermd stads- of dorpsgezicht, in voorkomend geval met inbegrip van de overgangszones, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 voor zover een toelating vereist conform artikel 6.4.4, § 3, tweede lid, van voormeld decreet.

In afwijking van het eerste lid wordt het advies verleend door de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed als een beroep middelen opwerpt over het advies van het agentschap, vermeld in het eerste lid, of over de behandeling van dat advies door de overheid, bevoegd in eerste administratieve aanleg.

Artikel 38/4. (01/08/2018- ...)

§ 1. Het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos, bevat een toetsing aan de beoordelingsgronden, vermeld in artikel 15 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu alsook een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde vegetatiewijzigingen met de natuurzorgplicht, zoals voorzien in artikel 14, § 1, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

§ 2. Het advies van het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, respectievelijk de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed bevat een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid van de aangevraagde vegetatiewijzigingen met het actief- en passiefbehoudsbeginsel en de bepalingen van het beschermingsbesluit van het betrokken onroerend erfgoed, en preciseert welke rechtsgevolgen, vermeld in artikel 6.4.4, § 3, vierde lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, van toepassing zijn.

Hoofdstuk 7 De omgevingsvergunningscommissies (... - ...)

Afdeling 1 Samenstelling van de omgevingsvergunningscommissies (... - ...)

Artikel 39. (23/10/2020- ...)

De volgende personen en instanties maken, conform artikel 16, § 2, van het decreet van 25 april 2014, deel uit van de POVC :
1° de voorzitter, aangewezen conform artikel 16, § 2, van het decreet van 25 april 2014, met stemrecht;
2° de secretaris, aangewezen conform artikel 16, § 2, van het decreet van 25 april 2014, zonder stemrecht;
3° deskundigen, aangewezen conform het tweede en derde lid, met stemrecht;
4° in voorkomend geval, het adviserend schepencollege met raadgevende stem;
5° de vertegenwoordigers van de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit, met stemrecht, voor de vergunningsdossiers waarvoor ze advies moeten verlenen.

De deputatie wijst een deskundige en zijn plaatsvervanger aan op grond van hun bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid inzake ruimtelijke ordening, voor een periode van vier jaar. De deputatie wijst eveneens een deskundige en zijn plaatsvervanger aan op grond van hun bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid inzake milieu, voor een periode van vier jaar. De mandaten zijn telkens hernieuwbaar voor een periode van vier jaar.

De deskundige of zijn plaatsvervanger die is aangewezen op grond van zijn bekwaamheid inzake ruimtelijke ordening, zetelt in de POVC als de vergunningsaanvraag, het beroep of het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden. De deskundige of zijn plaatsvervanger die is aangewezen op grond van zijn bekwaamheid inzake milieu, zetelt in de POVC als de vergunningsaanvraag, het beroep of het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling betrekking heeft op de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten of als het een vraag tot omzetting van een milieuvergunning als vermeld in artikel 390, § 4, van het decreet van 25 april 2014, betreft.

De deskundigen en hun respectieve plaatsvervangers ontvangen een vergoeding voor hun aanwezigheid op de POVC. De provincieraad bepaalt de hoogte van de vergoeding. Deze vergoeding wordt aangerekend op de begroting van de betrokken provincie.

Artikel 40. (23/10/2020- ...)

§ 1. De volgende personen en instanties maken, conform artikel 16, § 2, van het decreet van 25 april 2014, deel uit van de GOVC :
1° de voorzitter, aangewezen conform paragraaf 2, met stemrecht;
2° de secretaris, aangewezen conform paragraaf 3, zonder stemrecht;
3° deskundigen, aangewezen conform paragraaf 4, met stemrecht;
4° het adviserend schepencollege met raadgevende stem;
5° de vertegenwoordigers van de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 en 38/3 van dit besluit, met stemrecht, voor de vergunningsdossiers waarvoor ze advies moeten verlenen.

§ 2. Een personeelslid van het departement van niveau A dat de secretaris-generaal van het departement heeft aangewezen, zit de GOVC voor.

De afdelingshoofden van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, of hun gemachtigden bepalen in onderling overleg wie van hen het voorzitterschap waarneemt als de vergunningsaanvraag of het beroep betrekking heeft op zowel stedenbouwkundige handelingen als de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

§ 3. De secretaris van de GOVC is een personeelslid van het departement dat de secretaris-generaal van het departement heeft aangewezen.

De afdelingshoofden van de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, of hun gemachtigden bepalen in onderling overleg wie van de aangewezen ambtenaren, vermeld in het eerste lid, de functie van secretaris waarneemt als de vergunningsaanvraag of het beroep betrekking heeft op zowel stedenbouwkundige handelingen als de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

§ 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, wijzen elk twee deskundigen en twee plaatsvervangers aan op grond van hun bijzondere wetenschappelijke en technische bekwaamheid inzake ruimtelijke ordening, respectievelijk milieu, voor een periode van vier jaar. Dat mandaat is hernieuwbaar telkens voor een periode van vier jaar.

De deskundigen of hun plaatsvervangers die zijn aangewezen op grond van hun bekwaamheid inzake ruimtelijke ordening, zetelen in de GOVC als de vergunningsaanvraag, het beroep of het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden. De deskundigen of hun plaatsvervangers die zijn aangewezen op grond van hun bekwaamheid inzake milieu, zetelen in de GOVC als de vergunningsaanvraag, het beroep of het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling betrekking heeft op de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten of als het een vraag tot omzetting van een milieuvergunning als vermeld in artikel 390, § 4, van het decreet van 25 april 2014, betreft.

De deskundigen en hun respectieve plaatsvervangers ontvangen per zitting van de GOVC waarop ze aanwezig zijn een vergoeding van 200 euro en reiskosten, conform de regeling die geldt voor de vergoeding van reiskosten van personeelsleden van de Vlaamse overheid.

Afdeling 2 Advisering door en werking van de omgevingsvergunningscommissies (... - ...)

Artikel 41. (23/10/2020- ...)

Het college van burgemeester en schepenen, de gemeentelijke omgevingsambtenaar of een persoon die gemachtigd is door het college van burgemeester en schepenen of door de gemeentelijke omgevingsambtenaar, vraagt het advies van de POVC over vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die de gewone vergunningsprocedure doorlopen en die beantwoorden aan een van de volgende voorwaarden :
1° ...;
2° een project-MER is opgesteld of een ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen;
3° de opmaak van een mobiliteitsstudie is vereist;
4° ...
5° het gaat om een aanvraag met betrekking tot kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter.

De deputatie, de provinciale omgevingsambtenaar of een persoon die de deputatie of de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd heeft vraagt het advies van de POVC over vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die de gewone vergunningsprocedure doorlopen en die beantwoorden aan een van de volgende voorwaarden :
1° de deputatie is de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid en de aanvraag beantwoordt aan een van de volgende voorwaarden :
a) het gaat om een aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste klasse;
b) een project-MER is opgesteld of een ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen;
c) de opmaak van een mobiliteitsstudie is vereist;
d) minstens vijf adviezen als vermeld in artikel 35, 37, 38/1 en 38/3 moeten worden ingewonnen, de adviezen van de afdeling RO, van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en van de ASTRID-veiligheidscommissie, vermeld in artikel 35, § 17, niet inbegrepen;
e) het gaat om een aanvraag met betrekking tot kleinhandelsactiviteiten met een netto handelsoppervlakte van meer dan 20.000 vierkante meter;
2° het gaat om een beroep tegen een beslissing van het college van burgemeester en schepenen, waarbij de POVC de vergunningsaanvraag in eerste administratieve aanleg conform het eerste lid moest adviseren;
3° het gaat om een beroep tegen een beslissing van het college van burgemeester en schepenen over een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de tweede klasse.

Artikel 42. (23/10/2020- ...)

De Vlaamse Regering, de gewestelijke omgevingsambtenaar of een persoon die gemachtigd is door de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar, vraagt het advies van de GOVC over vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die de gewone vergunningsprocedure doorlopen en die beantwoorden aan een van de volgende voorwaarden :
1° de Vlaamse Regering is de in eerste administratieve aanleg bevoegde overheid en de aanvraag beantwoordt aan een van de volgende voorwaarden :
a) het gaat om een aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste klasse;
b) een project-MER is opgesteld of een ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen;
c) de opmaak van een mobiliteitsstudie is vereist;
d) minstens vijf adviezen als vermeld in artikel 35, 37, 38/1 en 38/3, moeten worden ingewonnen, de adviezen van de afdeling RO, van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en van de ASTRID-veiligheidscommissie, vermeld in artikel 35, § 17, niet inbegrepen;
2° het gaat om een beroep tegen de beslissing van de deputatie, waarbij de POVC de vergunningsaanvraag in eerste administratieve aanleg conform artikel 41, tweede lid, moest adviseren.

Artikel 43. (15/09/2020- ...)

§ 1. De POVC en de GOVC vergaderen minstens eenmaal per maand. Ze vergaderen verschillende keren per maand als de uitoefening van hun bevoegdheden dat noodzakelijk maakt.

De voorzitter van de omgevingsvergunningscommissie kan beslissen om via teleconferentie of via videoconferentie te vergaderen.

§ 2. De voorzitters van de omgevingsvergunningscommissies stellen de agenda van de vergadering vast. Ze houden daarbij rekening met de na te leven adviestermijnen.

De secretaris van de omgevingsvergunningscommissie roept de leden van de commissie ten minste één week op voorhand op voor de vergadering. Tegelijk met de oproeping stelt hij de agenda van de vergadering ter beschikking.

Artikel 44. (15/09/2020- ...)

Als een vergunningsaanvrager gevraagd heeft om door de POVC of de GOVC te worden gehoord, wordt deze persoon uitgenodigd.

Als de beroepsindiener gevraagd heeft om door de POVC of de GOVC gehoord te worden, wordt zowel de beroepsindiener als de vergunningsaanvrager uitgenodigd, ook als de vergunningsaanvrager niet uitdrukkelijk gevraagd heeft om gehoord te worden.

De voorzitter van de omgevingsvergunningscommissie kan beslissen om de hoorzittingen alleen schriftelijk, via teleconferentie of via videoconferentie te houden op voorwaarde dat alle personen die gehoord wensen te worden, hiermee akkoord gaan.

De voorzitter of de secretaris kan afhankelijk van de agenda de spreektijd en het maximale aantal vertegenwoordigers van de vergunningsaanvrager of beroepsindiener bepalen.

Artikel 45. (23/02/2017- ...)

 Na beraadslaging over het vergunningsdossier en rekening houdend met alle beschikbare dossierstukken, gegevens en informatie, formuleert de omgevingsvergunningscommissie een geïntegreerd advies. Als het advies niet met eenparigheid van stemmen wordt uitgebracht, worden ook de minderheidsstandpunten in het advies vermeld.

Artikel 46. (01/08/2018- ...)

Het advies van de omgevingsvergunningscommissie bevat minstens :
1° een gemotiveerde beoordeling van het aangevraagde, onder meer rekening houdend met :
a) in voorkomend geval, de beoordelingsgronden, vastgesteld bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 3, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;
b) de verschillende uitgebrachte adviezen;
2° een gemotiveerde beoordeling van eventuele standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek;
3° in voorkomend geval, een gemotiveerd voorstel van :
a) de duur van de omgevingsvergunning;
b) de voorwaarden en lasten.

Hoofdstuk 8 [Beslissing over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg (verv. BVR 11 september 2020, art. 21, I: 23 oktober 2020)] (... - ...)

Artikel 47. (23/10/2020- ...)

Als een beslissing van de gemeenteraad vereist is over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg, neemt de gemeenteraad daarover een besluit. De gemeenteraad neemt daarbij kennis van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek.

Uiterlijk tien dagen na de gemeenteraadszitting stelt de gemeente de gemeenteraadsbeslissing ter beschikking hetzij van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als die advies moet verlenen, hetzij van het bevoegde bestuur als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.

Hoofdstuk 9 De beslissing (... - ...)

Afdeling 1 Inhoud van de beslissing (... - ...)

Artikel 48. (23/10/2020- ...)

§ 1. De beslissing over de vergunningsaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens :
1° de datum van de vergunningsaanvraag en, in voorkomend geval, de datum van de indiening van het beroep;
2° de ligging van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
3° de naam en het adres van de aanvrager of exploitant;
3° /1 met betrekking tot de ingedeelde inrichting of activiteit, het inrichtingsnummer en in voorkomend geval het ondernemingsnummer van de exploitant;
4° in voorkomend geval, een verwijzing naar de adviezen die de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, het adviserend schepencollege en, in voorkomend geval, de POVC of de GOVC hebben uitgebracht in de aanleg in kwestie, en de wijze waarop daarmee is omgegaan;
5° als een OVR is opgemaakt: een verwijzing naar de beslissing over de goedkeuring van het OVR en de wijze waarop met het OVR is omgegaan;
5° /1 als een project-MER is opgemaakt:
a) de gemotiveerde conclusie van de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, over de aanzienlijke effecten van het project op het milieu. Bij het nemen van de gemotiveerde conclusie wordt rekening gehouden met de resultaten van het onderzoek van de afdeling, bevoegd voor veiligheids- milieueffectenrapportage, vermeld in artikel 4.3.8, § 2, van het DABM, en met de adviezen, standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn uitgebracht in het kader van de gevolgde vergunningsprocedure;
b) een beschrijving van alle kenmerken van het project of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren en, in voorkomend geval, monitoringsmaatregelen;
c) in voorkomend geval de vaststelling van de procedures voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige milieueffecten die door de aanvrager uitgevoerd moeten worden, als er op basis van andere wetgeving geen andere monitoringsregeling is vastgesteld.
6° in voorkomend geval, een verwijzing naar de aard van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek in de aanleg in kwestie, en de wijze waarop daarmee werd omgegaan;
7° een motivering van de beslissing, onder meer rekening houdend met :
a) in voorkomend geval, de beoordelingsgronden, vastgesteld bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 3, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;
b) in voorkomend geval, het ondeelbare karakter van de beslissing omdat meerdere vergunningsplichtige aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn;
8° in voorkomend geval, de duur van de vergunning en de reden daarvoor;
9° in geval van vergunning, een verwijzing naar de termijnen, vermeld in artikel 99 en 101, respectievelijk 102 en 103 van het decreet van 25 april 2014;
10° in voorkomend geval, de voorwaarden en lasten die verbonden worden aan de omgevingsvergunning. In geval van algemene en sectorale milieuvoorwaarden kan conform artikel 33, 47 of 66, § 4, van het decreet van 25 april 2014 volstaan worden met een verwijzing daarnaar. Als een afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden is toegestaan met toepassing van artikel 5.4.8 van het DABM, kan volstaan worden met een verwijzing naar die afwijking en de voorwaarden waaronder ze is verleend;
11° in voorkomend geval, de verschillende fasen of onderdelen van een project met eventueel daarbij behorende referentiemomenten;
12° de geactualiseerde vergunningssituatie op het vlak van de exploitatie van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten als de omgevingsvergunning betrekking heeft op de verandering van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
13° de mogelijkheid en de modaliteiten van beroep tegen de genomen beslissing.

§ 2. De geactualiseerde vergunningssituatie van het project, vermeld in paragraaf 1, 12°, omvat de volgende onderdelen :
1° alle vergunde of gemelde indelingsrubrieken van ingedeelde inrichtingen of activiteiten die deel uitmaken van het project;
2° in voorkomend geval, de capaciteit die of het vermogen dat maximaal toegestaan is voor de indelingsrubriek waaronder de ingedeelde inrichting of activiteit valt;
3° een opsomming van de bijzondere milieuvoorwaarden die al van toepassing zijn of dan worden opgelegd, met uitzondering van de bijzondere milieuvoorwaarden die als gevolg van hun tijdelijke karakter, van een veranderde exploitatie of van een wettelijke of reglementaire bepaling geen uitwerking meer hebben.

§ 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kunnen een of meer modelbesluiten vaststellen.

Artikel 49. (23/02/2017- ...)

 De beslissing waarmee een omgevingsvergunning verleend wordt voor BKG-installaties, bevat naast de gegevens, vermeld in artikel 48, minstens de volgende gegevens :
1° de toelating tot de emissie van broeikasgassen die voor de inrichting relevant zijn;
2° de verplichting om binnen vier maanden na het einde van elk jaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren. Die hoeveelheid ingeleverde emissierechten moet overeenkomen met de hoeveelheid BKG-emissies die de BKG-installatie in het voorgaande kalenderjaar heeft veroorzaakt, vermeerderd met de hoeveelheid BKG-emissies die de BKG-installatie heeft veroorzaakt in voorgaande jaren en waarvoor de exploitant nog geen emissierechten heeft ingeleverd.

In het eerste lid wordt verstaan onder BKG-installatie : een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter Y zijn aangeduid, alsook andere activiteiten die op dezelfde locatie uitgevoerd worden en die daarmee rechtstreeks samenhangen, plaatsvinden die technisch in verband staan met de voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging.

Artikel 50. (23/02/2017- ...)

De beslissing waarmee een omgevingsvergunning verleend wordt voor de exploitatie van een inrichting of activiteit die is ingedeeld op basis van indelingsrubriek 2.3.11, bevat naast de gegevens, vermeld in artikel 48, minstens de volgende gegevens :
1° het afvalbeheersplan of, in voorkomend geval, het herziene afvalbeheersplan, vermeld in subafdeling 5.2.6.2 van titel II van het VLAREM;
2° de financiële zekerheid, vermeld in subafdeling 5.2.6.8 van titel II van het VLAREM;
3° de voorgestelde locatie van de afvalvoorziening, met inbegrip van eventuele alternatieve locaties;
4° de categorie van de voorziening.

De bijkomende gegevens, vermeld in het eerste lid, zijn niet vereist in geval van beslissingen over inert afval, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf, en niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij ze worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, met uitzondering van de afvalvoorzieningen, vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van titel II van het VLAREM.

Artikel 51. (23/02/2017- ...)

De beslissing waarmee een omgevingsvergunning verleend wordt voor stortplaatsen van afval, bevat naast de gegevens, vermeld in artikel 48, minstens de volgende gegevens :
1° de stortplaatscategorie;
2° de lijst van de afvalsoorten en de totale hoeveelheid afvalstoffen die op de stortplaats mogen worden gestort;
3° als dat niet begrepen wordt in de toepasselijke algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM :
a) de voorschriften voor de stortvoorbereidingen, stortwerkzaamheden en toezichts- en controleprocedures, met inbegrip van urgentieplannen, alsook voorlopige voorschriften voor de sluitings- en nazorgwerkzaamheden;
b) de bepaling dat de exploitant ten minste eenmaal per jaar het rapport, vermeld in artikel 5.2.4.6.5 van titel II van het VLAREM, moet bezorgen aan de toezichthouder die conform titel XVI van het DABM, bevoegd is, en aan de OVAM.

Artikel 52. (23/02/2017- ...)

De beslissing waarmee een omgevingsvergunning verleend wordt voor een GPBV-installatie, bevat naast de gegevens, vermeld in artikel 48, minstens de volgende gegevens :
1° de titel van de BREF's die voor de installatie of activiteit in kwestie relevant zijn;
2° de manier waarop de milieuvoorwaarden, vermeld in titel II en titel III van het VLAREM, waaronder emissiegrenswaarden, zijn vastgesteld in relatie tot de BBT en de BBT-GEN.

In het eerste lid wordt verstaan onder :
1° BBT : de beste beschikbare technieken;
2° BBT-GEN : met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;
3° BREF : de BBT-referentiedocumenten die ter uitvoering van richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) worden opgesteld.

Artikel 53. (23/02/2017- ...)

Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op het oprichten, uitbreiden of afbreken van scheidingsmuren of muren die in aanmerking komen voor gemene eigendom, bevat de beslissing, in voorkomend geval, een verwijzing naar het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen en de wijze waarop daarmee is omgegaan.

Afdeling 2 Aanvang van de vergunningsduur (... - ...)

Artikel 54. (23/02/2017- ...)

De vergunningsduur neemt een aanvang op de dag dat conform artikel 35 en 49 van het decreet van 25 april 2014 mag worden gebruikgemaakt van de omgevingsvergunning. Als een schorsend administratief beroep wordt ingesteld tegen de beslissing of een onderdeel daarvan, neemt de vergunningsduur een aanvang op de dag na :
1° de dag van betekening van de definitieve beslissing;
2° het verstrijken van de termijn als er geen beslissing is genomen binnen de vastgestelde of in voorkomend geval verlengde termijn, conform artikel 66 van het decreet;
3° de dag van betekening van de onontvankelijk- of onvolledigverklaring, vermeld in artikel 58, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.

In het geval meerdere schorsende administratieve beroepen zijn ingesteld tegen eenzelfde beslissing in eerste administratieve aanleg, neemt de vergunningsduur een aanvang op de laatste dag waarop uitspraak gedaan wordt over de ingestelde beroepen.

Afdeling 3 Bekendmaking van de beslissing (... - ...)

Onderafdeling 1 Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 55. (23/02/2017- ...)

Tenzij het uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt in deze afdeling verstaan onder beslissing : een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing over een vergunningsaanvraag.

Artikel 56. (23/02/2017- ...)

De beslissing over een omgevingsvergunning wordt bekendgemaakt door :
1° in voorkomend geval, de aanplakking van een affiche op de plaats waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, conform artikel 59;
2° de publicatie op de website van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, conform artikel 60;
3° in voorkomend geval, de publicatie in een dag- of weekblad, conform artikel 61;
4° in voorkomend geval, de individuele kennisgeving, conform artikel 62;
5° de analoge of digitale terinzagelegging van de beslissing in het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden, conform artikel 63.

In afwijking van het eerste lid wordt een beslissing over vergunningsaanvragen voor projecten of voor veranderingen aan projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten, bekendgemaakt door :
1° in voorkomend geval, de aanplakking van een affiche aan :
a) het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden in geval van mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten in één gemeente, conform artikel 59 van dit besluit;
b) het provinciehuis van de provincie of provincies waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten uitgevoerd zal worden, conform artikel 59 van dit besluit;
2° de publicatie op de website van de bevoegde overheid, conform artikel 60 van dit besluit. Die publicatie geldt als aanplakking, als vermeld in artikel 35, eerste lid, artikel 49, eerste lid, en artikel 54, 3°, van het decreet van 25 april 2014;
3° in voorkomend geval, de publicatie in een dag- of weekblad, conform artikel 61 van dit besluit;
4° in voorkomend geval, de individuele kennisgeving, conform artikel 62 van dit besluit;
5° de analoge of digitale terinzagelegging van de beslissing in :
a) het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden in geval van mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten in één gemeente, conform artikel 63 van dit besluit;
b) het provinciehuis van de provincie of provincies waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten uitgevoerd zal worden, conform artikel 63 van dit besluit.

Artikel 57. (23/02/2017- ...)

De gemeente stelt de tekst ter beschikking die gebruikt wordt voor de bekendmaking, vermeld in artikel 56, eerste lid, 1° tot en met 3°, en tweede lid, 1° tot en met 3°.

De tekst, vermeld in het eerste lid, bevat minstens de volgende gegevens :
1° op welke vergunningsplicht of vergunningsplichten, vermeld in artikel 5 van het decreet van 25 april 2014, de aanvraag betrekking heeft;
1/1° een beknopte omschrijving van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
2° de ligging van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;
3° de naam van de aanvrager of exploitant. Als de aanvraag wordt ondertekend door een natuurlijk persoon namens een rechtspersoon, wordt alleen de naam van de rechtspersoon vermeld;
4° de overheid die de beslissing heeft genomen;
5° de plaats waar de beslissing ter inzage ligt;
6° de mogelijkheid en de modaliteiten om beroep tegen de genomen beslissing in te stellen.

Artikel 58. (23/02/2017- ...)

In geval van betwistingen over de bekendmaking stelt de gemeente of de vergunningsaanvrager de nodige verklaringen of bewijsstukken ter beschikking van het bevoegde bestuur, nadat daarom verzocht is.

Onderafdeling 2 Aanplakking van een affiche (... - ...)

Artikel 59. (23/10/2020- ...)

§ 1. In de volgende gevallen wordt een affiche aangeplakt :
1° als een omgevingsvergunning wordt verleend;
2° als een omgevingsvergunning wordt geweigerd nadat de gewone vergunningsprocedure doorlopen is.

De tekst van de aanplakking, vermeld in artikel 57 van dit besluit, wordt met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt en wordt voorafgegaan door het opschrift "BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING".

§ 2. De affiche wordt aangeplakt uiterlijk tien dagen na de ontvangst van de beslissing en blijft hangen gedurende de periode van dertig dagen, die ingaat op de dag na de eerste dag van de aanplakking. De vergunningsaanvrager brengt de gemeente op de startdatum van de aanplakking op de hoogte van die datum en verklaart hierbij dat de affiche conform artikel 20 van het Omgevingsvergunningenbesluit werd aangeplakt en aangeplakt zal blijven tot de laatste dag van de periode van dertig dagen. Die datum wordt in het omgevingsloket ingevoerd.

De affiche wordt aangeplakt op een plaats waar het voorwerp van de beslissing paalt aan een openbare weg, of als het aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. Als het voorwerp van de beslissing niet paalt aan een openbare weg, wordt de affiche aangeplakt op een plaats aan de dichtstbijzijnde openbare weg.

Als de beslissing betrekking heeft op het openbaar domein, wordt de affiche aangeplakt aan elke zijde waar men van op de openbare weg de grens van het voorwerp van de beslissing bereikt.

De vergunningsaanvrager plakt de affiche aan op een schutting, op een muur of op een bord dat aan een paal bevestigd is, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg en evenwijdig met de openbare weg, met de tekst gericht naar de openbare weg en op een maximumhoogte van twee meter.

De affiche is altijd goed leesbaar vanaf de openbare weg.

§ 3. In afwijking van paragraaf 2 plakt het gemeentebestuur, respectievelijk het provinciebestuur de tekst, vermeld in artikel 57, aan het gemeentehuis of provinciehuis aan in geval van beslissingen over vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, met toepassing van de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

Onderafdeling 3 Publicatie op de website (... - ...)

Artikel 60. (23/02/2017- ...)

§ 1. De gemeente publiceert de tekst, vermeld in artikel 57, op haar website op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats. De gemeente kan meer gegevens op de website publiceren.

De tekst wordt gepubliceerd uiterlijk tien dagen na de datum waarop de gemeente de beslissing heeft genomen, of na de datum waarop de beslissing ter beschikking is gesteld van de gemeente. De tekst blijft minstens gedurende een periode van dertig dagen, die ingaat op de dag na de eerste dag van de publicatie, op de website staan.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 publiceert het bevoegde bestuur de tekst, vermeld in artikel 57, op zijn website in geval van beslissingen over vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, met toepassing van de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

Onderafdeling 4 Publicatie in een dag- of weekblad (... - ...)

Artikel 61. (23/02/2017- ...)

§ 1. De gemeente publiceert de tekst, vermeld in artikel 57, in ten minste één dag- of weekblad met minstens regionaal karakter in de volgende gevallen :
1° de vergunningsaanvraag omvat een project-MER of een OVR;
2° de vergunningsaanvraag heeft betrekking op de exploitatie van een inrichting of activiteit met een GPBV-installatie.

De publicatie, vermeld in het eerste lid, gebeurt uiterlijk tien dagen na de datum waarop de gemeente de beslissing heeft genomen, of na de datum waarop de beslissing ter beschikking is gesteld van de gemeente, op kosten van de vergunningsaanvrager.

Als het voorwerp van de vergunningsaanvraag in twee of meer gemeenten uitgevoerd zal worden, kan voor een van de volgende werkwijzen gekozen worden :
1° elke gemeente zorgt voor een publicatie;
2° de gemeenten zorgen voor een gecoördineerde publicatie.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 zorgt het bevoegde bestuur voor de publicatie op kosten van de vergunningsaanvrager in geval van beslissingen over vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten.

Onderafdeling 5 Individuele kennisgeving (... - ...)

Artikel 62. (26/11/2022- ...)

Het bevoegde bestuur stelt de beslissing met een beveiligde zending uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing is genomen of de beslissingstermijn is verstreken, ter beschikking van de volgende personen of instanties :
1° de vergunningsaanvrager;
2° in voorkomend geval, de beroepsindiener;
3° ...;
4° in voorkomend geval, de toezichthoudende architect als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen en als hij daarom verzoekt.

Het bevoegde bestuur stelt de beslissing met een digitale zending uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing is genomen of de beslissingstermijn is verstreken, ter beschikking van de volgende instanties :
1° het college van burgemeester en schepenen;
2° de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden;
3° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
3° /1 het Agentschap Innoveren en Ondernemen, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op kleinhandelsactiviteiten;
3° /2 het Agentschap voor Natuur en Bos, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op wijzigingen van de vegetatie;
4° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, die advies verlenen in eerste, respectievelijk tweede aanleg;
5° in voorkomend geval, de POVC of de GOVC;
6° de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage in de volgende gevallen :
a) als het gaat om een inrichting waarop indelingsrubriek 17.2 van toepassing is;
b) als de vergunningsaanvraag een project-MER of een OVR omvat of als een ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen;
7° de nv Aquafin als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de indelingsrubrieken 3, 53.1 tot en met 53.5, 53.9 en 53.11;
8° de VLM als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een inrichting of activiteit die ingedeeld is in een of meer van de indelingsrubrieken 9.3 tot en met 9.8 of 28.2.

Het bevoegde bestuur bezorgt de beslissing uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing is genomen of de beslissingstermijn is verstreken, aan de volgende instanties :
1° de toezichthouder die conform titel XVI van het DABM bevoegd is als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
2° OVAM als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de indelingsrubriek 2 en niet gevat is onder het tweede lid, 4° ;
3° de afdeling van de VMM bevoegd voor grondwater als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de indelingsrubrieken 52 tot en met 56 en niet gevat is onder het tweede lid, 4°;
4° de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk en de rioolbeheerder als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op het afbreken van gebouwen zoals bedoeld in artikel 4.2.1., 1°, c) van de VCRO. Onder rioolbeheerder moet worden verstaan de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk wanneer hij de sanering, zoals bedoeld in artikel 2.1.2, 23° van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, zelf organiseert of de derde entiteit waarop de exploitant van het openbaar waterdistributienetwerk beroep doet om de sanering uit te voeren;
5° de afdeling van de VMM, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen in de atmosfeer, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de indelingsrubriek 3 en niet onder de toepassing van het tweede lid, 4°, valt.

Onderafdeling 6 De terinzagelegging (... - ...)

Artikel 63. (23/10/2020- ...)

§ 1. De beslissing wordt gedurende dertig dagen analoog of digitaal ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de vergunningsaanvraag uitgevoerd zal worden.

Gedurende de termijn, vermeld in het eerste lid, worden eveneens de volgende documenten ter inzage gelegd, voor zover de overheid waarbij het dossier ter inzage ligt, over deze documenten beschikt :
1° de ingediende en eventueel gewijzigde vergunningsaanvraag;
2° de adviezen die de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, het adviserend schepencollege en, in voorkomend geval, de POVC of de GOVC hebben uitgebracht in de aanleg in kwestie;
3° de beslissing over de goedkeuring van het project-MER respectievelijk het OVR;
4° de gemeenteraadsbeslissing over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg, vermeld in artikel 31 van het decreet van 25 april 2014.

De terinzagelegging, vermeld in het eerste en tweede lid, gebeurt uiterlijk tien dagen na de datum waarop het college van burgemeester en schepenen de beslissing heeft genomen, of na de datum waarop de beslissing ter beschikking van de gemeente is gesteld.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, worden beslissingen over vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten analoog of digitaal ter inzage gelegd in het provinciehuis van de betrokken provincie of provincies, met toepassing van de voorwaarden, vermeld in dit artikel.

§ 3. Als de terinzagelegging digitaal verloopt, kan de persoon die het dossier raadpleegt, hierbij beroep doen op technische ondersteuning van de overheid, waarbij het dossier ter inzage ligt.

Onderafdeling 7 Landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende effecten (... - ...)

Artikel 64. (23/02/2017- ...)

Elke beslissing over een vergunningsaanvraag waarop artikel 27 of artikel 28 van toepassing is, wordt door het bevoegde bestuur meegedeeld aan de bevoegde autoriteit. Het bevoegde bestuur stuurt daarvoor een kopie van de uitdrukkelijke beslissing of een notificatie van de stilzwijgende beslissing naar de voormelde bevoegde autoriteit op het tijdstip waarop het de beslissing aan de vergunningsaanvrager meedeelt.

Hoofdstuk 10 De gewone vergunningsprocedure (... - ...)

Afdeling 1 De gewone vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg (... - ...)

Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek (... - ...)

Artikel 65. (23/10/2020- ...)

Een vergunningsaanvraag wordt ingediend conform artikel 7, § 2, en artikel 18 van het decreet van 25 april 2014.

Het aanvraagdossier wordt ingediend :
1° in twee exemplaren bij indiening met een analoge zending;
2° met een digitale zending.

De vergunningsaanvrager geeft uitdrukkelijk in zijn aanvraagdossier aan :
1° of hij gehoord wil worden door een omgevingsvergunningscommissie, als een advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° welke delen uit het project-MER of OVR hij aan het openbaar onderzoek wil onttrekken en waarvoor hij over de voorafgaande beslissing van de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage beschikt.

Artikel 66. (23/10/2020- ...)

Het bevoegde bestuur onderzoekt de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.

De vergunningsaanvraag wordt onontvankelijk bevonden als het bevoegde bestuur bij het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek vaststelt dat de aanvraag strijdig is met de verplichtingen, vermeld in artikel 7, § 2, van het decreet van 25 april 2014.

Het resultaat van het onderzoek over de project-m.e.r.-screening bevat in voorkomend geval:
1° als besloten wordt dat een project-MER moet worden opgesteld, de belangrijkste redenen waarom een project-MER moet worden opgesteld, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria, vermeld in bijlage II van het DABM;
2° als besloten wordt dat er geen project-MER hoeft te worden opgesteld, de belangrijkste redenen waarom er geen project-MER hoeft te worden opgesteld, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria, vermeld in bijlage II van het DABM, en, als de aanvrager die heeft voorgesteld, de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest.

Het bevoegde bestuur houdt, als dat relevant is, bij de beslissing, vermeld in het derde lid, rekening met de resultaten van de voorafgaande controles die zijn verricht, of met de beoordelingen van de effecten op het milieu die zijn gemaakt met toepassing van titel IV van het DABM of met toepassing van andere gewestelijke of federale regelgeving.

Het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek wordt conform artikel 21 van het decreet van 25 april 2014 meegedeeld.

Onderafdeling 2 Onderzoek van het project (... - ...)

Artikel 67. (01/08/2018- ...)

§ 1. Op de dag van de verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring van de vergunningsaanvraag of uiterlijk bij het verstrijken van de vervaltermijn, vermeld in artikel 21, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, stelt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag ter beschikking van :
1° de betrokken gemeente met de opdracht een openbaar onderzoek in te stellen, conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van dit besluit, en, in voorkomend geval, met het verzoek aan het adviserend schepencollege om advies te verlenen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als die, conform artikel 25 van het decreet van 25 april 2014, advies moet verlenen;
3° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit, als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
4° de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als de vergunningsaanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER of nog niet goedgekeurd OVR omvat;
5° de instantie die door de federale overheid is belast met het opstellen van het externe noodplan, als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op inrichtingen of activiteiten die zijn ingedeeld op basis van indelingsrubriek 2.3.11.

In geval van een vergunningsaanvraag voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten wordt in afwijking van het eerste lid :
1° de vergunningsaanvraag niet ter beschikking gesteld van de betrokken gemeente, maar van de betrokken provincie met de opdracht om een openbaar onderzoek te organiseren, conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5;
2° het adviserend schepencollege niet verzocht advies te verlenen.

§ 2. In voorkomend geval stellen de voorzitter of de secretaris van de omgevingsvergunningscommissie binnen tien dagen na de ontvangst van de adviesvraag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, de vergunningsaanvraag ter beschikking van :
1° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, met het verzoek om advies uit te brengen;
2° het adviserend schepencollege, behalve in geval van vergunningsaanvragen voor bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, met het verzoek om advies uit te brengen;
3° de overige leden van de betrokken omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 39 respectievelijk 40.

§ 3. Bij een adviesvraag in een eerste adviesronde worden voor de advisering de volgende vervaltermijnen gehanteerd :
1° door de afdeling RO en de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning :
a) zestig dagen als het een advies aan de POVC of de GOVC betreft;
b) vijftig dagen in alle andere gevallen dan het geval, vermeld in punt a);
2° door het adviserende schepencollege en de overige adviesinstanties : vijftig dagen.

Alle andere adviezen dan de adviezen, vermeld in het eerste lid, worden uitgebracht binnen een vervaltermijn van dertig dagen.

De vervaltermijnen, vermeld in het eerste en het tweede lid, gaan in op de dag na de ontvangst van de adviesvraag, conform paragraaf 1, van het bevoegde bestuur of de omgevingsvergunningscommissie.

§ 4. De voorzitter of de secretaris van de omgevingsvergunningscommissie stellen het geïntegreerde advies, in voorkomend geval met vermelding van de minderheidsstandpunten, ter beschikking van de bevoegde overheid binnen een termijn van :
1° negentig dagen bij een adviesvraag in een eerste adviesronde;
2° vijfenveertig dagen in alle andere gevallen dan het geval, vermeld in punt 1°.

De vervaltermijnen, vermeld in het eerste lid, gaan in op de dag na de dag van ontvangst van de adviesvraag van het bevoegde bestuur.

Artikel 68. (23/02/2017- ...)

Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het ontwerp van project-MER respectievelijk OVR beslist de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, over de goedkeuring of afkeuring van het project-MER respectievelijk het OVR met toepassing van artikel 4.3.8, § 2, en artikel 4.5.7, § 2, van het DABM.

De afdeling, vermeld in het eerste lid, stelt haar beslissing over het project-MER respectievelijk het OVR met een beveiligde zending ter beschikking van de vergunningsaanvrager en met een digitale zending ter beschikking van het bevoegde bestuur en, in voorkomend geval, de POVC of GOVC binnen een termijn van tien dagen nadat ze haar beslissing genomen heeft.

Artikel 69. (23/02/2017- ...)

...

Onderafdeling 3 Situaties die resulteren in een termijnverlenging (... - ...)

Artikel 70. (01/08/2018- ...)

In voorkomend geval brengt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van de termijnverlenging, vermeld in artikel 32, § 2, van het decreet van 25 april 2014.

Als de bevoegde overheid met toepassing van artikel 13 of 30 van het decreet van 25 april 2014 beslist om een tweede openbaar onderzoek te organiseren, deelt ze dat mee aan :
1° de betrokken gemeente, met de opdracht om het tweede openbaar onderzoek in te stellen, conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van dit besluit, en, in voorkomend geval, met het verzoek aan het adviserend schepencollege om advies te verlenen;
2° de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als die conform artikel 25 van het decreet van 25 april 2014 advies moet verlenen;
3° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit;
4° de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als de vergunningsaanvraag een nog niet goedgekeurd project-MER of een nog niet goedgekeurd OVR omvat.

In geval van een tweede openbaar onderzoek over bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten wordt in afwijking van het eerste lid :
1° dat niet meegedeeld aan de betrokken gemeente, maar aan de betrokken provincie, met de opdracht om een openbaar onderzoek in te stellen, conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5;
2° het adviserend schepencollege niet verzocht advies te verlenen.

In voorkomend geval stelt het bevoegde bestuur de gewijzigde vergunningsaanvraag ter beschikking van de instanties, vermeld in het tweede of derde lid.

In voorkomend geval :
1° brengen de bevoegde omgevingsvergunningscommissie of de bevoegde adviesinstanties een nieuw advies uit;
2° brengt het adviserend schepencollege een nieuw advies uit;
3° beslist de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, opnieuw over de goedkeuring of afkeuring van het project-MER of het OVR binnen een termijn van dertig dagen.

Onderafdeling 4 Beslissing over de vergunningsaanvraag (... - ...)

Artikel 71. (23/02/2017- ...)

De beslissing over de vergunningsaanvraag, genomen conform artikel 32 van het decreet van 25 april 2014, bevat ten minste de gegevens, vermeld in titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 1, van dit besluit.

Artikel 72. (23/02/2017- ...)

De beslissing over de vergunningsaanvraag wordt bekendgemaakt conform titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3.

Afdeling 2 De gewone vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg (... - ...)

Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek (... - ...)

Artikel 73. (04/05/2018- ...)

Een beroep tegen een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing wordt ingediend conform artikel 56 van het decreet van 25 april 2014.

Analoge beroepen tegen uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissingen van de deputatie in eerste administratieve aanleg worden ingediend op het adres van het Departement Omgeving.

Artikel 74. (23/10/2020- ...)

§ 1. Het beroepschrift bevat op straffe van onontvankelijkheid :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de beroepsindiener;
2° de identificatie van de bestreden beslissing en van het onroerend goed, de inrichting of exploitatie die het voorwerp uitmaakt van die beslissing;
3° minstens een van de volgende elementen als het beroep wordt ingesteld door een lid van het betrokken publiek :
a) een omschrijving van de gevolgen die hij ingevolge de bestreden beslissing ondervindt of waarschijnlijk ondervindt;
b) het belang dat hij heeft bij de besluitvorming over de afgifte of bijstelling van een omgevingsvergunning of van vergunningsvoorwaarden;
4° de redenen waarom het beroep wordt ingesteld.

Het beroepsdossier bevat de volgende bewijsstukken :
1° in voorkomend geval, een bewijs van betaling van de dossiertaks;
2° de overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht;
3° in voorkomend geval, een inventaris van de overtuigingsstukken, vermeld in punt 2°.

Als de bewijsstukken, vermeld in het tweede lid, ontbreken, kan hieraan verholpen worden overeenkomstig artikel 57, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.

Het beroepsdossier wordt ingediend met een analoge of een digitale zending. Als het beroep via het omgevingsloket wordt ingediend, is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, voldaan.

Het bevoegde bestuur kan bij de beroepsindiener, de vergunningsaanvrager of de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is, alle beschikbare informatie en documenten opvragen die nuttig zijn voor het dossier.

§ 2. De beroepsindiener geeft, op straffe van verval, uitdrukkelijk in zijn beroepschrift aan of hij gehoord wil worden.

Als de vergunningsaanvrager gehoord wil worden, brengt hij het bevoegde bestuur daarvan uitdrukkelijk op de hoogte met een beveiligde zending uiterlijk veertien dagen nadat hij een afschrift van het beroepschrift als vermeld in artikel 56 van het decreet van 25 april 2014, heeft ontvangen, op voorwaarde dat hij niet de beroepsindiener is.

§ 3. De overheid die de bestreden beslissing in eerste administratieve aanleg heeft genomen, stelt het vergunningsdossier ter beschikking van de overheid die in laatste administratieve aanleg bevoegd is voor het beroep tegen de bestreden beslissing, onmiddellijk na de ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, conform artikel 56, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.

Onderafdeling 2 Onderzoek van het beroep (... - ...)

Artikel 75. (01/08/2018- ...)

§ 1. Op de dag van de verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring van het beroep of uiterlijk bij het verstrijken van de vervaltermijn, vermeld in artikel 58, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, stelt het bevoegde bestuur het beroepschrift, de bestreden beslissing en de vergunningsaanvraag ter beschikking van :
1° het adviserend schepencollege met het verzoek om advies te verlenen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als die conform artikel 60 van het decreet van 25 april 2014 advies moet verlenen;
3° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit, als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.

Als de vergunningsaanvrager of de beroepsindiener gevraagd heeft om gehoord te worden en het advies van een omgevingscommissie vereist is, bezorgt het bevoegde bestuur dat verzoek samen met de adviesaanvraag aan de commissie in kwestie.

In geval van beroepen over bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten wordt in afwijking van het eerste lid het beroepschrift niet ter beschikking gesteld van het adviserend schepencollege.

§ 2. In voorkomend geval stellen de voorzitter of de secretaris van de omgevingsvergunningscommissie binnen tien dagen na de ontvangst van de adviesvraag, vermeld in paragraaf 1, het beroepschrift, de bestreden beslissing en de vergunningsaanvraag ter beschikking van :
1° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37 38/1 of 38/3, met het verzoek om advies uit te brengen;
2° in voorkomend geval het adviserend schepencollege, met het verzoek om advies uit te brengen;
3° de overige leden van de betrokken omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 39 respectievelijk artikel 40;
4° de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als het beroepschrift gebreken in de milieueffect- of veiligheidsrapportage aanvoert.

§ 3. Bij een eerste adviesvraag worden voor de advisering de volgende vervaltermijnen gehanteerd :
1° door de afdeling RO en de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, het Agentschap Innoveren en Ondernemen en het Agentschap voor Natuur en Bos:
a) zestig dagen als het een advies aan de POVC of de GOVC betreft;
b) vijftig dagen in alle andere gevallen dan het geval, vermeld in punt a);
2° door het adviserende schepencollege en de overige adviesinstanties : vijftig dagen.

Alle andere adviezen dan de adviezen, vermeld in het eerste lid, worden uitgebracht binnen een vervaltermijn van dertig dagen.

De vervaltermijnen, vermeld in het eerste en het tweede lid, gaan in op de dag na de ontvangst van de adviesvraag, conform paragraaf 1, van het bevoegde bestuur of de omgevingsvergunningscommissie.

§ 4. De voorzitter of de secretaris van de omgevingsvergunningscommissie stellen het geïntegreerde advies, in voorkomend geval met vermelding van de minderheidsstandpunten, ter beschikking van de bevoegde overheid binnen een termijn van :
1° negentig dagen bij een eerste adviesvraag;
2° vijfenveertig dagen in alle andere gevallen dan het geval, vermeld in punt 1°.

De vervaltermijnen, vermeld in het eerste lid, gaan in op de dag na de dag van ontvangst van de adviesvraag van het bevoegde bestuur.

Artikel 76. (15/09/2020- ...)

Als de vergunningsaanvrager of de beroepsindiener gevraagd heeft om gehoord te worden en het advies van een omgevingsvergunningscommissie niet vereist is, organiseert het bevoegde bestuur, conform artikel 62, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014, een hoorzitting van de vergunningsaanvrager of de beroepsindiener met :
1° de deputatie, een bestendig afgevaardigde die de deputatie gemachtigd heeft, de provinciale omgevingsambtenaar of een ambtenaar die de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd heeft, als de deputatie de bevoegde overheid is;
2° de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, of de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, de gewestelijke omgevingsambtenaar of een door die laatste ambtenaar gemachtigde ambtenaar van niveau A als de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is.

Als de beroepsindiener gevraagd heeft om gehoord te worden, wordt de vergunningsaanvrager altijd op die hoorzitting uitgenodigd, ook als hij niet uitdrukkelijk gevraagd heeft om gehoord te worden.

De bevoegde overheid of de provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar kan beslissen om de hoorzitting alleen schriftelijk, via teleconferentie of via videoconferentie te houden op voorwaarde dat alle personen die gehoord wensen te worden, hiermee akkoord gaan.

De vertegenwoordiger van het bevoegde bestuur kan afhankelijk van de agenda de spreektijd en het maximale aantal vertegenwoordigers van de vergunningsaanvrager of beroepsindiener bepalen.

Onderafdeling 3 Situaties die resulteren in een termijnverlenging (... - ...)

Artikel 77. (01/08/2018- ...)

In voorkomend geval brengt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvrager en de beroepsindiener met een beveiligde zending op de hoogte van de termijnverlenging, vermeld in artikel 66 van het decreet van 25 april 2014.

Als de bevoegde overheid met toepassing van artikel 13 of 64 van het decreet van 25 april 2014 beslist om een nieuw openbaar onderzoek te organiseren, deelt ze dat mee aan :
1° de betrokken gemeente met de opdracht om het nieuwe openbaar onderzoek in te stellen conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van dit besluit, en, in voorkomend geval, met het verzoek aan het adviserend schepencollege om advies te verlenen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als die conform artikel 60 van het decreet van 25 april 2014 advies moet verlenen;
3° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit, als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
4° de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als het beroepschrift gebreken in de milieueffect- of veiligheidsrapportage aanvoert.

In geval van een nieuw openbaar onderzoek over bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten wordt in afwijking van het eerste lid :
1° dat niet meegedeeld aan de betrokken gemeente, maar aan de betrokken provincie met de opdracht om een openbaar onderzoek in te stellen conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van dit besluit;
2° het adviserend schepencollege niet verzocht om advies te verlenen.

In voorkomend geval stelt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag ter beschikking van de instanties, vermeld in het tweede of derde lid.

In voorkomend geval :
1° brengen de bevoegde omgevingsvergunningscommissie of de bevoegde adviesinstanties een nieuw advies uit;
2° brengt het adviserend schepencollege een nieuw advies uit;
3° beslist de afdeling, bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, opnieuw over het project-MER of het OVR.

Onderafdeling 4 Beslissing over het ingestelde beroep (... - ...)

Artikel 78. (23/02/2017- ...)

De beslissing over een ingesteld beroep, genomen conform artikel 66 van het decreet van 25 april 2014, bevat ten minste de gegevens, vermeld in titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 1, van dit besluit.

Artikel 79. (23/02/2017- ...)

De beslissing over een ingesteld beroep wordt bekendgemaakt conform titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3.

Hoofdstuk 11 De vereenvoudigde vergunningsprocedure (... - ...)

Afdeling 1 De vereenvoudigde vergunningsprocedure in eerste administratieve aanleg (... - ...)

Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek (... - ...)

Artikel 80. (23/10/2020- ...)

Een vergunningsaanvraag wordt ingediend conform artikel 7, § 2, en artikel 37 van het decreet van 25 april 2014.

Het aanvraagdossier wordt ingediend :
1° in twee exemplaren bij indiening met een analoge zending;
2° met een digitale zending.

Artikel 81. (23/10/2020- ...)

Het bevoegde bestuur onderzoekt de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.

De vergunningsaanvraag wordt onontvankelijk bevonden als het bevoegde bestuur bij het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek vaststelt dat de aanvraag strijdig is met de verplichtingen, vermeld in artikel 7, § 2, van het decreet van 25 april 2014.

Het resultaat van het onderzoek over de project-m.e.r.-screening bevat in voorkomend geval:
1° als besloten wordt dat een project-MER moet worden opgesteld, de belangrijkste redenen waarom een project-MER moet worden opgesteld, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria, vermeld in bijlage II van het DABM;
2° als besloten wordt dat er geen project-MER hoeft te worden opgesteld, de belangrijkste redenen waarom er geen project-MER hoeft te worden opgesteld, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria, vermeld in bijlage II van het DABM, en, als de aanvrager die heeft voorgesteld, de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest.

Het bevoegde bestuur houdt, als dat relevant is, bij de beslissing, vermeld in het derde lid, rekening met de resultaten van de voorafgaande controles die zijn verricht, of met de beoordelingen van de effecten op het milieu die zijn gemaakt met toepassing van titel IV van het DABM of met toepassing van andere gewestelijke of federale regelgeving.

Het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek wordt conform artikel 40 van het decreet van 25 april 2014 meegedeeld.

Onderafdeling 2 Onderzoek van het project (... - ...)

Artikel 82. (01/08/2018- ...)

§ 1. Op de dag van de verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring van de vergunningsaanvraag of uiterlijk bij het verstrijken van de vervaltermijn, vermeld in artikel 40, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, stelt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvraag ter beschikking van :
1° in voorkomend geval, het adviserend schepencollege;
2° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit;
3° de instantie die door de federale overheid is belast met het opstellen van het externe noodplan als de vergunningsaanvraag een project betreft dat betrekking heeft op inrichtingen of activiteiten die zijn ingedeeld op basis van indelingsrubriek 2.3.11.

§ 2. De adviesinstanties, vermeld in het eerste lid, 2°, en, in voorkomend geval, het adviserend schepencollege brengen advies uit binnen een vervaltermijn van dertig dagen.

De vervaltermijn, vermeld in het eerste lid, gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de adviesvraag van het bevoegde bestuur.

Artikel 83. (04/05/2018- ...)

Als de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de oprichting, uitbreiding of afbraak van scheidingsmuren of muren die in aanmerking komen voor gemene eigendom, vraagt het bevoegde bestuur met een beveiligde zending het standpunt van de eigenaars van de aanpalende percelen. Die eigenaars bezorgen hun standpunt binnen een vervaltermijn van dertig dagen die ingaat op de dag na de dag van ontvangst van het verzoek om een standpunt van het bevoegde bestuur, aan het bevoegde bestuur dat erom gevraagd heeft.

Onderafdeling 3 Beslissing over de vergunningsaanvraag (... - ...)

Artikel 84. (23/02/2017- ...)

De beslissing over de vergunningsaanvraag, genomen conform artikel 46 van het decreet van 25 april 2014, bevat ten minste de gegevens, vermeld in titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 1, van dit besluit.

Als de bevoegde overheid tijdens de vereenvoudigde vergunningsprocedure vaststelt dat de gewone vergunningsprocedure van toepassing is, wordt de procedure stopgezet. Tegen de stopzetting van de procedure is geen administratief beroep mogelijk. De vergunningsaanvrager wordt van de stopzetting op de hoogte gebracht en is er toe gehouden een vergunningsaanvraag in te dienen conform de gewone vergunningsprocedure.

Artikel 85. (23/02/2017- ...)

De beslissing over de vergunningsaanvraag wordt bekendgemaakt conform titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3.

Afdeling 2 De vereenvoudigde vergunningsprocedure in laatste administratieve aanleg (... - ...)

Onderafdeling 1 Ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek (... - ...)

Artikel 86. (23/02/2017- ...)

Een beroep tegen een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing wordt conform artikel 56 van het decreet van 25 april 2014 ingediend.

Artikel 87. (23/10/2020- ...)

§ 1. Het beroepschrift bevat op straffe van onontvankelijkheid :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de beroepsindiener;
2° de identificatie van de bestreden beslissing en van het onroerend goed, de inrichting of exploitatie die het voorwerp uitmaakt van die beslissing;
3° minstens een van de volgende elementen als het beroep wordt ingesteld door een lid van het betrokken publiek:
a) een omschrijving van de gevolgen die hij ingevolge de bestreden beslissing ondervindt of waarschijnlijk ondervindt;
b) het belang dat hij heeft bij de besluitvorming over de afgifte of bijstelling van een omgevingsvergunning of van de vergunningsvoorwaarden;
4° de redenen waarom het beroep wordt ingesteld.

Het beroepsdossier bevat de volgende bewijsstukken :
1° in voorkomend geval, een bewijs van betaling van de dossiertaks;
2° de overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht;
3° in voorkomend geval, een inventaris van de overtuigingsstukken, vermeld in punt 2°.

Als de bewijsstukken, vermeld in het tweede lid, ontbreken, kan hieraan verholpen worden overeenkomstig artikel 57, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.

Het beroepsdossier wordt ingediend met een analoge of een digitale zending. Als het beroep via het omgevingsloket wordt ingediend, is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, voldaan.

Het bevoegde bestuur kan bij de beroepsindiener, de vergunningsaanvrager of de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is, alle beschikbare informatie en documenten opvragen die nuttig zijn voor het dossier.

§ 2. De beroepsindiener geeft, op straffe van verval, uitdrukkelijk in zijn beroepschrift aan of hij gehoord wil worden.

Als de vergunningsaanvrager gehoord wil worden, brengt hij het bevoegde bestuur daarvan uitdrukkelijk op de hoogte met een beveiligde zending uiterlijk veertien dagen nadat hij een afschrift van het beroepschrift, vermeld in artikel 56 van het decreet van 25 april 2014, heeft ontvangen, op voorwaarde dat hij niet de beroepsindiener is.

Artikel 88. (23/02/2017- ...)

De overheid die de bestreden beslissing in eerste administratieve aanleg heeft genomen, stelt het vergunningsdossier ter beschikking van de overheid die in laatste administratieve aanleg bevoegd is voor het beroep tegen de bestreden beslissing, onmiddellijk na de ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, conform artikel 56, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.

Onderafdeling 2 Onderzoek van het beroep (... - ...)

Artikel 89. (01/08/2018- ...)

§ 1. Op de dag van de verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring van het beroep of uiterlijk bij het verstrijken van de vervaltermijn, vermeld in artikel 58, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, stelt het bevoegde bestuur het beroepschrift, de bestreden beslissing en de vergunningsaanvraag ter beschikking van :
1° de bevoegde adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit;
2° het adviserend schepencollege.

§ 2. De adviesinstanties, vermeld in het eerste lid, en het adviserend schepencollege brengen advies uit binnen een vervaltermijn van dertig dagen.

De vervaltermijn van dertig dagen, vermeld in het eerste lid, gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de adviesvraag van het bevoegde bestuur.

Artikel 90. (15/09/2020- ...)

Als de vergunningsaanvrager of de beroepsindiener gevraagd heeft om gehoord te worden, organiseert het bevoegde bestuur, conform artikel 62, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014, een hoorzitting van de vergunningsaanvrager of de beroepsindiener met :
1° de deputatie, een bestendig afgevaardigde die de deputatie gemachtigd heeft, de provinciale omgevingsambtenaar of een ambtenaar die de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd heeft, als de deputatie de bevoegde overheid is;
2° de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening of de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, de gewestelijke omgevingsambtenaar of een door die laatste ambtenaar gemachtigde ambtenaar van niveau A als de Vlaamse Regering de bevoegde overheid is.

Als de beroepsindiener gevraagd heeft om gehoord te worden, wordt de vergunningsaanvrager altijd op die hoorzitting uitgenodigd, ook als hij niet uitdrukkelijk gevraagd heeft om gehoord te worden.

De bevoegde overheid of de provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar kan beslissen om de hoorzitting alleen schriftelijk, via teleconferentie of via videoconferentie te houden op voorwaarde dat alle personen die gehoord wensen te worden, hiermee akkoord gaan.

De vertegenwoordiger van het bevoegde bestuur kan afhankelijk van de agenda de spreektijd en het maximale aantal vertegenwoordigers van de vergunningsaanvrager of beroepsindiener bepalen.

Onderafdeling 3 Situaties die resulteren in een termijnverlenging (... - ...)

Artikel 91. (01/08/2018- ...)

Als de bevoegde overheid beslist om met toepassing van artikel 13 van het decreet van 25 april 2014 het advies van de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit, of het adviserend schepencollege alsnog dan wel een tweede keer in te winnen, brengt het bevoegde bestuur de vergunningsaanvrager en de beroepsindiener met een beveiligde zending op de hoogte van de termijnverlenging, vermeld in artikel 66 van het decreet van 25 april 2014.

Onderafdeling 4 Beslissing over het ingestelde beroep (... - ...)

Artikel 92. (23/02/2017- ...)

 De beslissing over een ingesteld beroep, genomen conform artikel 66 van het decreet van 25 april 2014, bevat ten minste de gegevens, vermeld in titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 1, van dit besluit.

Artikel 93. (23/02/2017- ...)

De beslissing over een ingesteld beroep wordt bekendgemaakt conform titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3.

Hoofdstuk 12 De omgevingsvergunning op proef (... - ...)

Artikel 94. (23/02/2017- ...)

Als een omgevingsvergunning op proef verleend is, neemt de vergunningverlenende overheid zonder verdere formaliteiten een definitieve beslissing over de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit voor de proefperiode verstreken is.

In het eerste lid wordt verstaan onder vergunningverlenende overheid : de overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014.

In afwijking van het tweede lid wordt de overheid, vermeld in artikel 52 van het decreet van 25 april 2014, als de vergunningverlenende overheid beschouwd als ze in laatste administratieve aanleg over de vergunningsaanvraag een beslissing heeft genomen waarbij ze de omgevingsvergunning op proef vooreerst zelf heeft verleend of de beslissing uit eerste administratieve aanleg niet ongewijzigd heeft bevestigd.

Artikel 95. (23/02/2017- ...)

§ 1. Een beslissing over de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit na de omgevingsvergunning op proef wordt genomen conform de procedure, vermeld in paragraaf 2 tot en met 4.

§ 2. Ten minste vier maanden voor het verstrijken van de omgevingsvergunning op proef vraagt het bevoegde bestuur advies aan :
1° de POVC of de GOVC als ze bij of krachtens artikel 25 of artikel 60 van het decreet van 25 april 2014 zijn aangewezen om advies te verlenen in de procedure die tot de beslissing heeft geleid waaraan de overheid haar bevoegdheid ontleent om definitief uitspraak te doen over de vergunning na de omgevingsvergunning op proef;
2° als de POVC of de GOVC geen adviesbevoegdheid heeft :
a) het adviserend schepencollege, als het is aangewezen om advies te verlenen in de procedure die tot de beslissing heeft geleid waaraan de overheid haar bevoegdheid ontleent om definitief uitspraak te doen over de vergunningsaanvraag na de omgevingsvergunning op proef;
b) de adviesinstanties, vermeld in artikel 37 van dit besluit, die zijn aangewezen om advies te verlenen in de procedure die tot de beslissing heeft geleid waaraan de overheid haar bevoegdheid ontleent om definitief uitspraak te doen over de vergunningsaanvraag na de omgevingsvergunning op proef;
3° de toezichthouder die conform titel XVI van het DABM bevoegd is.

Als de POVC respectievelijk de GOVC adviesbevoegdheid heeft, worden de adviezen van het adviserend schepencollege en van de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, door de betrokken commissie gevraagd als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 2°, a), respectievelijk b).

Het advies over de verdere exploitatie na de omgevingsvergunning op proef wordt gegeven binnen een vervaltermijn van :
1° dertig dagen voor de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, en het adviserend schepencollege;
2° zestig dagen voor de POVC of de GOVC.

Als er geen advies is binnen de gestelde vervaltermijnen, wordt aangenomen dat akkoord wordt gegaan met de verdere exploitatie na de omgevingsvergunning op proef van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Het advies van de toezichthouder, vermeld in het eerste lid, 3°, bestaat uit een evaluatie van de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit tijdens de proefperiode en wordt gegeven binnen een termijn van dertig dagen.

§ 3. Voor het verstrijken van de vergunning op proef doet de bevoegde overheid overeenkomstig titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 1, uitspraak over de verdere exploitatie na de proefvergunning van de ingedeelde inrichting of activiteit.

§ 4. De beslissing wordt bekendgemaakt overeenkomstig titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3.

Artikel 96. (23/02/2017- ...)

 Tenzij de beslissing is genomen door de overheid die conform artikel 52 van het decreet van 25 april 2014 bevoegd is, staat tegen de verdere exploitatie na de omgevingsvergunning op proef het administratieve beroep, vermeld in artikel 52 van het decreet van 25 april 2014, open.

Hoofdstuk 13 Actualisatie van de gecoördineerde omgevingsvergunning (... - ...)

Afdeling 1 Actualisatie als gevolg van overdracht (... - ...)

Artikel 97. (23/10/2020- ...)

§ 1. De overdracht van een omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in artikel 79 van het decreet van 25 april 2014, wordt door de exploitant aan wie de omgevingsvergunning wordt overgedragen, voorafgaand aan de overdracht met een beveiligde zending gemeld aan de overheid die bevoegd is voor het project vóór de overdracht conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014.

De exploitant gebruikt hiertoe :
1° het formulier, opgenomen in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De melding omvat de gegevens die als verplicht in te vullen of bij te voegen voorgeschreven zijn in het formulier en de desbetreffende addenda.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° het voorwerp van de overdracht, met inbegrip van de gecoördineerde toestand van de vergunde inrichting of activiteit, zoals deze na overdracht geldt;
2° de identificatiegegevens van de betrokken exploitanten.

§ 2. ...

Afdeling 2 Actualisatie als gevolg van de stopzetting of het verval van de exploitatie (... - ...)

Artikel 98. (23/02/2017- ...)

De exploitant van een ingedeelde inrichting of activiteit meldt met een beveiligde zending binnen twee maanden nadat een van de volgende gebeurtenissen zich heeft voorgedaan, aan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 :
1° het verval van de vergunning die de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit tot voorwerp heeft, vermeld in artikel 99 van het decreet van 25 april 2014;
2° de vrijwillige gedeeltelijke of gehele definitieve stopzetting van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.

De bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, zal als gevolg van de melding, vermeld in het eerste lid, het vergunningsbesluit actualiseren.

De persoon die de melding verricht, gebruikt daarvoor :
1° het formulier, opgenomen in bijlage 20, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier, vermeld in punt 1°, aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het vorige lid, te wijzigen.

Afdeling 3 Actualisatie als gevolg van een vergunning, verleend voor de verandering van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit (... - ...)

Artikel 99. (23/02/2017- ...)

...

TITEL 4 Het bijstellen van de omgevingsvergunning (... - ...)

Hoofdstuk 1 De bijstelling van de [voorwaarden (verv. BVR 11 september 2020, art. 36, I: 3 november 2020)], vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014, in eerste administratieve aanleg (... - ...)

Afdeling 1 De indiening van het verzoek en ambtshalve initiatief (... - ...)

Artikel 100. (03/11/2020- ...)

De volgende gemotiveerde verzoeken worden met een beveiligde zending ingediend bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014:
1° het verzoek tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 82 van het decreet van 25 april 2014;
2° het verzoek van de vergunninghouder of exploitant tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden, vermeld in artikel 82/1 van het decreet van 25 april 2014.

De verzoeker gebruikt hiertoe :
1° het formulier, opgenomen in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

Het gemotiveerde verzoek omvat de gegevens die als verplicht in te vullen of bij te voegen voorgeschreven zijn in het formulier en de desbetreffende addenda.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° het voorwerp van het verzoek;
2° de identificatiegegevens van de plaats waarop het verzoek betrekking heeft;
3° de identificatiegegevens van de verzoeker.

Artikel 101. (23/02/2017- ...)

Als de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, een initiatief tot ambtshalve bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde bijzondere milieuvoorwaarden neemt, zal haar besluit daarvoor de gegevens, vermeld in artikel 100 van dit besluit, omvatten.

Afdeling 2 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek (... - ...)

Artikel 102. (03/11/2020- ...)

Het bevoegde bestuur onderzoekt de ontvankelijkheid en volledigheid van het verzoek tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden.

Bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid wordt nagegaan of voldaan is aan de bepalingen van artikel 100 van dit besluit, artikel 82, eerste en tweede lid, en artikel 82/1 van het decreet van 25 april 2014.

Het resultaat van het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid van het verzoek tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde bijzondere voorwaarden wordt met een beveiligde zending meegedeeld aan de verzoeker binnen een termijn van vijftig dagen vanaf de dag na de datum waarop het verzoek is ingediend.

Op dezelfde dag van de mededeling, vermeld in het derde lid, brengt het bevoegde bestuur de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit met een beveiligde zending op de hoogte van een ontvankelijk en volledig bevonden verzoek dat niet door hem is ingediend.

Het besluit, vermeld in artikel 101, wordt door het bevoegde bestuur met een beveiligde zending meegedeeld aan de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit binnen een termijn van vijftig dagen vanaf de dag na de datum waarop het is vastgesteld.

Als het verzoek tot bijstelling van in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden onontvankelijk of onvolledig wordt bevonden, wordt de procedure definitief stopgezet.

Afdeling 3 Het openbaar onderzoek (... - ...)

Artikel 103. (03/11/2020- ...)

Tenzij het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden betrekking heeft op een project dat uitsluitend een tijdelijke inrichting of activiteit omvat, stelt het bevoegde bestuur uiterlijk de dag dat de beslissingstermijn, vermeld in artikel 89, § 3, van het decreet van 25 april 2014, ingaat, het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of het ambtshalve initiatief tot bijstelling ter beschikking van de betrokken gemeente, met de opdracht om een openbaar onderzoek te organiseren.

Als het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden uitsluitend betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, wordt in afwijking van het eerste lid het verzoek of ambtshalve initiatief niet ter beschikking gesteld van de betrokken gemeente, maar van de betrokken provincie, met de opdracht om een openbaar onderzoek te organiseren.

Voor de organisatie van het openbaar onderzoek zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
1° de vergunningsaanvraag gelezen moet worden als het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling;
2° de vergunningsaanvrager, aanvrager of exploitant gelezen moet worden als de verzoeker of de overheid die het ambtshalve initiatief heeft genomen;
3° in afwijking van artikel 16, tweede lid, de vervaltermijn, vermeld in artikel 16, tweede lid, begint te lopen de zestigste dag na de datum van de indiening van het verzoek;
4° in afwijking van artikel 17, eerste lid, 1°, er in de mededeling op de website gemeld wordt dat een verzoek tot bijstelling is ingediend dan wel een ambtshalve initiatief tot bijstelling is genomen;
5° in afwijking van artikel 20, § 1, het opschrift van de affiche "BEKENDMAKING OPENBAAR ONDERZOEK OVER EEN VERZOEK TOT BIJSTELLING VAN DE VOORWAARDEN" of "BEKENDMAKING OPENBAAR ONDERZOEK OVER EEN AMBTSHALVE INITIATIEF TOT BIJSTELLING VAN DE VOORWAARDEN" luidt..

Afdeling 4 Adviesverlening (... - ...)

Artikel 104. (03/11/2020- ...)

§ 1. Het bevoegde bestuur zal uiterlijk de dag dat de beslissingstermijn, vermeld in artikel 89, § 3, van het decreet van 25 april 2014, ingaat, het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden voor advies ter beschikking stellen van :
1° het adviserend schepencollege als :
a) het betrokken college van burgemeester en schepenen niet de bevoegde overheid is conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014;
b) het betrokken college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar niet het verzoek tot bijstelling heeft ingediend;
c) het advies van een omgevingsvergunningscommissie niet vereist is;
d) het verzoek tot bijstelling geen betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten;
2° de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als deze over de vergunningsaanvraag in eerste aanleg een advies geeft;
3° als de POVC of de GOVC geen adviesbevoegdheid heeft, de adviesinstanties vermeld in artikel 35, 37, 38/1 en 38/3 als die adviesinstanties :
a) over de vergunningsaanvraag in eerste administratieve aanleg een advies geven;
b) niet zelf een verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden hebben ingediend of de exploitant zijn.

Als de omgevingsvergunningscommissie om advies wordt gevraagd, stelt ze binnen tien dagen nadat haar het verzoek of ambtshalve initiatief ter beschikking is gesteld, dat op haar beurt ter beschikking van :
1° het adviserend schepencollege met het verzoek om advies uit te brengen, behalve als :
a) het betrokken college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar het verzoek tot bijstelling heeft ingediend;
b) het verzoek tot bijstelling betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten;
2° de adviesinstanties die zijn aangewezen in het eerste lid, 3°, met het verzoek om advies uit te brengen;
3° de overige leden van de betrokken omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 39, respectievelijk artikel 40.

§ 2. De volgende vervaltermijnen worden gehanteerd voor de advisering :
1° door de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning en de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning:
a) zestig dagen als het een advies aan de POVC of de GOVC betreft;
b) vijftig dagen in alle andere gevallen dan het geval, vermeld in punt a);
2° door het adviserende schepencollege en de overige adviesinstanties : vijftig dagen.

De bevoegde omgevingsvergunningscommissie brengt een advies uit binnen een termijn van negentig dagen.

De termijnen, vermeld in het eerste en het tweede lid, vangen aan de dag nadat het verzoek of ambtshalve initiatief ter beschikking is gesteld.

Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn, vermeld in het eerste of tweede lid, wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de gevraagde bijstelling.

§ 3. De personen en instanties die een verzoek tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden hebben ingediend, of de exploitant als die niet zelf de indiener van verzoek is, worden op hun verzoek gehoord door :
1° de bevoegde omgevingsvergunningscommissie, als een advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° de bevoegde overheid of de door haar gemachtigde ambtenaar, als een advies van een omgevingsvergunningscommissie niet vereist is.

Het verzoek om gehoord te worden, wordt, op straffe van onontvankelijkheid ervan, gesteld in het verzoek tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden, of, voor de exploitant, als hij niet zelf het verzoek indient, binnen veertien dagen na de dag dat hem het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of ambtshalve initiatief, conform artikel 102, vierde respectievelijk vijfde lid, wordt meegedeeld.

§ 4. ...

§ 5. Artikel 29 van het decreet van 25 april 2014 is van overeenkomstige toepassing op de bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden.

Afdeling 5 Situaties die resulteren in een termijnverlenging (... - ...)

Artikel 105. (23/02/2017- ...)

De termijnen om een beslissing te nemen, vermeld in artikel 89, § 1, van het decreet van 25 april 2014, worden uitsluitend verlengd met zestig dagen als toepassing wordt gemaakt van de administratieve lus, vermeld in artikel 13 van het decreet van 25 april 2014.

In voorkomend geval brengt het bevoegde bestuur met een beveiligde zending de exploitant en de verzoeker, als die niet dezelfde persoon als exploitant is, voor het verstrijken van de normale beslissingstermijn op de hoogte van de termijnverlenging.

Als de bevoegde overheid met toepassing van artikel 13 van het decreet van 25 april 2014 beslist om een tweede openbaar onderzoek te organiseren, geeft ze daarvoor de opdracht aan de betrokken gemeente of, in geval van een bovengemeentelijk mobiel of verplaatsbaar project, aan de betrokken provincie.

In geval van een tweede openbaar onderzoek en in alle gevallen waarin de bevoegde overheid dat noodzakelijk acht, worden overeenkomstig artikel 104 van dit besluit, de adviezen opnieuw ingewonnen en uitgebracht, waarbij de adviestermijn van zestig en vijftig dagen wordt herleid tot dertig dagen en die van negentig dagen tot vijfenveertig dagen.

Afdeling 6 De beslissing (... - ...)

Artikel 106. (03/11/2020- ...)

Voor de beslissing over het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden zijn de bepalingen van artikel 89 van het decreet van 25 april 2014 van toepassing.

De beslissing over het verzoek of ambtshalve initiatief omvat :
1° de datum van het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de voorwaarden;
2° de naam of de hoedanigheid van de verzoeker of van de overheid die het ambtshalve initiatief heeft genomen;
3° in voorkomend geval, de naam en het ondernemingsnummer van de exploitant;
4° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of de omgevingsvergunning die het voorwerp uitmaakt van het verzoek tot bijstelling;
5° in voorkomend geval, een verwijzing naar de aard van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek in de aanleg in kwestie en de wijze waarop daarmee is omgegaan;
6° een motivering van de beslissing, onder meer rekening houdend met de bepalingen van artikel 73 en 74 van het decreet van 25 april 2014, en artikel 3.3.0.1 tot en met 3.3.0.3, van titel II van het VLAREM;
7° als de bijzondere milieuvoorwaarden worden gewijzigd of aangevuld, een opsomming van de bijzondere milieuvoorwaarden die worden opgelegd en, in voorkomend geval, van de bijzondere milieuvoorwaarden die van toepassing blijven;
8° de mogelijkheid en de modaliteiten van het beroep tegen de genomen beslissing.

Als de wijziging of aanvulling van de in de omgevingsvergunning opgelegde bijzondere milieuvoorwaarden betrekking heeft op een GBPV-installatie, zijn de bepalingen van artikel 52, eerste lid, 2°, van dit besluit en van artikel 1.8 en 1.9 van titel III van het VLAREM ook van toepassing.

Afdeling 7 Bekendmaking van de beslissing (... - ...)

Artikel 107. (23/02/2017- ...)

Voor de bekendmaking van de beslissing zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3, van overeenkomstige toepassing.

Als de verzoeker niet dezelfde persoon is als de exploitant, wordt die laatste met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de beslissing.

Hoofdstuk 2 De bijstelling van de [voorwaarden (verv. BVR 11 september 2020, art. 42, I: 3 november 2020)], vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014, in laatste administratieve aanleg (... - ...)

Afdeling 1 Het instellen van het beroep (... - ...)

Artikel 108. (03/11/2020- ...)

Conform artikel 90 van het decreet van 25 april 2014 kan door het betrokken publiek, de personen en instanties, vermeld in artikel 53 van het decreet van 25 april 2014, en door de toezichthouder, vermeld in artikel 82, eerste lid, 2°, d), van het voormelde decreet, tegen de uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing over de bijstelling van de in de omgevingsvergunning opgelegde voorwaarden beroep worden ingesteld bij :
1° de deputatie, bevoegd voor het ambtsgebied, als het college van burgemeester en schepenen in eerste administratieve aanleg de bevoegde overheid was;
2° de Vlaamse Regering als de deputatie in eerste administratieve aanleg de bevoegde overheid was.

Voor het instellen van het beroep zijn artikel 54 en 56 van het decreet van 25 april 2014, en de bepalingen ter uitvoering daarvan, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 109. (03/11/2020- ...)

Het beroepschrift omvat :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de beroepsindiener;
2° de identificatie van de bestreden beslissing en van het onroerend goed, de inrichting of exploitatie die het voorwerp uitmaakt van die beslissing;
3° minstens een van de volgende elementen als het beroep wordt ingesteld door een lid van het betrokken publiek:
a) een omschrijving van de gevolgen die hij ingevolge de bestreden beslissing ondervindt of waarschijnlijk ondervindt;
b) het belang dat hij heeft bij de besluitvorming over de bijstelling van de vergunningsvoorwaarden;
4° de redenen waarom het beroep wordt ingesteld;
5° in voorkomend geval, het verzoek om door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie gehoord te worden.

Het beroepsdossier bevat de volgende bewijsstukken :
1° in voorkomend geval, een bewijs van betaling van de dossiertaks;
2° de overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht;
3° in voorkomend geval, een inventaris van de overtuigingsstukken, vermeld in punt 2°.

Het beroepsdossier wordt ingediend met een analoge of een digitale zending. Als het beroep via het omgevingsloket wordt ingediend, is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, voldaan.

Het bevoegde bestuur kan bij de beroepsindiener, de exploitant, de vergunninghouder of de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is, alle beschikbare en relevante informatie en documenten opvragen die nuttig zijn voor het dossier.

Afdeling 2 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek (... - ...)

Artikel 110. (23/02/2017- ...)

De ontvankelijkheid en volledigheid van het beroep worden onderzocht en het resultaat daarvan wordt meegedeeld conform artikel 57 respectievelijk artikel 58 van het decreet van 25 april 2014 en de bepalingen ter uitvoering daarvan.

Bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid wordt nagegaan of voldaan is aan de decretale en reglementaire verplichtingen, vermeld in artikel 108 en 109 van dit besluit.

Afdeling 3 Adviesverlening (... - ...)

Artikel 111. (03/11/2020- ...)

§ 1. Op de dag van de verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring van het beroep of uiterlijk als de vervaltermijn, vermeld in artikel 58, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, verstreken is, stelt het bevoegde bestuur het beroepsdossier voor advies ter beschikking van:
1° het adviserend schepencollege met het verzoek om advies te verlenen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° de bevoegde omgevingsvergunningscommissie als het een bijstelling van de opgelegde milieuvoorwaarden betreft;
3° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3 van dit besluit, als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.

In voorkomend geval stelt de voorzitter of de secretaris van de omgevingsvergunningscommissie binnen tien dagen nadat het beroepsdossier ter beschikking van de commissie is gesteld, dat dossier ter beschikking van:
1° het adviserend schepencollege, met het verzoek advies uit te brengen, tenzij het betrokken college van burgemeester en schepenen:
a) het verzoek tot bijstelling heeft ingediend;
b) het beroep heeft ingesteld;
c) de exploitant is;
2° de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 en 38/3, met het verzoek om advies uit te brengen, als die adviesinstanties:
a) over de vergunningsaanvraag in laatste administratieve aanleg een advies geven;
b) niet zelf een verzoek tot bijstelling van de voorwaarden hebben ingediend of het beroep hebben ingesteld;
c) niet zelf de vergunninghouder of exploitant zijn;
3° de overige leden van de betrokken omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 39 of artikel 40.

§ 2. De volgende vervaltermijnen worden gehanteerd voor de advisering :
1° door de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning: zestig dagen;
2° door het adviserende schepencollege en de overige adviesinstanties : vijftig dagen.

In voorkomend geval brengt de bevoegde omgevingsvergunningscommissie een advies uit binnen een termijn van negentig dagen.

De termijnen, vermeld in het eerste en het tweede lid, vangen aan de dag nadat het beroepsdossier ter beschikking is gesteld.

Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn, vermeld in het eerste of tweede lid, wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de gevraagde bijstelling van de voorwaarden.

§ 3. De beroepsindiener, de vergunninghouder of de exploitant, als hij niet zelf het beroep instelt, worden op hun verzoek gehoord door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie.

De vraag om gehoord te worden, wordt, op straffe van onontvankelijkheid ervan, gesteld in het beroepschrift of, voor de vergunninghouder of de exploitant, als hij niet zelf het beroep instelt, met een beveiligde zending binnen veertien dagen na de dag dat hem, conform artikel 56, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, het beroep wordt meegedeeld.

§ 4. ...

Afdeling 4 Situaties die resulteren in een termijnverlenging (... - ...)

Artikel 112. (03/11/2020- ...)

In geval van een termijnverlenging brengt het bevoegde bestuur met een beveiligde zending de vergunninghouder, de exploitant en de beroepsindiener voor het verstrijken van de normale beslissingstermijn op de hoogte van de termijnverlenging.

Als de bevoegde overheid met toepassing van artikel 13 van het decreet van 25 april 2014 beslist om een tweede openbaar onderzoek te organiseren, geeft ze daarvoor de opdracht aan de betrokken gemeente of, in geval van een bovengemeentelijk mobiel of verplaatsbaar project, aan de betrokken provincie.

In geval van een tweede openbaar onderzoek en in alle gevallen waarin de bevoegde overheid dat noodzakelijk acht, worden overeenkomstig artikel 111 van dit besluit de adviezen opnieuw ingewonnen en uitgebracht, waarbij de adviestermijn van zestig en vijftig dagen wordt herleid tot dertig dagen en die van negentig dagen tot vijfenveertig dagen.

Afdeling 5 De beslissing (... - ...)

Artikel 113. (03/11/2020- ...)

De beslissing in laatste administratieve aanleg over de bijstelling van de voorwaarden wordt genomen binnen de vastgestelde of, in voorkomend geval, verlengde termijn, vermeld in artikel 66, van het decreet van 25 april 2014.

De beslissing omvat :
1° de datum van het beroep en de naam of de hoedanigheid van de beroepsindiener;
2° de datum en de aard van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;
3° de datum van het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van de voorwaarden, en de naam of de hoedanigheid van de verzoeker of van de overheid die het ambtshalve initiatief heeft genomen;
4° in voorkomend geval, de naam en het ondernemingsnummer van de exploitant;
5° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of de omgevingsvergunning die het voorwerp uitmaakt van het verzoek tot bijstelling;
6° in voorkomend geval, een verwijzing naar de aard van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek in de aanleg in kwestie, en de wijze waarop daarmee is omgegaan;
7° een motivering van de beslissing, onder meer rekening houdend met de bepalingen van artikel 73 en 74 van het decreet van 25 april 2014, en artikel 3.3.0.1 tot en met 3.3.0.3 van titel II van het VLAREM;
8° als de bijzondere milieuvoorwaarden worden gewijzigd of aangevuld, een opsomming van de bijzondere milieuvoorwaarden die worden opgelegd en, in voorkomend geval, van de bijzondere milieuvoorwaarden die van toepassing blijven;
9° de mogelijkheid en de modaliteiten van het beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen tegen de genomen beslissing.

Als de wijziging of aanvulling van de bijzondere milieuvoorwaarden betrekking heeft op een GBPV-installatie, zijn de bepalingen van artikel 52, eerste lid, 2°, van dit besluit en van artikel 1.8 en 1.9 van titel III van het VLAREM ook van toepassing.

Afdeling 6 Bekendmaking van de beslissing (... - ...)

Artikel 114. (03/11/2020- ...)

Voor de bekendmaking van de beslissing zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3, van overeenkomstige toepassing.

Als de beroepsindiener niet dezelfde persoon is als de vergunninghouder of de exploitant, worden die met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de beslissing.

Hoofdstuk 3 De bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 2, van het decreet van 25 april 2014, in eerste administratieve aanleg (... - ...)

Afdeling 1 Bekendmaking van de inspraakprocedure (... - ...)

Artikel 115. (23/02/2017- ...)

De bekendmaking van het verstrijken van elke geldigheidsperiode van twintig jaar van een omgevingsvergunning van onbepaalde duur bestaat uit :
1° een openbaar onderzoek;
2° de individuele kennisgeving aan de leidend ambtenaar van de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, die in eerste administratieve aanleg over een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit advies geven.

Conform artikel 83, § 1, derde lid, van het decreet van 25 april 2014, gebeurt de bekendmaking op initiatief van de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, binnen een termijn van zes maanden voor het verstrijken van elke geldigheidsperiode van twintig jaar.

Artikel 116. (23/02/2017- ...)

 Het bevoegde bestuur verzoekt de betrokken gemeente om een openbaar onderzoek te organiseren.

Als de bekendmaking uitsluitend betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, wordt in afwijking van het eerste lid de betrokken provincie verzocht om een openbaar onderzoek te organiseren.

Voor de organisatie van het openbaar onderzoek zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van overeenkomstige toepassing.

De gemeente stelt de tekst ter beschikking die gebruikt wordt voor de bekendmaking.

De tekst, vermeld in het vierde lid, bevat minstens de volgende gegevens :
1° de naam van de vergunninghouder of exploitant;
2° de vermelding dat het gaat over een verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning;
3° de ingedeelde inrichting of activiteit waarop het verzoek betrekking heeft en de ligging daarvan;
4° nadere gegevens over de bevoegde overheid voor de bijstelling;
5° nadere gegevens over de overheid waarbij relevante informatie kan worden verkregen;
6° de begin- en einddatum van de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning;
7° de plaats waar de vergunning tijdens de bekendmaking ter inzage ligt;
8° de begin- en einddatum en de voorwaarden waaronder een gemotiveerd verzoek tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten kan worden ingediend.

Het bevoegde bestuur zal op de dag van het verzoek om een openbaar onderzoek te organiseren, vermeld in het eerste of tweede lid, met een digitale zending de individuele kennisgeving, vermeld in artikel 115, eerste lid, 2°, versturen.

Afdeling 2 De indiening van het verzoek en ambtshalve initiatief (... - ...)

Artikel 117. (23/02/2017- ...)

Het gemotiveerde verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten wordt ingediend bij de overheid die conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 bevoegd is voor het project, binnen een termijn van dertig dagen die aanvangt :
1° voor het betrokken publiek : de dag na de eerste dag van de aanplakking van de affiche, vermeld in artikel 59 van dit besluit;
2° voor de adviesinstanties : de eerste dag na de dag van de individuele inkennisstelling, vermeld in artikel 116, zesde lid, van dit besluit.

Artikel 118. (23/02/2017- ...)

Het gemotiveerde verzoek bevat op straffe van onontvankelijkheid de volgende gegevens :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de verzoeker;
2° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die het voorwerp uitmaakt van het verzoek tot bijstelling;
3° een omschrijving van de gevraagde bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning;
4° de redenen waarom het verzoek wordt ingesteld.

Artikel 119. (23/02/2017- ...)

De bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, kan een initiatief tot ambtshalve bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten nemen binnen een termijn van dertig dagen vanaf de eerste dag na de dag waarop het bevoegde bestuur de betrokken gemeente of provincie verzocht heeft om een openbaar onderzoek te organiseren als vermeld in artikel 116, eerste of tweede lid, van dit besluit.

Het besluit van de bevoegde overheid omvat op straffe van onontvankelijkheid de gegevens, vermeld in artikel 118 van dit besluit.

Afdeling 3 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek en het onderzoek van de kennelijke ongegrondheid van de aangevoerde motieven (... - ...)

Artikel 120. (23/02/2017- ...)

§ 1. Het bevoegde bestuur onderzoekt de ontvankelijkheid en volledigheid van het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning.

Bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid wordt nagegaan of voldaan is aan de bepalingen van artikel 117, 118 of 119 van dit besluit, en artikel 83, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet van 25 april 2014.

In de gevallen, vermeld in artikel 87, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, stelt de bevoegde overheid het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling ter beschikking van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie, en vraagt het de kennelijke ongegrondheid van de aangevoerde motieven te onderzoeken.

Binnen een termijn van vijf dagen nadat de bevoegde omgevingsvergunningscommissie de vraag tot onderzoek, vermeld in het eerste lid, heeft ontvangen, vraagt de omgevingsvergunningscommissie het standpunt van :
1° het adviserend schepencollege, als :
a) het betrokken college van burgemeester en schepenen niet het ambtshalve initiatief heeft genomen;
b) het verzoek tot bijstelling geen betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten;
2° de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, die over de vergunningsaanvraag in eerste administratieve aanleg een advies geven als ze niet zelf een verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur hebben ingediend of de exploitant zijn.

§ 2. De adviesinstanties en het adviserend schepencollege, vermeld in paragraaf 1, vierde lid, stellen hun standpunt ter beschikking van de omgevingsvergunningscommissie binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na de dag van ontvangst van de adviesvraag.

Als een adviesinstantie of het adviserend schepencollege geen standpunt ter beschikking heeft gesteld binnen de gestelde vervaltermijn, wordt aangenomen dat die van oordeel zijn dat de aangevoerde motieven van een initiatief tot ambtshalve bijstelling of een verzoek ertoe als vermeld in artikel 83, § 1, eerste lid, 1°, respectievelijk artikel 83, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014, kennelijk ongegrond zijn.

§ 3. De omgevingsvergunningscommissie deelt het resultaat van haar onderzoek mee binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de dag van ontvangst door de commissie van het verzoek of initiatief tot ambtshalve bijstelling.

§ 4. Het bevoegde bestuur deelt het resultaat van het onderzoek naar de ontvankelijkheid, volledigheid of de kennelijke ongegrondheid van het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling met een beveiligde zending mee aan de verzoeker of, in geval van een ambtshalve initiatief, aan de bevoegde overheid binnen een termijn van vijftig dagen vanaf de dag na de datum waarop het verzoek is ingediend.

Op dezelfde dag van de mededeling, vermeld in het eerste lid, brengt het bevoegde bestuur de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit met een beveiligde zending op de hoogte van een ontvankelijk, volledig en niet kennelijk ongegrond bevonden ambtshalve initiatief of verzoek.

Als het verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning onontvankelijk, onvolledig of kennelijk ongegrond wordt bevonden, wordt de procedure definitief stopgezet.

Afdeling 4 Het openbaar onderzoek (... - ...)

Artikel 121. (23/02/2017- ...)

Het bevoegde bestuur stelt uiterlijk de dag waarop de beslissingstermijn, vermeld in artikel 89, § 3, van het decreet van 25 april 2014, ingaat, het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning ter beschikking van de betrokken gemeente, met de opdracht om een openbaar onderzoek te organiseren.

Als het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, wordt in afwijking van het eerste lid het verzoek of ambtshalve initiatief niet ter beschikking gesteld van de betrokken gemeente, maar van de betrokken provincie, met de opdracht om een openbaar onderzoek te organiseren.

Voor de organisatie van het openbaar onderzoek zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, met uitzondering van artikel 16, tweede lid, van toepassing.

Afdeling 5 Adviesverlening (... - ...)

Artikel 122. (23/02/2017- ...)

§ 1. Het bevoegde bestuur zal uiterlijk de dag waarop de beslissingstermijn, vermeld in artikel 89, § 3, van het decreet van 25 april 2014, ingaat, het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning voor advies ter beschikking stellen van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie.

De omgevingsvergunningscommissie stelt binnen tien dagen nadat haar het verzoek of ambtshalve initiatief ter beschikking is gesteld, op haar beurt het verzoek of ambtshalve initiatief ter beschikking van :
1° het adviserend schepencollege, als het betrokken college van burgemeester en schepenen niet het ambtshalve initiatief heeft genomen, met het verzoek om advies uit te brengen;
2° de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, als die adviesinstanties :
a) over de vergunningsaanvraag in eerste administratieve aanleg een advies geven;
b) niet zelf een verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur hebben ingediend of exploitant zijn,
met het verzoek om advies uit te brengen;
3° de overige leden van de betrokken omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 39 respectievelijk artikel 40.

§ 2. De volgende vervaltermijnen worden gehanteerd voor de advisering :
1° door de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning :
a) zestig dagen als het een advies aan de POVC of de GOVC betreft;
b) vijftig dagen in alle andere gevallen dan het geval, vermeld in punt a);
2° door het adviserende schepencollege en de overige adviesinstanties : vijftig dagen.

De bevoegde omgevingsvergunningscommissie brengt een advies uit binnen een termijn van negentig dagen.

De termijnen, vermeld in het eerste en het tweede lid, vangen aan de dag nadat het verzoek of ambtshalve initiatief ter beschikking is gesteld.

Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn, vermeld in het eerste of tweede lid, wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de gevraagde bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning.

§ 3. De personen en instanties die een verzoek tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning hebben ingediend, of de exploitant, worden op hun verzoek gehoord door de provinciale of de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie.

Het verzoek om gehoord te worden, wordt op straffe van onontvankelijkheid, gesteld in het verzoek tot bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning of, voor de exploitant, binnen veertien dagen na de dag waarop hem het ontvankelijk en volledig bevonden verzoek of ambtshalve initiatief conform artikel 120, § 4, tweede lid, wordt meegedeeld.

§ 4. De adviezen, vermeld in paragraaf 2, bevatten een gemotiveerde beoordeling van de noodzaak tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning voor de aspecten waarvoor het adviserend schepencollege en de adviesinstanties krachtens artikel 34 of 38 adviesbevoegdheid hebben.

§ 5. Artikel 29 van het decreet van 25 april 2014 is van overeenkomstige toepassing op de bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning.

Afdeling 6 Situaties die resulteren in een termijnverlenging (... - ...)

Artikel 123. (23/02/2017- ...)

 De termijn om een beslissing te nemen, vermeld in artikel 89, § 1, 2°, van het decreet van 25 april 2014, wordt uitsluitend verlengd met zestig dagen als toepassing wordt gemaakt van de administratieve lus, vermeld in artikel 13 van het decreet van 25 april 2014.

In voorkomend geval brengt het bevoegde bestuur met een beveiligde zending de exploitant en de aanvrager voor het verstrijken van de normale beslissingstermijn op de hoogte van de termijnverlenging.

Als de bevoegde overheid met toepassing van artikel 13 van het decreet van 25 april 2014 beslist om een tweede openbaar onderzoek te organiseren, geeft ze daarvoor de opdracht aan de betrokken gemeente of, in geval van bovengemeentelijke mobiele of verplaatsbare projecten, aan de betrokken provincie.

In geval van een tweede openbaar onderzoek en in alle gevallen waarin de bevoegde overheid dat noodzakelijk acht, worden conform artikel 122 van dit besluit de adviezen opnieuw ingewonnen en uitgebracht, waarbij de adviestermijn van zestig dagen wordt herleid tot dertig dagen en die van negentig dagen tot vijfenveertig dagen.

Afdeling 7 De beslissing (... - ...)

Artikel 124. (23/02/2017- ...)

De beslissing over het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning wordt genomen conform artikel 89 van het decreet van 25 april 2014.

De beslissing over het verzoek of ambtshalve initiatief omvat :
1° de datum van het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur;
2° de naam of de hoedanigheid van de verzoeker of van de overheid die het ambtshalve initiatief heeft genomen;
3° de naam en, in voorkomend geval, het ondernemersnummer van de exploitant of van de beroepsindiener;
4° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die het voorwerp uitmaakt van het verzoek tot bijstelling;
5° in voorkomend geval, een verwijzing naar de aard van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek in de aanleg in kwestie, en de wijze waarop daarmee is omgegaan;
6° een motivering van de beslissing, in voorkomend geval onder meer rekening houdend met de bepalingen van artikel 73 en 74 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 3.3.0.1 tot en met 3.3.0.3 van titel II van het VLAREM;
7° in voorkomend geval, de gewijzigde duur van de vergunning of de bijzondere milieuvoorwaarden die worden opgelegd;
8° in voorkomend geval, de geactualiseerde vergunningssituatie, vermeld in artikel 48, § 2;
9° de mogelijkheid en de modaliteiten van het beroep tegen de genomen beslissing.

Als de wijziging of aanvulling van de bijzondere milieuvoorwaarden betrekking heeft op een GBPV-installatie, zijn de bepalingen van artikel 52, eerste lid, 2°, van dit besluit en artikel 1.8 en 1.9 van titel III van het VLAREM ook van toepassing.

Afdeling 8 Bekendmaking van de beslissing (... - ...)

Artikel 125. (23/02/2017- ...)

Voor de bekendmaking van de beslissing zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3, van overeenkomstige toepassing.

De exploitant wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de beslissing.

Hoofdstuk 4 De bijstelling van het voorwerp en de duur van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 2, van het decreet van 25 april 2014, in laatste administratieve aanleg (... - ...)

Afdeling 1 De indiening van het beroep (... - ...)

Artikel 126. (23/02/2017- ...)

Conform de bepalingen van artikel 90 van het decreet van 25 april 2014 kan door het betrokken publiek, de personen en instanties, vermeld in artikel 53 van het voormelde decreet, tegen elke uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing in eerste administratieve aanleg over de bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning beroep worden ingesteld bij :
1° de deputatie, bevoegd voor het ambtsgebied, als het college van burgemeester en schepenen in eerste administratieve aanleg de bevoegde overheid was;
2° de Vlaamse Regering, als de deputatie in eerste administratieve aanleg de bevoegde overheid was.

Voor het indienen van het beroep zijn de bepalingen van artikel 54 en 56 van het decreet van 25 april 2014 en de bepalingen ter uitvoering daarvan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 127. (23/10/2020- ...)

Het beroepschrift omvat :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de beroepsindiener;
2° de identificatie van de bestreden beslissing en van het onroerend goed, en de inrichting of exploitatie die het voorwerp uitmaakt van die beslissing;
3° als het beroep wordt ingesteld door een lid van het betrokken publiek :
a) een omschrijving van de gevolgen die hij ingevolge de bestreden beslissing ondervindt of waarschijnlijk ondervindt;
b) het belang dat hij heeft bij de besluitvorming over de bijstelling van het voorwerp en de duur van een omgevingsvergunning;
4° de redenen waarom het beroep wordt ingesteld;
5° in voorkomend geval, het verzoek om door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie gehoord te worden.

Het beroepsdossier bevat de volgende bewijsstukken :
1° in voorkomend geval, een bewijs van betaling van de dossiertaks;
2° de overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht;
3° in voorkomend geval, een inventaris van de overtuigingsstukken, vermeld in punt 2°.

Het beroepsdossier wordt ingediend met een analoge of een digitale zending. Als het beroep via het omgevingsloket wordt ingediend, is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, voldaan.

Het bevoegde bestuur kan bij de beroepsindiener, de exploitant of de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is, alle beschikbare informatie en documenten opvragen die nuttig zijn voor het dossier.

Afdeling 2 Het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek (... - ...)

Artikel 128. (23/02/2017- ...)

 De ontvankelijkheid en volledigheid van het beroep worden onderzocht en het resultaat daarvan wordt meegedeeld conform artikel 57 respectievelijk artikel 58 van het decreet van 25 april 2014 en de bepalingen ter uitvoering daarvan.

Bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid wordt nagegaan of voldaan is aan de decretale en reglementaire verplichtingen, vermeld in artikel 126 en 127.

Afdeling 3 Adviesverlening (... - ...)

Artikel 129. (23/02/2017- ...)

§ 1. Op de dag van verzending van de ontvankelijk- en volledigverklaring van het beroep of uiterlijk bij het verstrijken van de vervaltermijn, vermeld in artikel 58, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, stelt het bevoegde bestuur het beroepsdossier voor advies ter beschikking van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie.

De omgevingsvergunningscommissie stelt binnen tien dagen nadat haar het beroepsdossier ter beschikking is gesteld, dat dossier op haar beurt ter beschikking van :
1° het adviserend schepencollege, als het betrokken college van burgemeester en schepenen niet zelf het beroep heeft ingesteld, met het verzoek om advies uit te brengen;
2° de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, als die adviesinstanties :
a) over de vergunningsaanvraag in laatste administratieve aanleg over een vergunningsaanvraag een advies geven;
b) niet zelf het voorwerp tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning of het beroep hebben ingediend, of exploitant zijn,
met het verzoek om advies uit te brengen;
3° de overige leden van de betrokken omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 39 respectievelijk artikel 40.

§ 2. De volgende vervaltermijnen worden gehanteerd voor de advisering :
1° door de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning :
a) zestig dagen als het een advies aan de POVC of de GOVC betreft;
b) vijftig dagen in alle andere gevallen dan het geval, vermeld in punt a);
2° door het adviserende schepencollege en de overige adviesinstanties : vijftig dagen.

De bevoegde omgevingsvergunningscommissie brengt een advies uit binnen een termijn van negentig dagen.

De termijnen, vermeld in het eerste en het tweede lid, vangen aan de dag nadat het beroepsdossier ter beschikking is gesteld.

Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn, vermeld in het eerste of tweede lid, wordt het advies geacht gunstig te zijn voor de gevraagde bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning.

§ 3. De beroepsindiener of de exploitant, als hij niet zelf het beroep instelt, worden op hun verzoek gehoord door de bevoegde omgevingsvergunningscommissie.

Het verzoek om gehoord te worden, wordt, op straffe van onontvankelijkheid, gesteld in het beroepschrift of, voor de exploitant, als hij niet zelf het beroep instelt, met een beveiligde zending binnen veertien dagen na de dag waarop hem, conform artikel 56, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, het beroep wordt meegedeeld.

§ 4. De adviezen, vermeld in paragraaf 2, bevatten een gemotiveerde beoordeling van de noodzaak tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning, in voorkomend geval, voor die aspecten waarover het adviserend schepencollege en de adviesinstanties krachtens artikel 34 of 38 adviesbevoegdheid hebben.

Afdeling 4 Situaties die resulteren in een termijnverlenging (... - ...)

Artikel 130. (23/02/2017- ...)

In het geval van een termijnverlenging brengt het bevoegde bestuur met een beveiligde zending de exploitant en de beroepsindiener voor het verstrijken van de normale beslissingstermijn op de hoogte van de termijnverlenging.

In geval van een tweede openbaar onderzoek en in alle gevallen waarin de bevoegde overheid dat noodzakelijk acht, worden overeenkomstig artikel 129 van dit besluit de adviezen opnieuw ingewonnen en uitgebracht waarbij de adviestermijn van zestig dagen wordt herleid tot dertig dagen en die van negentig dagen tot vijfenveertig dagen.

Afdeling 5 De beslissing (... - ...)

Artikel 131. (23/02/2017- ...)

De beslissing in laatste administratieve aanleg over de bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning wordt genomen binnen de vastgestelde of, in voorkomend geval, verlengde termijn, vermeld in artikel 66, van het decreet van 25 april 2014.

De beslissing omvat :
1° de datum van het beroep en de naam of de hoedanigheid van de beroepsindiener;
2° de datum en de aard van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;
3° de datum van het verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur;
4° de naam of de hoedanigheid van de verzoeker of van de overheid die het ambtshalve initiatief heeft genomen;
5° de naam en, in voorkomend geval, het ondernemersnummer van de exploitant of van de beroepsindiener;
6° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die het voorwerp uitmaakt van het verzoek tot bijstelling;
7° in voorkomend geval, een verwijzing naar de aard van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek in de aanleg in kwestie, en de wijze waarop daarmee is omgegaan;
8° een motivering van de beslissing, in voorkomend geval onder meer rekening houdend met de bepalingen van artikel 73 en 74 van het decreet van 25 april 2014 en artikel 3.3.0.1 tot en met 3.3.0.3 van titel II van het VLAREM;
9° in voorkomend geval, de gewijzigde duur van de vergunning of de bijzondere milieuvoorwaarden die worden opgelegd;
10° in voorkomend geval, de geactualiseerde vergunningssituatie, vermeld in artikel 48, § 2;
11° de mogelijkheid en de modaliteiten van het beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen tegen de genomen beslissing.

Als de wijziging of aanvulling van de bijzondere milieuvoorwaarden betrekking heeft op een GBPV-installatie, zijn de bepalingen van artikel 52, eerste lid, 2°, van dit besluit en artikel 1.8 en 1.9 van titel III van het VLAREM ook van toepassing.

Afdeling 6 Bekendmaking van de beslissing (... - ...)

Artikel 132. (23/02/2017- ...)

Voor de bekendmaking van de beslissing zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3, van overeenkomstige toepassing.

De exploitant wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de beslissing.

Hoofdstuk 5 De bijstelling van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden (... - ...)

Artikel 133. (23/02/2017- ...)

De aanvraag tot het bijstellen van de omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 86 van het decreet van 25 april 2014, wordt met een beveiligde zending ingediend bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het voormelde decreet.

De aanvrager gebruikt hiertoe :
1° het formulier, opgenomen in bijlage 6 die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De aanvraag omvat de gegevens die als verplicht in te vullen of bij te voegen voorgeschreven zijn in het formulier en de desbetreffende addenda.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° het voorwerp van de bijstelling;
2° de identificatiegegevens van de plaats waar de bijstelling uitgevoerd zal worden;
3° in voorkomend geval, plannen;
4° in voorkomend geval, gegevens omtrent de milieueffectrapportage of de omgevingsveiligheidsrapportage;
5° in voorkomend geval, gegevens omtrent de passende beoordeling;
6° de identificatiegegevens van de aanvrager.

TITEL 5 Schorsing of opheffing van de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit (... - ...)

Artikel 134. (23/02/2017- ...)

§ 1. Als de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, conform artikel 92 van het voormelde decreet het initiatief neemt om de omgevingsvergunning te schorsen of op te heffen wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, brengt het bevoegde bestuur de vergunninghouder of exploitant daarvan met een beveiligde zending op de hoogte.

De vergunninghouder of exploitant wordt gehoord op zijn verzoek.

§ 2. Op dezelfde dag als de verzending van de kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, vraagt het bevoegde bestuur het advies van het adviserend schepencollege en de toezichthouder die conform titel XVI van het DABM bevoegd is, over het voornemen om de omgevingsvergunning volledig of gedeeltelijk te schorsen of op te heffen wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.

In afwijking van het eerste lid wordt het adviserend schepencollege niet om advies gevraagd als het betrokken college van burgemeester en schepenen conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 de bevoegde overheid is.

Het adviserend schepencollege en de toezichthouder, vermeld in het eerste lid, verlenen hun advies over het voornemen om de omgevingsvergunning volledig of gedeeltelijk te schorsen of op te heffen binnen een vervaltermijn van zestig dagen, samen met een eensluidend verklaard afschrift van de processen-verbaal van vaststelling van de overtredingen die door hen of in hun opdracht zijn opgesteld.

Artikel 29 van het decreet van 25 april 2014 is van overeenkomstige toepassing.

§ 3. De bevoegde overheid neemt binnen honderdtwintig dagen na de verzending van de kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, een beslissing over de al dan niet volledige of gedeeltelijke opheffing of schorsing van de omgevingsvergunning.

§ 4. Het bevoegde bestuur brengt met een beveiligde zending uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing is genomen, de volgende personen en instanties op de hoogte van de beslissing :
1° de vergunninghouder of exploitant;
2° de toezichthouder, vermeld in paragraaf 2, eerste lid;
3° het betrokken college van burgemeester en schepenen, tenzij het zelf de beslissing heeft genomen.

Artikel 135. (23/02/2017- ...)

§ 1. Tenzij de beslissing tot schorsing of opheffing van de omgevingsvergunning door de Vlaamse Regering is genomen, kan de vergunninghouder of exploitant tegen de beslissing beroep instellen bij de Vlaamse Regering.

Het beroep schorst de beslissing.

§ 2. Het beroep, vermeld in paragraaf 1, wordt met een beveiligde zending bij de Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, ingediend binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de dag van kennisgeving, vermeld in artikel 134, § 4.

§ 3. Voor de behandeling, de beslissing en de bekendmaking van de beslissing over het beroep zijn de bepalingen van artikel 110 tot en met artikel 114 van overeenkomstige toepassing.

TITEL 6 De melding (... - ...)

Hoofdstuk 1 De samenstelling van een meldingsdossier en de meldingsprocedure (... - ...)

Artikel 136. (23/02/2017- ...)

§ 1. Conform artikel 109 van het decreet van 25 april 2014 wordt de melding met een beveiligde zending ingediend bij de bevoegde overheid vermeld in artikel 107 van het voormelde decreet.

De persoon die de melding verricht, gebruikt hiertoe :
1° het formulier, opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De melding omvat de gegevens die als verplicht in te vullen of bij te voegen voorgeschreven zijn in het formulier en de desbetreffende addenda.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° het voorwerp van de melding;
2° de identificatiegegevens van de plaats waar het voorwerp van de melding uitgevoerd zal worden;
3° plannen;
4° de identificatiegegevens van de persoon die de melding verricht of de exploitant;
5° de identificatiegegevens van de architect als diens medewerking vereist is.

§ 2. Als de Vlaamse Regering de bevoegde overheid voor de melding is, is de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd voor de aktename, vermeld in artikel 107, tweede lid, van het voormelde decreet, behalve als de gewestelijke omgevingsambtenaar geen delegatie heeft om zich over het vergunningsplichtige onderdeel van het project uit te spreken.

Artikel 137. (23/02/2017- ...)

De melding van een meldingsplichtige exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit die onlosmakelijk verbonden is met de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk voor bewoning wordt gebruikt, wordt verricht door de eigenaar van het onroerend goed. In geval van mede-eigendom verricht de persoon die door de mede-eigenaars als beheerder is belast met het beheer van het goed, de melding.

Hoofdstuk 2 Bekendmaking (... - ...)

Artikel 138. (03/11/2020- ...)

§ 1. De meldingsakte wordt bekendgemaakt door :
1° de aanplakking van een affiche op de plaats waar het voorwerp van de melding uitgevoerd zal worden, conform artikel 139;
2° de publicatie op de website, waarbij artikel 60, van overeenkomstige toepassing is;
3° de individuele kennisgeving conform artikel 140;
4° de analoge of digitale terinzagelegging van de meldingsakte in het gemeentehuis van de gemeente waar het voorwerp van de melding uitgevoerd zal worden, waarbij artikel 63, van overeenkomstige toepassing is.

§ 2. Het omgevingsloket stelt de tekst ter beschikking die gebruikt wordt voor de bekendmaking, vermeld in paragraaf 1, 1°.

De tekst, vermeld in het eerste lid, bevat minstens de volgende gegevens:
1° op welke meldingsplichten, vermeld in artikel 5, 2° van het decreet van 25 april 2014, de melding betrekking heeft;
2° de ligging van het voorwerp van de melding;
3° de naam van de persoon die de melding heeft verricht. Als de melding wordt ondertekend door een natuurlijk persoon namens een rechtspersoon, wordt alleen de naam van de rechtspersoon vermeld;
4° de overheid die akte heeft genomen;
5° het feit dat de aktename ter inzage ligt bij de gemeente;
6° de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de aktename bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Artikel 139. (03/11/2020- ...)

§ 1. In de volgende gevallen wordt een affiche aangeplakt:
1° als er akte wordt genomen van de melding;
2° als de melding geacht wordt te zijn geakteerd.

De tekst van de aanplakking, vermeld in artikel 138, § 2, wordt met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt en wordt voorafgegaan door het opschrift "BEKENDMAKING MELDINGSAKTE".

§ 2. De affiche wordt aangeplakt voor de aanvang van de al dan niet stilzwijgend geakteerde handelingen of exploitatie. De affiche blijft hangen gedurende de periode van dertig dagen, die ingaat op de dag na de eerste dag van de aanplakking. De persoon die de melding verricht, brengt de gemeente op de startdatum van de aanplakking op de hoogte van die datum en verklaart daarbij dat de affiche conform de bepalingen van dit artikel is aangeplakt en aangeplakt zal blijven tot de laatste dag van de voormelde periode van dertig dagen. De startdatum wordt in het omgevingsloket ingevoerd.

De affiche wordt aangeplakt op een plaats waar het voorwerp van de melding paalt aan een openbare weg, of als het aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. Als het voorwerp van de melding niet paalt aan een openbare weg, wordt de affiche aangeplakt op een plaats aan de dichtstbijzijnde openbare weg.

Als de melding betrekking heeft op het openbaar domein, wordt de affiche aangeplakt aan elke zijde waar men van op de openbare weg de grens van het voorwerp van de melding bereikt.

De persoon die de melding heeft verricht, plakt de affiche aan op een schutting, op een muur of op een bord dat aan een paal bevestigd is, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg en evenwijdig met de openbare weg, met de tekst gericht naar de openbare weg en op een maximumhoogte van twee meter.

De affiche is altijd goed leesbaar vanaf de openbare weg.

Artikel 140. (26/11/2022- ...)

Het bevoegde bestuur stelt zijn beslissing over de melding met een beveiligde zending ter beschikking van de persoon die de melding heeft verricht, binnen de termijn, vermeld in artikel 111, tweede en derde lid, van het decreet van 25 april 2014. Als de melding wordt geacht te zijn geakteerd, genereert het omgevingsloket na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 111, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, een tekst die bevestigt dat er niet tijdig een beslissing genomen is of ter kennis gebracht is aan de persoon die de melding heeft verricht, met de gegevens, vermeld in artikel 138, § 2, tweede lid.

Uiterlijk tien dagen na de datum van de aktename of na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 111, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, stelt het bevoegde bestuur de meldingsakte met een digitale zending ter beschikking van :
1° de afdeling van de VMM bevoegd voor grondwater als de melding betrekking heeft op indelingsrubriek 52 tot en met 56;
2° de nv Aquafin als de melding betrekking heeft op de indelingsrubrieken 3, 53.1 tot en met 53.5, 53.9 en 53.11;
3° de VLM als de melding betrekking heeft op de exploitatie van een inrichting of activiteit die ingedeeld is in een of meer van de indelingsrubrieken 9.3 tot en met 9.8 of 28.2;
4° de afdeling van de VMM, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen in de atmosfeer, als de melding betrekking heeft op indelingsrubriek 3.

[Hoofdstuk 3 Bijstelling van de meldingsakte voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit (ing. BVR 9 maart 2018, art. 62, I: 4 mei 2018)] (... - ...)

Artikel 140/1. (04/05/2018- ...)

De bijzondere milieuvoorwaarden die in de meldingsakte van een ingedeelde inrichting of activiteit van de derde klasse zijn opgelegd, kunnen worden bijgesteld. De bijzondere milieuvoorwaarden kunnen van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden afwijken als die mogelijkheid in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden uitdrukkelijk is vermeld voor vergunningsplichtige ingedeelde inrichtingen of activiteiten rekening houdend met artikel 113, § 2, van het decreet van 25 april 2014.

TITEL 7 De omgevingsambtenaren (... - ...)

Hoofdstuk 1 De gewestelijke omgevingsambtenaren (... - ...)

Artikel 141. (01/08/2018- ...)

§ 1. De volgende personen vervullen altijd de functie van gewestelijke omgevingsambtenaar :
1° de leidend ambtenaren van :
a) het departement ;
b) het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
c) het Agentschap voor Natuur en Bos;
2° de afdelingshoofden van :
a) de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning;
b) de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning.

§ 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor economie, kunnen elk bijkomende gewestelijke omgevingsambtenaren aanwijzen. Alleen ambtenaren van niveau A uit de afdelingen RO of Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, het Agentschap Innoveren en Ondernemen of het Agentschap voor Natuur en Bos kunnen worden voorgedragen en aangewezen. De ambtenaren die van rechtswege aangewezen zijn en de ambtenaren die bijkomend aangewezen worden, beschikken conform artikel 10 van het decreet van 25 april 2014 samen over voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu als vermeld in hoofdstuk 3 van deze titel.

Het aanwijzingsbesluit vermeldt een termijn van maximaal zes jaar. De aanwijzing is hernieuwbaar. Ze kan op elk ogenblik worden beëindigd, hetzij bij ministerieel besluit, na advies van de leidend ambtenaren, hetzij op verzoek van de betrokkene.

Artikel 142. (01/08/2018- ...)

Behoudens de taken die zijn toegewezen aan de GOVC en onverminderd artikel 10 is de gewestelijke omgevingsambtenaar gemachtigd om te beslissen over de ontvankelijkheid en volledigheid van vergunningsaanvragen, verzoeken en ambtshalve initiatieven tot bijstelling van de omgevingsvergunning, mededelingen met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur naar een vergunning van onbepaalde duur en beroepen waarvoor de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd zijn.

De volgende personeelsleden worden ertoe gemachtigd om taken te vervullen ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen, waarvoor de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar bevoegd is. Personeelsleden van :
1° de afdeling RO, bevoegd voor de omgevingsvergunning;
2° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning;
3° het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
4° het Agentschap voor Natuur en Bos.

[Hoofdstuk 1/1 De provinciale omgevingsambtenaren (ing. BVR 9 maart 2018, art. 65, I: 4 mei 2018)] (... - ...)

Artikel 142/1. (04/05/2018- ...)

Om te kunnen worden aangewezen als provinciale omgevingsambtenaar, moet een persoon voldoen aan elk van de volgende voorwaarden :
1° houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A;
2° beschikken over een relevante aantoonbare beroepservaring van minstens twee jaar.

De aangewezen personeelsleden beschikken conform artikel 9/1 van het decreet van 25 april 2014 samen over voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu als vermeld in hoofdstuk 3 van deze titel.

Het aanwijzingsbesluit vermeldt een termijn van maximaal zes jaar. De aanwijzing is hernieuwbaar. Ze kan op elk ogenblik worden beëindigd, hetzij bij besluit van de deputatie, na advies van de gouverneur, hetzij op verzoek van de betrokkene.

Artikel 142/2. (01/08/2018- ...)

Met uitzondering van de taken die zijn toegewezen aan de POVC is de provinciale omgevingsambtenaar gemachtigd om te beslissen over de ontvankelijkheid en volledigheid van vergunningsaanvragen, verzoeken en ambtshalve initiatieven tot bijstelling van de omgevingsvergunning, mededelingen met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur en beroepen waarvoor de deputatie bevoegd is.

Personeelsleden van de provinciale administratie, bevoegd voor de omgevingsvergunning, worden ertoe gemachtigd om taken te vervullen ter voorbereiding of bekendmaking van beslissingen, waarvoor de deputatie bevoegd is.

Hoofdstuk 2 De gemeentelijke omgevingsambtenaren (... - ...)

Afdeling 1 Aanwijzing van de gemeentelijke omgevingsambtenaren (... - ...)

Artikel 143. (28/11/2016- ...)

§ 1. Om te kunnen worden aangewezen als gemeentelijke omgevingsambtenaar, moet een persoon voldoen aan elk van de volgende voorwaarden :
1° houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A of B;
2° beschikken over een relevante aantoonbare beroepservaring van minstens twee jaar.

§ 2. Onverminderd hoofdstuk 12 van het decreet van 25 april 2014 en in afwijking van paragraaf 1 kunnen personen die houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau B, als gemeentelijke omgevingsambtenaar worden aangewezen op voorwaarde dat op de datum van goedkeuring van dit besluit de administratieve behandeling van aanvragen tot milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning een van hun hoofdtaken was.

§ 3. Onverminderd hoofdstuk 12 van het decreet van 25 april 2014 en in afwijking van paragraaf 1 kunnen personen die houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau C als gemeentelijke omgevingsambtenaar worden aangewezen op voorwaarde dat op de datum van goedkeuring van dit besluit de administratieve behandeling van aanvragen tot milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning gedurende minstens vijf jaar een van hun hoofdtaken was.

Afdeling 2 Onverenigbaarheden (... - ...)

Artikel 144. (28/11/2016- ...)

Onverminderd artikel 9, § 3, van het decreet van 25 april 2014 is het ambt van gemeentelijke omgevingsambtenaar onverenigbaar met het ambt van secretaris of van financieel beheerder, vermeld in de wetgeving op de gemeentelijke instellingen.

Afdeling 3 Aanwijzingsvoorwaarden van waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar (... - ...)

Artikel 145. (23/10/2020- ...)

De algemeen directeur kan alleen personen als waarnemende gemeentelijke omgevingsambtenaar aanwijzen die houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau A of B.

Daarnaast kan de algemeen directeur ook personen die houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot niveau C, als waarnemende gemeentelijke omgevingsambtenaar aanwijzen. Deze personen moeten op het ogenblik van hun aanwijzing wel betrokken zijn bij de uitvoering van de gemeentelijke taken inzake ruimtelijke ordening of leefmilieu.

Een aanwijzing als waarnemend gemeentelijk omgevingsambtenaar kan maximaal achttien maanden duren.

Hoofdstuk 3 Kwaliteitseisen (... - ...)

Artikel 146. (28/11/2016- ...)

De kwaliteitseisen waaruit voldoende kennis van de ruimtelijke ordening blijkt en waarover de aangestelde omgevingsambtenaar of omgevingsambtenaren gezamenlijk moeten beschikken, zijn :
1° cursussen stedenbouw, ruimtelijke ordening of ruimtelijke planning gevolgd hebben, wat aangetoond wordt met het betrokken master- of bachelordiploma, of;
2° een relevante beroepservaring inzake ruimtelijke ordening hebben van minstens twee jaar.

De kwaliteitseisen waaruit voldoende kennis van het milieu blijkt en waarover de aangestelde omgevingsambtenaar of omgevingsambtenaren gezamenlijk moeten beschikken, zijn :
1° cursussen milieu gevolgd hebben, wat aangetoond wordt met het betrokken master- of bachelordiploma, of;
2° een relevante beroepservaring inzake milieu hebben van minstens twee jaar.

TITEL 8 Digitalisering (... - ...)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen (... - ...)

Artikel 147. (23/02/2017- ...)

De Vlaamse overheid stelt het uitwisselingsplatform ter beschikking waarop de stukken en gegevens over de procedures, vermeld in het tweede lid, die conform dit besluit worden gestart, elektronisch uitgewisseld worden.

De procedures, vermeld in het eerste lid, betreffen :
1° ...;
2° de vergunningsprocedure, in eerste en laatste administratieve aanleg, vermeld in hoofdstuk 2 en 3 van het voormelde decreet;
3° de meldingsprocedure, vermeld in hoofdstuk 10 van het voormelde decreet;
4° de procedure tot bijstelling van de omgevingsvergunning in eerste en laatste aanleg, vermeld in artikel 82, 83, 85 en 86 van het voormelde decreet;
5° de procedure tot afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden, vermeld in titel V, hoofdstuk IV, afdeling 3, van het DABM;
6° de procedure tot omzetting van de milieuvergunning van bepaalde duur in een omgevingsvergunning van onbepaalde duur, vermeld in artikel 390 van het decreet van 25 april 2014;
7° de meldingsprocedure, vermeld in artikel 97 en 98.
8° de procedure tot schorsing en opheffing van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in artikel 134 en 135

De Vlaamse overheid stelt het omgevingsloket ter beschikking dat toegang geeft tot het uitwisselingsplatform.

Artikel 148. (23/02/2017- ...)

De Vlaamse overheid stelt een omgevingsvergunningenregister ter beschikking waarin het digitale dossier wordt opgeslagen.

Het omgevingsvergunningenregister, vermeld in het eerste lid, omvat de databank van de omgevingsvergunningen die toelating verlenen voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten, vermeld in artikel 5.2.2 van het DABM.

Artikel 149. (01/04/2017- ...)

De verplichting tot opslaan, vermeld in dit hoofdstuk, gebeurt conform de technische richtlijnen die het departement ter beschikking stelt.

Hoofdstuk 2 Uitwisselingsplatform en omgevingsloket (... - ...)

Afdeling 1 Toegang (... - ...)

Artikel 150. (23/02/2017- ...)

Het omgevingsloket en het uitwisselingsplatform zijn toegankelijk via een webtoepassing van de Vlaamse overheid, de provincie of de gemeente.

De toegang tot het omgevingsloket en het uitwisselingsplatform is alleen mogelijk met :
1° elke aanmeldingswijze die door het Gebruikersbeheer van de Vlaamse Overheid ondersteund wordt;
2° ..;
3° ..;
4° een certificaat dat getekend is door het certificatenbeheerplatform van de Vlaamse overheid;
5° een andere authenticatie die aanvaard is door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu.

Artikel 151. (23/02/2017- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, bepalen samen :
1° de stukken en gegevens die het uitwisselingsplatform minstens bevat;
2° de personen en instanties die toegang hebben tot de stukken en de gegevens, vermeld in punt 1° ;
3° de voorwaarden van toegang tot de stukken en de gegevens, vermeld in punt 1°. Ze kunnen daarbij in differentiatie voorzien voor de stukken, vermeld in punt 1°, waartoe de personen en instanties, vermeld in punt 2°, toegang hebben, het tijdstip waarop en de duur waarbinnen ze toegang hebben.

Artikel 152. (01/04/2017- ...)

De elektronische gegevensuitwisseling via het omgevingsloket of het uitwisselingsplatform wordt beschouwd als een beveiligde zending als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, c), van het decreet van 25 april 2014, op voorwaarde dat de gegevensuitwisseling verloopt conform deze titel.

Het departement  kan de toegelaten formaten en de vereisten van de tekstdocumenten, bestanden, foto's en plannen bepalen.

Artikel 153. (01/08/2018- ...)

 Het bevoegde bestuur, de betrokken gemeente of provincie, de adviesinstanties, vermeld in artikel 35, 37, 38/1 of 38/3, de POVC of de GOVC kunnen geen analoge afdrukken eisen van de tekstdocumenten, bestanden, foto's of plannen die op het uitwisselingsplatform voor hen beschikbaar zijn.

Artikel 153/1. (03/11/2020- ...)

Met toepassing van artikel 14/1, vijfde lid, en in afwijking van artikel 14/1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, worden meldingen digitaal ingediend.

Afdeling 2 Digitale indiening, behandeling en beslissing (... - ...)

Onderafdeling 1 Digitale indiening (... - ...)

Artikel 154. (01/04/2017- ...)

Een aanvraag, verzoek, melding of beroep in het kader van de procedures, vermeld in artikel 147, kan digitaal ingediend worden via het omgevingsloket.

Op straffe van onvolledigheid van de aanvraag, het verzoek, de melding of het beroepschrift voldoen alle bestanden die verzonden worden, aan de vormelijke en technische vereisten, bepaald door het departement.

De statusvermelding op het omgevingsloket, met vermelding van datum en uur, geldt in voorkomend geval als :
1° de datum van indiening en ontvangst van de aanvragen, verzoeken of meldingen;
2° de datum van mededeling en ontvangst van de beslissing over aanvragen of verzoeken, vermeld in punt 1° ;
3° de datum van mededeling en ontvangst van de meldingsakte;
4° de datum van indiening van het administratieve beroep tegen beslissingen, vermeld in punt 2° ;
5° de datum van mededeling en ontvangst van de beslissing over beroepen, vermeld in punt 4°.

Artikel 155. (23/02/2017- ...)

Als de vergunningsaanvraag of de melding digitaal wordt ingediend en de medewerking van een architect verplicht is, meldt de architect die verantwoordelijk is voor de plannen bij de aanvraag of melding, zich aan in het omgevingsloket in de hoedanigheid van architect en ondertekent hij mee de aanvraag of melding in het omgevingsloket. De architect in kwestie is ingeschreven bij de Orde van Architecten en is als zodanig opgenomen in hun databank van ingeschreven architecten.

De aanvragen of meldingen die conform het eerste lid digitaal worden medeondertekend, zijn vrijgesteld van het visum van de Orde van Architecten.

Als de architect de aanvraag digitaal ondertekent, is de medeondertekening door de aanvrager niet vereist.

Onderafdeling 2 Digitale behandeling (... - ...)

Artikel 156. (01/08/2018- ...)

§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 153/1, laadt het bevoegde bestuur analoog ingediende, ontvankelijke en volledige vergunningsaanvragen en analoog ingediende beroepschriften in het uitwisselingsplatform op uiterlijk op de dag van de beslissing over de ontvankelijkheid en de volledigheid.

Het bevoegde bestuur dat akte heeft genomen van een melding, laadt de melding en de meldingsakte in het uitwisselingsplatform op uiterlijk de tiende dag na de meldingsakte.

§ 2. Het bevoegde bestuur voert telkens de gestructureerde data in die door het omgevingsloket gevraagd worden.

§ 3. Aan de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1 en 2, wordt voldaan conform de technische richtlijnen die het departement ter beschikking stelt.

Artikel 157. (23/02/2017- ...)

De adviezen, vermeld in dit besluit, worden via het uitwisselingsplatform aangevraagd en uitgebracht.

Artikel 158. (23/02/2017- ...)

De instanties, vermeld in artikel 153, communiceren op analoge wijze met de persoon die een procedure, vermeld in artikel 147, tweede lid, op analoge wijze instelt en die niet verzoekt om communicatie op digitale wijze.

Artikel 159. (04/05/2018- ...)

§ 1. Gedurende het openbaar onderzoek kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren indienen via het omgevingsloket aan de overheid, vermeld in artikel 26.

De statusvermelding op het omgevingsloket, met vermelding van datum en uur, geldt in voorkomend geval als de datum van indiening en ontvangst van het standpunt, de opmerking of het bezwaar.

§ 2. Het bevoegde bestuur laadt documenten die analoog zijn ingediend na de dag van de ontvankelijk- en volledigverklaring, in het uitwisselingsplatform op binnen tien dagen na de ontvangst ervan.

In afwijking van het eerste lid, laadt de gemeente de standpunten, opmerkingen en bezwaren die analoog zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek, in het uitwisselingsplatform op binnen tien dagen na de afsluiting van het openbaar onderzoek.

Onderafdeling 3 Digitale beslissing (... - ...)

Artikel 160. (01/04/2017- ...)

De bevoegde overheid neemt rechtsgeldig een digitale beslissing.

De bevoegde overheid ondertekent een digitale beslissing rechtsgeldig conform de technische richtlijnen die het departement ter beschikking stelt.

Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunningenregister (... - ...)

Artikel 161. (23/02/2017- ...)

Het omgevingsvergunningenregister is toegankelijk via een webtoepassing van de Vlaamse overheid, de provincie of de gemeente.

Artikel 162. (23/02/2017- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, bepalen samen :
1° de stukken en de gegevens die het omgevingsvergunningenregister minstens bevat;
2° de personen en instanties die toegang hebben tot de stukken en de gegevens, vermeld in punt 1° ;
3° de voorwaarden van toegang tot de stukken en de gegevens, vermeld in punt 1°. Ze kunnen daarbij in differentiatie voorzien.

[Hoofdstuk 4 Regeling bij technische storingen (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)] (... - ...)

[Afdeling 1 Algemene bepalingen (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)] (... - ...)

Artikel 162/1. (01/06/2017- ...)

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder algemene technische storing: een door het departement vastgestelde storing van het omgevingsloket, vermeld in artikel 147, derde lid, of het uitwisselingsplatform, vermeld in artikel 147, eerste lid, waardoor dat loket of dat uitwisselingsplatform niet of onvoldoende beschikbaar is gedurende meer dan vier uur van de dag.

De dag of de dagen van de algemene technische storing wordt of worden geacht aan te vangen om middernacht voorafgaand aan het begin van de algemene technische storing en wordt of worden geacht te eindigen om middernacht na het einde van de algemene technische storing.

Artikel 162/2. (01/06/2017- ...)

Het departement houdt een lijst bij van de dagen waarop zich een algemene technische storing voordoet.

Het departement publiceert onmiddellijk en uiterlijk de eerste werkdag nadat de storing zich voordoet de geactualiseerde lijst op zijn website en stelt de lijst ter beschikking op eenvoudig verzoek.

[Afdeling 2 Technische storingen van korte duur (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)] (... - ...)

Artikel 162/3. (01/06/2017- ...)

In geval van een algemene technische storing tijdens een termijn van veertien dagen voor het begin van de volgende termijnen, worden die termijnen van twaalf respectievelijk zesendertig maanden verminderd met het aantal dagen van de algemene technische storing:
1° de termijn van twaalf maanden, vermeld in artikel 70, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014;
2° de termijn van zesendertig maanden, vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014.

Als in de veertien dagen voor het indienen van een verplicht digitaal in te dienen aanvraag, verzoek of melding zich gedurende een of meer al dan niet opeenvolgende dagen een algemene technische storing heeft voorgedaan en de indieningsdatum relevant is voor de bepaling van de toepasselijke regelgeving, wordt de aanvraag, het verzoek of de melding voor die regelgeving geacht te zijn ingediend op de dag die berekend is door van de dag van indiening het aantal dagen van de algemene technische storing af te trekken.

Artikel 162/4. (01/06/2017- ...)

Als zich tijdens het behandelen van een aanvraag, een verzoek, een melding of een beroep gedurende een of meer dagen een algemene technische storing heeft voorgedaan, worden alle advies- en beslissingstermijnen, vermeld in het decreet van 25 april 2014 en dit besluit, opgeschort op de dag of de dagen van de algemene technische storing.

De termijn van het openbaar onderzoek wordt ook opgeschort op de dag of de dagen van de algemene technische storing.

De termijn voor het indienen van beroepen wordt niet opgeschort.

[Afdeling 3 Langdurige technische storingen (ing. BVR 19 mei 2017, art. 1, I: 1 juni 2017)] (... - ...)

Artikel 162/5. (01/06/2017- ...)

Als het departement vaststelt of op basis van technische indicaties verwacht dat een algemene technische storing minimaal veertien dagen de digitale indiening of behandeling van aanvragen, verzoeken, meldingen of beroepen in het gedrang brengt of zal brengen, brengt het de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, daarvan op de hoogte.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, worden gemachtigd om, na daarvan op de hoogte te zijn gebracht, tijdelijk de analoge indiening of indiening per digitale drager en analoge behandeling toe te laten of te verplichten. De voormelde ministers kunnen daarbij een onderscheid maken tussen de soorten aanvragen, verzoeken of ambtshalve initiatieven of meldingen, vermeld in artikel 14/1, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014, de verschillende vergunningsplichten, vermeld in artikel 5 van het voormelde decreet, en het feit of het een aanvraag, een verzoek of een melding betreft. De voormelde ministers bepalen in één of meerdere beslissingen het begin en het einde van de langdurige technische storing.

Het bevoegd bestuur bepaalt in het geval van een tijdelijk toegelaten of verplichte analoge indiening of behandeling het aantal benodigde exemplaren van de aanvraag, het verzoek of de melding.

De beslissingstermijnen van de met toepassing van dit artikel met een analoge zending ingediende aanvragen, verzoeken of meldingen worden met veertien dagen verlengd.".

TITEL 9 Wijzigingsbepalingen (... - ...)

Hoofdstuk 1 [... (opgeh. BVR 10 februari 2017, art. 167, I: 23 februari 2017)] (... - ...)

Artikel 163. (23/02/2017- ...)

...

Hoofdstuk 2 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (... - ...)

Artikel 164. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.1.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne wordt na de zinsnede "art. 20 van het decreet betreffende de milieuvergunning" de zinsnede "of artikel 5.4.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid" toegevoegd.

Artikel 165. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.1.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de zin "De begrippen en definities vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende het algemeen reglement voor de milieuvergunning, hierna Titel I van het VLAREM genoemd, zijn ook van toepassing op dit besluit." wordt vervangen door de zin "Tenzij het in dit besluit andersluidend is bepaald, zijn de definities, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, ook van toepassing in dit besluit.";
2° in "DEFINITIES ALGEMEEN" worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de definitie "decreet betreffende de milieuvergunning" wordt vervangen door de definitie "decreet van 25 april 2014 : het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;";
b) de definities "bijlage 2B" en "bijlage 2C" worden opgeheven;
c) de definitie "ingedeelde inrichting" wordt opgeheven;
d) de subtitel "bestaande inrichting" wordt vervangen door de subtitel "bestaande ingedeelde inrichting";
e) de subtitel "nieuwe inrichting" wordt vervangen door de subtitel "nieuwe ingedeelde inrichting";
f) de volgende definities worden toegevoegd :
"- de Vlaamse minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu;
- de afdeling, bevoegd voor erkenningen : de afdeling milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning : de afdeling binnen het Departement LNE van de Vlaamse overheid die bevoegd is voor de omgevingsvergunning;
- gebied : tenzij het anders is gepreciseerd in de indelingslijst of de desbetreffende hoofdstukken, afdelingen of subafdelingen, een van de volgende gebieden of categorieën van gebiedsaanduidingen :
a) een gebied, bepaald in de gewestplannen, met bestemmingsvoorschriften als vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen, en de ermee vergelijkbare gebieden;
b) een gebied, bepaald in de algemene of bijzondere plannen van aanleg;
c) als er een categorie van gebiedsaanduiding voor een gebied is aangegeven in de gewestelijke, provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, definitief vastgesteld in uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een van de volgende categorieën van gebiedsaanduiding :
1) wonen;
2) bedrijvigheid;
3) recreatie;
4) landbouw;
5) bos;
6) reservaat en natuur;
7) overig groen;
8) lijninfrastructuur;
9) gemeenschapsvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
10) ontginning en waterwinning;
d) een gebied in behoorlijk vergunde, niet-vervallen verkavelingsvergunningen;
e) als er geen categorie van gebiedsaanduiding is aangegeven door de stedenbouwkundige voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, definitief vastgesteld in uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, een gebied, bepaald in het gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, met een met de bestemmingsvoorschriften, vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen, vergelijkbare hoofdbestemming.
Voor de toepassing van dit besluit worden de categorieën van gebiedsaanduiding, vermeld in punt sub b), c) en d), gelijkgesteld met de overeenkomstige gebieden, vermeld in punt a);
- bijzonder beschermd gebied : een gebied dat behoort tot een of meer van de volgende gebieden :
a) de speciale beschermingszones, de definitief vastgestelde gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone, en de waterrijke gebieden van internationale betekenis overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
b) een beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;
c) groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening;
d) bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening;
e) een definitief beschermd cultuurhistorisch landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische zone;
f) de waterwingebieden en de bijbehorende beschermingszones type I en II, vastgesteld ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
g) het Vlaams Ecologisch Netwerk overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
h) een volgens een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld erfgoedlandschap;
- emissiegrenswaarde : de massa, gerelateerd aan bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie die gedurende een of meer vastgestelde perioden niet mogen worden overschreden. De emissiegrenswaarden kunnen ook voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen worden vastgesteld, namelijk voor de stoffen, vermeld in bijlage 1.1.2. bij dit besluit. De emissiegrenswaarden voor de emissies van stoffen gelden op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele verdunning. Voor indirecte lozingen van verontreinigende stoffen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de betrokken installatie rekening worden gehouden met het effect van een waterzuiveringsinstallatie, op voorwaarde dat een equivalent niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat dit niet leidt tot een hogere belasting van het milieu;
- milieukwaliteitsnorm : alle eisen waaraan op een gegeven ogenblik in een bepaald milieucompartiment of een bepaald gedeelte daarvan moet worden voldaan conform deel 2 van dit besluit;
- stof : een chemisch element en de verbindingen daarvan, met uitzondering van radioactieve stoffen en genetisch gemodificeerde organismen en micro-organismen;
- toezichthouder : de persoon die krachtens titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid als toezichthouder is aangesteld;
- voertuig : een gemotoriseerd transportmiddel, met uitzondering van vaartuigen.";
3° tussen "DEFINITIES ALGEMEEN" en "DEFINITIES BEDRIJFSINTERNE MILIEUZORG" worden de volgende definities ingevoegd :
"DEFINITIES AQUACULTUUR (Hoofdstuk 5.62)
1° aquacultuur : de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu. De organismen blijven in de hele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of rechtspersoon;
2° gesloten aquacultuurvoorziening : een op het land gelegen voorziening waar :
a) aquacultuur wordt bedreven in een aquatisch systeem met waterrecirculatie;
b) de lozingen pas na zeving en filtering of percolatie en behandeling in contact komen met open water om te voorkomen dat vaste afvalstoffen in de aquatische omgeving terechtkomen en dat gekweekte soorten en niet-doelsoorten die kans maken op overleving en reproductie, uit de voorziening ontsnappen;
c) verliezen van gekweekte exemplaren of niet-doelsoorten en ander biologisch materiaal, met inbegrip van pathogenen, als gevolg van factoren zoals roofdieren en overstroming worden voorkomen; zo moet de voorziening zich overeenkomstig een adequate beoordeling door de bevoegde autoriteiten op een veilige afstand van open water bevinden;
d) verliezen van gekweekte exemplaren of niet-doelsoorten en ander biologisch materiaal, met inbegrip van pathogenen, als gevolg van diefstal en vandalisme binnen de grenzen van de redelijkheid worden voorkomen;
e) de adequate verwijdering van dode organismen wordt gegarandeerd;
3° open aquacultuurvoorziening : een voorziening waar aquacultuur wordt bedreven in een aquatisch systeem dat niet van het natuurlijke watermilieu is gescheiden door barrières die de ontsnapping voorkomen van gekweekte exemplaren die kans maken op overleving en reproductie of van biologisch materiaal dat kans maakt op overleving en reproductie;
4° verordening aquacultuur : verordening nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur.";
4° tussen "DEFINITIES BEDRIJFSINTERNE MILIEUZORG" en "DEFINITIES RISICOBEHEERSING" worden de volgende definities ingevoegd :
"DEFINITIES BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
1° BBT-conclusies : een document dat bestaat uit de delen van een BREF met de conclusies over BBT, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden consumptieniveaus en, in voorkomend geval, de toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen;
2° BBT-referentiedocument, afgekort BREF : een document dat het resultaat is van de overeenkomstig artikel 13 van de richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) georganiseerde uitwisseling van informatie, dat opgesteld is voor welomschreven activiteiten en dat met name een beschrijving geeft van toegepaste technieken, huidige emissies en consumptieniveaus, technieken die in overweging worden genomen voor de bepaling van BBT, alsook BBT-conclusies en eventuele technieken in opkomst, met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 3.3 bij dit besluit;
3° beste beschikbare technieken, afgekort BBT : het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen, is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen, of als dat niet mogelijk blijkt, algemeen te beperken;
a) technieken : zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld;
b) beschikbare : op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten die in aanmerking worden genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant onder redelijke voorwaarden toegankelijk zijn;
c) beste : het meest doeltreffend om een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te bereiken;
4° met BBT geassocieerde emissieniveaus, afgekort BBT-GEN : de bandbreedte van emissieniveaus, verkregen in normale bedrijfsomstandigheden met gebruikmaking van een beste beschikbare techniek of een combinatie van BBT als omschreven in de BBT-conclusies, uitgedrukt als een gemiddelde over een bepaalde periode, in specifieke referentieomstandigheden;
5° techniek in opkomst : een nieuwe techniek voor een industriële activiteit die, als ze commercieel wordt ontwikkeld, hetzij een hoger algemeen beschermingsniveau voor het milieu, hetzij ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor het milieu en grotere kostenbesparingen kan opleveren dan de bestaande BBT.";
5° in "DEFINITIES AFVALSTOFFENVERWERKING (Hoofdstuk 5.2.)" wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
6° aan "DEFINITIES AFVALSTOFFENVERWERKING (Hoofdstuk 5.2.) ALGEMEEN" worden de volgende definities toegevoegd :
"- afvalstoffen : de afvalstoffen, vermeld in artikel 3, 1°, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, en de uitvoeringsbesluiten ervan. De definities, vermeld in het voormelde decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, gelden ook voor de toepassing van dit besluit;
- collectief begraven van krengen van gezelschapsdieren : alle andere begravingen van krengen van gezelschapsdieren dan de individuele begraving in de eigen tuin door de eigenaar van het kreng;
- dierenbegraafplaats : een plaats waar collectief krengen van gezelschapsdieren worden begraven;
- ondergrondse opslag van afvalstoffen : een permanente afvalopslagvoorziening in een diepe onderaardse ruimte zoals een zout- of kaliummijn;
- voertuigwrak : een voertuig dat een afvalstof is.";
7° in "DEFINITIES AFVALSTOFFENVERWERKING (hoofdstuk 5.2)" wordt aan subtitel "Decontaminatie van infectieus afval (subafdeling 5.2.2.13)" een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"10° infectieus : de stoffen en preparaten die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten, waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat ze ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken.";
8° tussen "DEFINITIES BEDEKKINGSMIDDELEN" en "DEFINITIES PESTICIDEN" worden de volgende definities ingevoegd :
"DEFINITIES BODEM
1° bodem : de bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak. De bodem bestaat uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen;
2° ondergrond : het gedeelte van de aardkorst dat onder de bodem ligt.";
9° in "DEFINITIES DIEREN/OPSLAG MEST (hoofdstukken 5.9. en 5.28)" worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) tussen de definitie "zeug" en de definitie "inheemse grote zoogdieren" wordt de volgende definitie ingevoegd :
"- gedekte jonge zeug : een gedekt vrouwelijk varken, ongeacht de leeftijd, tot het moment van de eerste worp;";
b) de volgende definitie wordt toegevoegd :
"- gezelschapsdieren : alle dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, maar die niet gegeten worden, en die niet voor veeteelt gehouden worden.";
10° tussen "DEFINITIES DIEREN/OPSLAG MEST (hoofdstukken 5.9 en 5.28)" en "DEFINITIES EMISSIEJAARVERSLAG (hoofdstuk 4.1 en bijlage 4.1.8)" worden de volgende definities ingevoegd :
"DEFINITIES DIERLIJKE BIJPRODUCTEN (Hoofdstuk 5.2, Afdeling 5.2.1)
1° dierlijke bijproducten : de niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten, vermeld in de verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1069/2009 en haar uitvoerende verordening (EU) nr. 142/2011;
2° verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1069/2009 : verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002;
3° verordening (EG) nr. 142/2011 : verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn.";
11° aan "DEFINITIES BEHANDELEN VAN GASSEN (Hoofdstuk 5.16)" worden de volgende definities toegevoegd :
"AARDGASAFLEVERINSTALLATIES (Hoofdstuk 5.16)
1° aardgasopslag : de vaste drukhouders die dienst doen als buffer voor de opslag van aardgas of tot aardgaskwaliteit opgewaardeerd biogas, alsook de vaste drukhouders die dienst doen als aflaatreservoirs voor het aardgas of tot aardgaskwaliteit opgewaardeerd biogas bij aardgasafleverinstallaties;
2° aardgasaflevereenheden (homecompressors) : de traagvullende inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met samengeperst aardgas of tot aardgaskwaliteit opgewaardeerd biogas, zonder aardgasopslag, bestaande uit één compressor en een of meer afleverslangen;
3° aardgasafleverinstallaties : de inrichtingen voor de bevoorrading van andere motorvoertuigen met samengeperst aardgas of tot aardgaskwaliteit opgewaardeerd biogas dan aardgasaflevereenheden, bestaande uit een of meer compressoren, een eventuele aardgasopslag, en eenn of meer aflevertoestellen.";
12° tussen "DEFINITIES BEHANDELEN VAN GASSEN (Hoofdstuk 5.16)" en "DEFINITIES GELUID (Hoofdstukken 2.2., 4.5., 5.32 en 6.7)" worden de volgende definities ingevoegd :
"DEFINITIES GENTEGREERDE PREVENTIE EN BESTRIJDING VAN VERONTREINIGING
1° belangrijke wijziging van een GPBV-installatie : een wijziging van de aard of de werking, of een uitbreiding van de installatie die gevolgen voor het milieu kan hebben en die volgens de vergunningverlenende overheid significante negatieve effecten kan hebben op mens of milieu. In de zin van deze definitie wordt elke wijziging of uitbreiding van een exploitatie geacht belangrijk te zijn, als de wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de drempelwaarden, voor zover deze bestaan, van een rubriek of subrubriek uit de indelingslijst die in de indelingslijst is aangeduid met het symbool X, voor zover deze indelingscriteria bestaan;
2° gevaarlijke stoffen : gevaarlijke stoffen : stoffen of mengsels als vermeld in artikel 3 van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006, met toepassing van artikel 3.3.0.2, 12°, van dit besluit, en ter uitvoering van de voormelde verordening (EG) nr. 1272/2008;
3° GPBV-installatie : een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, vermeld in de indelingslijst, en aangeduid met de letter X in de vierde kolom van de indelingslijst, alsook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging.";
13° in Beleidstaken betreffende de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (afdeling 2.2.4), "omgevingslawaai", wordt de zinsnede "zoals omschreven in artikel 1,16° van titel I van het VLAREM" opgeheven;
14° aan "DEFINITIES GENETISCH GEMODIFICEERDE EN/OF PATHOGENE ORGANISMEN" worden de volgende definities toegevoegd :
"- gebruiker : elke natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het ingeperkte gebruik van GGO's of pathogene organismen;
- genetisch gemodificeerd micro-organisme (GGM) of organisme (GGO) : een micro-organisme of een organisme waarvan het genetische materiaal gewijzigd is op een wijze die van nature of door voortplanting of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is. Volgens deze definitie vindt genetische modificatie plaats als een van de technieken, vermeld in bijlage 1.5.1.1. A, deel 1, wordt toegepast, met uitzondering van de technieken, opgesomd in bijlage 1.5.1.1. A, deel 2;
- technisch deskundige : de sectie Bioveiligheid en Biotechnologie van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (SBB), vermeld in artikel 4 van het samenwerkingsakkoord van 25 april 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid, die conform artikel 12, § 2, van het voormelde samenwerkingsakkoord, op basis van een bevoegdheidsdelegatie de evaluatie van de bioveiligheid uitvoert;
- bevoegde instantie : de afdeling milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.";
15° in "DEFINITIES GEVAARLIJKE PRODUCTEN EN BRANDBARE VLOEISTOFFEN (Hoofdstukken 4.1, 5.17 en 6.5 en afdelingen 5.6.2 en 5.6.3)" worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het woord "milieuvergunning" wordt telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
b) ...;
16° in "DEFINITIES LUCHTVERONTREINIGING (delen 3, 4, 5 en 6) worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in subtitel "STOOKINSTALLATIES" wordt in de definitie "bedrijfsuren" het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
b) aan de subtitel "STOOKINSTALLATIES" worden de volgende definities toegevoegd :
"- ingrijpende renovatie : een renovatie waarvan de kosten hoger liggen dan 50% van de investeringskosten voor een nieuwe vergelijkbare eenheid;
- kwalitatieve warmte-krachtkoppeling : de warmte-krachtkoppeling die voldoet aan de voorwaarden voor kwalitatieve warmte-krachtkoppeling, opgenomen in bijlage I bij het Energiebesluit van 19 november 2010;
- kosten-batenanalyse : een financieel-economische vergelijking tussen een installatie zonder benutting van restwarmte of aanwending van kwalitatieve warmte-krachtkoppeling en een gelijkwaardige installatie waarin restwarmte nuttig wordt gebruikt of die uitgebaat wordt als kwalitatieve warmte-krachtkoppeling;
- stadsverwarming of -koeling : de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met verschillende gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen.";
17° in "DEFINITIES ONTSPANNINGSINRICHTINGEN (Hoofdstuk 5.32.)" worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in "ZWEMBADEN (afdeling 5.32.9)" wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
b) er wordt een subtitel "Hippotherapie" toegevoegd, die luidt als volgt :
"HIPPOTHERAPIE
1° hippotherapie : het doelgericht therapeutisch (be)handelen met het paard als medium.";
18° in "DEFINITIES OPPERVLAKTEWATER- EN GRONDWATERBESCHERMING (INTEGRAAL WATERBELEID) (Hoofdstukken 2.3., 4.2., 5.3. en 6.2. (oppervlaktewater) en 2.4., 4.3., 5.52., 5.53., 5.54., 5.55 en 6.9 (grondwater))", worden aan subtitel "ALGEMEEN" de volgende definities toegevoegd :
- afvalwater : het verontreinigde water waarvan men zich ontdoet, zich moet ontdoen of de intentie heeft zich van te ontdoen, met uitzondering van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen;
- bedrijfsafvalwater : alle afvalwater dat niet voldoet aan de bepalingen van huishoudelijk afvalwater of koelwater;
- huishoudelijk afvalwater : afvalwater dat alleen bestaat uit het water dat afkomstig is van :
1° normale huishoudelijke activiteiten;
2° sanitaire installaties;
3° keukens;
4° het reinigen van gebouwen, zoals woningen, kantoren, plaatsen waar groot- of kleinhandel wordt gedreven, zalen voor vertoningen, kazernen, kampeerterreinen, gevangenissen, onderwijsinrichtingen met of zonder internaat, zwembaden, hotels, restaurants, drankgelegenheden, kapsalons;
5° wassalons, waar de toestellen uitsluitend door het cliënteel zelf worden bediend.
Afvalwaterstromen van verzorgingsinstellingen die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5.49.0.4, worden voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater;
- koelwater : het water dat in de nijverheid voor afkoeling gebruikt wordt en dat niet in aanraking is gekomen met af te koelen stoffen of met andere verontreinigende stoffen;
- grondwater : al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat;
- gevaarlijke stoffen : met toepassing van artikel 1.4.1.2, § 5, en bijlage 2 van dit besluit, afdeling 2.4.3, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.5 en 4.3.1, artikel 2.3.6.1, 5.3.2.4, § 7, 5BIS.15.5.4.3.4, 5BIS.15.5.4.3.5, 5BIS.19.8.4.5.4 en 5BIS.19.8.4.5.5, artikel 3 van bijlage 2.3.1 en bijlage 5.3.2, 21 van dit besluit, de toxische, persistente en bioaccumuleerbare stoffen of groepen van stoffen en andere stoffen of groepen van stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid;
- ontvangend waterlichaam : oppervlaktewater, grondwater en overgangswater als vermeld in artikel 3, § 2, 3°, 4° en 10°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid;
- prioritaire stoffen : de stoffen als vermeld in lijst III van bijlage 2C, die bij dit besluit is gevoegd. Daartoe behoren prioritaire gevaarlijke stoffen op het gebied van waterbeleid waarvoor maatregelen moeten worden getroffen;
- verontreinigende stoffen : iedere stof die tot verontreiniging kan leiden, als vermeld in bijlage 2A, die bij dit besluit is gevoegd;
- directe lozing in grondwater : de inleiding van stoffen, vermeld in bijlage 2 B, die bij dit besluit is gevoegd, in het grondwater zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond;
- indirecte lozing in grondwater : de inleiding van stoffen, vermeld in bijlage 2 B, die bij dit besluit is gevoegd, in het grondwater na doorsijpeling door bodem of ondergrond;
- watervoerende laag : een of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming of de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater;";
19° tussen "DEFINITIES OPPERVLAKTEWATER- EN GRONDWATERBESCHERMING (INTEGRAAL WATERBELEID) (Hoofdstukken 2.3., 4.2., 5.3. en 6.2. (oppervlaktewater) en 2.4., 4.3., 5.52., 5.53., 5.54., 5.55 en 6.9 (grondwater))" en "DEFINITIES VLIEGVELDEN (Hoofdstuk 5.57)" worden de volgende definities ingevoegd :
"DEFINITIES SEVESO
1° gevaarlijke stoffen : met toepassing van bijlage 5, artikel 5.2.6.3.1 en 5.17.1.3, de stoffen en mengsels, aanwezig als grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct, met inbegrip van de stoffen waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat ze bij een ongeval ontstaan;
2° veiligheidsnota : een openbaar document waarin aangetoond wordt dat de verandering van een vergunde inrichting geen bijkomend risico van zware ongevallen voor mens en milieu meebrengt ten opzichte van de bestaande toestand, zoals die beschreven is in een voor die inrichting goedgekeurd omgevingsveiligheidsrapport, en waarbij met betrekking tot die verandering wordt aangetoond welke maatregelen getroffen zijn of kunnen worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen en om de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken;
DEFINITIES STUIVENDE STOFFEN
1° opslagcapaciteit voor stuivende stoffen : de oppervlakte van het terrein die wordt voorbehouden voor de tijdelijke opslag van stuivende stoffen, met uitzondering van de oppervlakte van gesloten opslagplaatsen die voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 4.4.7.2.2, tweede lid. Voor bouw-, sloop of wegeniswerken wordt alleen rekening gehouden met de maximale oppervlakte die op één bepaald moment wordt voorbehouden voor de opslag van stuivende stoffen;
2° overslaghoeveelheid van stuivende stoffen : de aan- of afgevoerde hoeveelheden stuivende stoffen naar of van het terrein van de inrichting, afhankelijk van welke van de twee het grootst is. Bij het bepalen van de overslaghoeveelheid worden stoffen van stuifcategorie SC3 als vermeld in artikel 4.4.7.2.1 slechts voor 10% in rekening gebracht;
3° stuivende stoffen : de niet-verpakte stoffen die bij het transport, de verwerking, de vervaardiging of de opslag tot niet-geleide stofemissies kunnen leiden;";
20° de "DEFINITIES EMISSIES VAN BROEIKASGASSEN (hoofdstuk 4.10)" worden vervangen door wat volgt :
"DEFINITIES EMISSIES VAN BROEIKASGASSEN (hoofdstuk 4.10)
1° BKG-emissies :
a) in het kader van de eerste verbintenisperiode, CO2-emissies die conform het ministerieel besluit van 14 december 2007 houdende vaststelling van richtsnoeren voor het opstellen en wijzigen van het "monitoringplan" voor de handelsperiode 2008-2012 bewaakt worden;
b) in het kader van de tweede verbintenisperiode, emissies van broeikasgassen, afkomstig van activiteiten, met de vermelding van de letter Y in de vierde kolom van de indelingslijst, alleen wat betreft de emissies waarop de subindexen bij de letter Y betrekking hebben, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalenten;
2° BKG-inrichting : een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, vermeld in de indelingslijst en aangeduid met de letter Y in de vierde kolom van de indelingslijst, alsook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;
3° Broeikasgassen :
a) koolstofdioxide (CO2);
b) methaan (CH4);
c) distikstofoxide (N2O);
d) fluorkoolwaterstoffen (HFK's) : de gefluoreerde broeikasgassen die zijn opgenomen in groep I van bijlage 5.16.5, met inbegrip van de isomeren ervan;
e) perfluorkoolstoffen (PFK's) : de gefluoreerde broeikasgassen die zijn opgenomen in groep II van bijlage 5.16.5, met inbegrip van de isomeren ervan;
f) zwavelhexafluoride (SF6) : het gefluoreerde broeikasgas in groep III van bijlage 5.16.5;
4° eerste verbintenisperiode : de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012;
5° emissiejaarrapport :
a) in het kader van de eerste verbintenisperiode, een rapport over de BKG-emissies die zijn uitgestoten tijdens het voorgaande kalenderjaar, dat is opgesteld overeenkomstig de sjabloon die op 23 januari 2009 is vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid;
b) in het kader van de tweede verbintenisperiode, een emissieverslag over de BKG-emissies die zijn uitgestoten tijdens het voorgaande kalenderjaar, dat is opgesteld en waarover is gerapporteerd conform verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;
6° emissierecht : een overdraagbaar recht om gedurende een bepaalde periode één ton koolstofdioxide-equivalent aan broeikasgassen uit te stoten;
7° handelsperiode : een periode als vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen;
8° monitoringplan : een document dat bedoeld is voor het bewaken van BKG-emissies en dat opgesteld is overeenkomstig verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;
9° ton kooldioxide-equivalent : een metrische ton koolstofdioxide (CO2) of een hoeveelheid van de andere broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingspotentieel;
10° tweede verbintenisperiode : de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020;
11° verificatiebureau : de organisatie die aangesteld is om de correcte uitvoering van het Vlaams Benchmarking convenant over energie-efficiëntie in de industrie van 29 november 2002 te bewaken, vermeld in artikel 10 van het voormelde convenant;";
21° in "DEFINITIES WINDTURBINES" wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 166. (23/02/2017- ...)

In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een hoofdstuk 1.1.BIS ingevoegd, dat bestaat uit artikel 1.1bis/1, dat luidt als volgt :

Hoofdstuk 1.1.BIS De indelingslijst

Art. 1.1bis/1, De indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, is opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.".

Artikel 167. (23/02/2017- ...)

 In artikel 1.2.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De afwijking, vermeld in het eerste lid, is geldig tot een van de volgende gevallen zich voordoet :
1° de geldigheidsduur van de omgevingsvergunning waarop ze betrekking heeft verstrijkt;
2° als de afwijking voor een beperkte termijn is verleend : bij het verstrijken van die termijn;
3° als de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, als gevolg van :
a) een evaluatie als vermeld in artikel 1.4.1.1 of 1.4.2.1, de bijzondere milieuvoorwaarden bijstelt en die strenger zijn dan de voorwaarden die gelden als gevolg van de verleende afwijking;
b) een verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning, vermeld in artikel 83 van het decreet van 25 april 2014, de bijzondere milieuvoorwaarden bijstelt en die strenger zijn dan de voorwaarden die gelden als gevolg van de verleende afwijking;
4° de voorwaarden waarvan afwijking is verleend, worden opgeheven of vervangen door andere voorwaarden.";
3° in paragraaf 4 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 168. (23/02/2017- ...)

 In artikel 1.2.2.1bis, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "leefmilieu" vervangen door het woord "milieu".

Artikel 169. (23/02/2017- ...)

Artikel 1.2.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt opgeheven.

Artikel 170. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° afdeling 1.2.2ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 1.2.2ter.1. § 1. De afwijkingsaanvraag, vermeld in artikel 1.2.2.1, § 1, wordt met een beveiligde zending ingediend bij de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.

§ 2 De verzoeker gebruikt hiertoe :
1° het formulier, opgenomen in bijlage 5, die als bijlage bij het besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij het besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning is gevoegd.

Het gemotiveerde verzoek omvat de gegevens die als verplicht in te vullen of bij te voegen voorgeschreven zijn in het formulier en de desbetreffende addenda.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de aanvrager;
2° de naam en, in voorkomend geval, het ondernemersnummer van de exploitant;
3° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die het voorwerp uitmaakt van de afwijkingsaanvraag;
4° een omschrijving van de artikelen en de milieuvoorwaarden waarvan afwijking wordt gevraagd;
5° de technische redenen die de afwijking motiveren;
6° een voorstel van maatregelen die gelijkwaardige waarborgen bieden voor de bescherming van de mens en het milieu als de voorwaarden waarvan afwijking wordt gevraagd;
7° een nota waarin wordt aangetoond dat de voorgestelde maatregelen beantwoorden aan BBT.

Art. 1.2.2ter.2. De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, onderzoekt de ontvankelijkheid en volledigheid van de afwijkingsaanvraag.

Bij het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid wordt nagegaan of de afwijkingsaanvraag de gegevens, vermeld in artikel. 1.2.2ter.1, § 2, bevat.

Als de afwijkingsaanvraag onvolledig is, vraagt de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de aanvrager met een beveiligde zending de ontbrekende gegevens of documenten binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de datum van de verzending van het volledigheidsverzoek, bij de aanvraag te voegen.

Het resultaat van het onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid van de afwijkingsaanvraag wordt met een beveiligde zending meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat vanaf de dag na de datum waarop de aanvraag is ingediend of vanaf de dag na de datum waarop de ontbrekende gegevens en documenten zijn ontvangen.

Als de aanvrager nalaat de ontbrekende gegevens of documenten, vermeld in het derde lid, binnen de termijn van dertig dagen bij de afwijkingsaanvraag te voegen, wordt de afwijkingsaanvraag van rechtswege als onvolledig beschouwd.

Als de afwijkingsaanvraag onontvankelijk of onvolledig is, wordt de procedure definitief stopgezet.

Art. 1.2.2ter.3. Voor afwijkingsaanvragen als vermeld in artikel 1.2.2.1, § 1, die betrekking hebben op de inplantingsregels en voor afwijkingsaanvragen als vermeld in artikel 1.4 van titel III van het VLAREM, zal de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, op dezelfde dag dat met toepassing van artikel 1.2.2ter.2, vierde lid, aan de aanvrager wordt meegedeeld dat de aanvraag ontvankelijk en volledig is, de aanvraag ter beschikking stellen van de betrokken gemeente, met de opdracht om een openbaar onderzoek in te stellen.

Voor de organisatie van het openbaar onderzoek zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning van overeenkomstige toepassing, waarbij :
1° de vergunningsaanvraag of de aanvraag tot omgevingsvergunning moet worden gelezen als de afwijkingsaanvraag;
2° de vergunningsaanvrager moet worden gelezen als de aanvrager van de afwijkingsaanvraag.

Art. 1.2.2ter.4. Op dezelfde dag dat met toepassing van artikel 1.2.2ter.2, vierde lid, aan de aanvrager wordt meegedeeld dat de afwijkingsaanvraag ontvankelijk en volledig is, stelt de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de afwijkingsaanvraag ter beschikking van de GOVC, vermeld in artikel 40 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, brengt aan de GOVC advies uit binnen een termijn van zestig dagen vanaf de dag dat met toepassing van artikel 1.2.2ter.2, vierde lid, aan de aanvrager wordt meegedeeld dat de afwijkingsaanvraag ontvankelijk en volledig is. De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, kan als ze dat noodzakelijk acht, het advies inwinnen van de adviesinstanties, vermeld in artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Als de aanvrager bij het indienen van de afwijkingsaanvraag vraagt om gehoord te worden, wordt hij gehoord door de GOVC.

De GOVC brengt op basis van het aanvraagdossier, het advies van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, en, in voorkomend geval, de adviezen die deze afdeling heeft ingewonnen, een advies uit binnen een termijn van negentig dagen vanaf de dag na de datum waarop de afwijkingsaanvraag aan haar ter beschikking is gesteld.

Voor de toepassing van dit artikel zetelen in de GOVC naast de personen, vermeld in artikel 40, § 1, 1° tot en met 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, de adviesinstanties die over de afwijkingsaanvraag een advies hebben uitgebracht.

Art. 1.2.2ter.5. De beslissing over de afwijkingsaanvraag wordt genomen door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, binnen een termijn van honderdvijftig dagen die ingaat vanaf de dag dat met toepassing van artikel 1.2.2ter.2, vierde lid, aan de aanvrager wordt meegedeeld dat de afwijkingsaanvraag ontvankelijk en volledig is.

De beslissing, vermeld in het eerste lid, bevat :
1° de datum van de afwijkingsaanvraag;
2° de naam of de hoedanigheid van de aanvrager;
3° de naam en, in voorkomend geval, het ondernemersnummer van de exploitant;
4° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die het voorwerp uitmaakt van de afwijkingsaanvraag;
5° een omschrijving van de artikelen en de milieuvoorwaarden waarvan afwijking wordt gevraagd;
6° in voorkomend geval, een verwijzing naar de aard van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend, en de wijze waarop daarmee is omgegaan;
7° een motivering van de beslissing;
8° als de afwijking wordt toegestaan, de voorwaarden die gelijkwaardige waarborgen bieden voor de bescherming van de mens en het milieu als de voorwaarden waarvan de afwijking is toegestaan.

Art. 1.2.2ter.6. Voor de bekendmaking van de beslissing zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, van overeenkomstige toepassing.";
2° artikel 1.2.2ter.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt opgeheven.

Artikel 171. (23/02/2017- ...)

In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt afdeling 1.2.3, die bestaat uit artikel 1.2.3.1, opgeheven.

Artikel 172. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt afdeling 1.2.4, die bestaat uit artikel 1.2.4.1, opgeheven.

Artikel 173. (01/01/2018- ...)

In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een hoofdstuk 1.4, dat bestaat uit artikel 1.4.1.1 tot en met 1.4.6.1, ingevoegd, dat luidt als volgt :

Hoofdstuk 1.4 Evaluaties

Afdeling 1.4.1 Algemene evaluaties van GPBV-installaties

Art. 1.4.1.1. Een algemene evaluatie van de milieuvoorwaarden die van toepassing zijn op een GPBV-installatie, vermeld in artikel 5.4.11, § 1, 1°, van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wordt uitgevoerd :
1° binnen twee jaar na de bekendmaking in het publicatieblad van de Europese Unie van de door de Europese Commissie aangenomen nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van de GPBV-installatie;
2° voor zover er geen BBT-conclusies van toepassing zijn, als ontwikkelingen op het gebied van de BBT een significante vermindering van de emissies mogelijk maken;
3° als de veroorzaakte verontreiniging van die aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning moeten worden gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden moeten worden opgenomen;
4° als de bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist;
5° als overeenkomstig artikel 3.3.0.3, 3°, aan een nieuwe of bijgewerkte milieukwaliteitsnorm moet worden voldaan.

Bij een algemene evaluatie, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden alle milieuvoorwaarden die op de GPBV-installatie van toepassing zijn, geëvalueerd.

Bij een algemene evaluatie, vermeld in het eerste lid, 1°, worden alle nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies in aanmerking genomen die voor de installatie gelden en die sinds de afgifte of de laatste evaluatie van de vergunning door de Europese Commissie zijn aangenomen.

De door de Europese Commissie aangenomen nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van de GBPV-installatie worden binnen een maand na de bekendmaking in het publicatieblad van de Europese Unie door de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, meegedeeld aan de exploitanten van de betrokken GPBV-installaties, als voorbereiding van de evaluaties.

Als conform artikel 1.4 van titel III van het VLAREM voor een GPBV-installatie een individuele afwijking van de BBT-GEN is toegestaan, wordt bij iedere algemene evaluatie opnieuw de toepassing van artikel 1.4, derde lid, van titel III van het VLAREM geëvalueerd.

Als voor een GPBV-installatie in een voorafgaande periode van vijftien jaar geen evaluatie werd uitgevoerd, kan, rekening houdende met het tijdstip waarop de milieuvoorwaarden zijn aangepast ingevolge een vergunningsaanvraag of ingevolge de toepassing van artikel 82, een algemene evaluatie worden gepland.

Afdeling 1.4.2 Gerichte evaluaties

Art. 1.4.2.1. De relevante milieuvoorwaarden die van toepassing zijn op een ingedeelde inrichting of activiteit, kunnen met het oog op de eventuele toepassing van artikel 82, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014, worden onderworpen aan een gerichte evaluatie, vermeld in artikel 5.4.11, § 1, 2°, van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid :
1° voor de gevallen en aspecten bepaald in de richtlijnen over bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.6/1, tweede lid, van titel V van het voormelde decreet;
2° voor zover in een voorafgaande periode van vijftien jaar de te evalueren milieuvoorwaarden bij de beslissing over een vergunningsaanvraag of met toepassing van artikel 82 van het decreet van 25 april 2014 niet op relevante wijze zijn aangepast, in de hierna vermelde gevallen :
a) inrichtingen of activiteiten, vermeld in indelingsrubriek 2.3.11, met uitzondering van de aspecten die betrekking hebben op het inert afval, het afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en het niet-gevaarlijk niet-inert afval, tenzij de afvalstoffen worden gestort in een afvalvoorziening van categorie A, en met uitzondering van de afvalvoorzieningen, vermeld in artikel 5.2.6.10.1, § 3, van dit besluit;
b) afval (mee)verbrandingsinstallaties als vermeld in de indelingsrubrieken 2.3.4.1, b, c, e, f, g, h, j, k, l, m; 2.3.4.2, b, c, d, e, f, g en 2.3.5;
c) het lozen in gewone oppervlaktewateren, openbare riolen of kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, van gevaarlijke stoffen als vermeld in bijlage 2C, in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom "indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)" van artikel 3 van bijlage 2.3.1;
d) het direct of indirect lozen in grondwater van gevaarlijke stoffen als vermeld in bijlage 2B.

Afdeling 1.4.3 Meerjarenprogramma voor evaluaties van GPBV-installaties

Onderafdeling 1.4.3.1 Vaststellen van het meerjarenprogramma

Art. 1.4.3.1.1. Het voortschrijdende meerjarenprogramma van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, bevat minstens de volgende gegevens :
1° een plan van aanpak voor het uitvoeren van de algemene evaluaties, vermeld in artikel 5.4.11, § 1, 1°, van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, voor de eerstkomende vijf jaar;
2° een nominatieve lijst van ingedeelde inrichtingen of activiteiten waarvoor in de loop van de komende twee jaar voormelde evaluatie gepland is met de concrete planning voor het eerstkomende jaar.

De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, bepaalt in haar plan van aanpak, vermeld in het eerste lid, voor elke categorie van GPBV-installaties die ze in aanmerking neemt voor het uitvoeren van een evaluatie in de volgende vijf kalenderjaren, of de redenen voor de evaluatie ten dele ook aanleiding geven tot een bijstelling van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden.

Het voortschrijdende meerjarenprogramma wordt afgestemd op de programmatorische aanpak van de milieuhandhaving.

De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, stelt het voortschrijdende meerjarenprogramma vast na raadpleging van de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, § 4 tot en met § 16, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Onderafdeling 1.4.3.2 Bekendmaking van het meerjarenprogramma

Art. 1.4.3.2.1. Het voortschrijdende meerjarenprogramma van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, wordt jaarlijks voor 1 oktober online bekendgemaakt op een daartoe geëigende plaats op de website van de afdeling en wordt meegedeeld aan de Vlaamse Regering. Het ligt ook ter inzage bij de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.

De afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, stelt jaarlijks voor 1 oktober haar voortschrijdende meerjarenprogramma ter beschikking van de provinciale en de gewestelijke omgevingsvergunningscommissies en van de afdeling, bevoegd voor de milieuhandhaving.

Onderafdeling 1.4.3.3 Rapportage over de uitvoering van het meerjarenprogramma

Art. 1.4.3.3.1. De afdeling Milieu bevoegd voor de omgevingsvergunning stelt uiterlijk op 30 juni van elk jaar een rapport op over de mate waarin uitvoering is gegeven aan haar voortschrijdende meerjarenprogramma van het vorige jaar. Daarvoor kan de afdeling alle nuttige informatie inwinnen bij de bevoegde provinciale en gewestelijke omgevingsvergunningscommissies.

Het rapport, vermeld in het eerste lid, omvat minstens :
1° het bij het begin van het beschouwde jaar voorziene aantal algemene evaluaties;
2° het aantal uitgevoerde evaluaties voor het beschouwde jaar;
3° als er een verschil is tussen het aantal voorziene algemene evaluaties en het aantal uitgevoerde algemene evaluaties, een toelichting waarom het vooropgestelde aantal niet gehaald is.

Het rapport, vermeld in het eerste lid, wordt binnen een termijn van dertig dagen na de dag dat het is vastgesteld, bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.4.3.2.1.

Afdeling 1.4.4 Instanties die belast zijn met het uitvoeren van evaluaties

Art. 1.4.4.1. Overeenkomstig artikel 5.4.12 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid worden de volgende instanties belast met het uitvoeren van evaluaties :
1° de bevoegde dienst van de gemeente voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor het college van burgemeester en schepenen conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 bevoegd is om in eerste administratieve aanleg over de vergunningsaanvraag een beslissing te nemen;
2° de provinciale omgevingsvergunningscommissie voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor de deputatie conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 bevoegd is om in eerste administratieve aanleg over de vergunningsaanvraag een beslissing te nemen;
3° de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die behoren tot projecten waarvoor de Vlaamse Regering conform artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 bevoegd is om in eerste administratieve aanleg over de vergunningsaanvraag een beslissing te nemen.

Afdeling 1.4.5 Het uitvoeren van evaluaties

Onderafdeling 1.4.5.1 Algemeen

Art. 1.4.5.1.1. § 1 Voor het uitvoeren van de evaluatie wordt gebruikgemaakt van de bij monitoring of bij inspectie verkregen gegevens waarover de overheid beschikt.

De instanties die belast zijn met het uitvoeren van een evaluatie, vermeld in artikel 1.4.4.1, kunnen de exploitant om bijkomende gegevens vragen die voor de evaluatie van de milieuvoorwaarden noodzakelijk zijn en als die nog niet in hun bezit zijn, waaronder :
1° de maatregelen die de exploitant uitvoert of voorstelt naar aanleiding van de redenen die aanleiding hebben gegeven tot het opstarten van de evaluatie en die hem overeenkomstig artikel 1.4.5.2.1, § 1, tweede lid, of 1.4.5.3.1, § 1, tweede lid, zijn meegedeeld;
2° als de aanstelling van een milieucoördinator voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verplicht is, de visie van de milieucoördinator op de maatregelen, vermeld in punt 1° ;
3° als het een GPBV-installatie betreft : de resultaten van de monitoring van emissies en andere gegevens die een vergelijking mogelijk maken van de werking van de installatie met de BBT, zoals beschreven in de toepasselijke BBT-conclusies en met de BBT-GEN.

§ 2. De exploitant bezorgt de bijkomende gegevens, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, binnen een termijn van vijftig dagen vanaf de dag na de datum van verzending van de vraag.

Bij het overmaken van de gegevens, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, kan de exploitant de gegevens aangeven die vertrouwelijk moeten worden behandeld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de regeling inzake passieve openbaarheid, vermeld in hoofdstuk II van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.

Als de exploitant nalaat om de gevraagde gegevens binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, te bezorgen, kan de instantie die belast is met het uitvoeren van een evaluatie, vermeld in artikel 1.4.4.1, de evaluatie toch laten doorgaan.

§ 3. De instanties die belast zijn met het uitvoeren van een evaluatie, vermeld in artikel 1.4.4.1, stellen de gegevens, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, bij de adviesaanvraag ter beschikking van de instanties die ze om advies vragen.

§ 4. Voor de toepassing van afdeling 1.4.5 is titel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning van overeenkomstige toepassing.

§ 5. De kennisgeving, vermeld in artikel 1.4.5.2.1, § 1, tweede lid, en in artikel 1.4.5.3.1, § 1, tweede lid, en het verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluatie, vermeld in artikel 1.4.5.2.2, § 1, en in artikel 1.4.5.3.2, § 1, worden door de exploitant ter beschikking gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de vakbondsdelegatie van de onderneming.

Onderafdeling 1.4.5.2 De bevoegde dienst van de gemeente

Art. 1.4.5.2.1. § 1. De bevoegde dienst van de gemeente die een evaluatie opstart, brengt de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit daarvan met een beveiligde zending op de hoogte.

De kennisgeving bevat de aanleiding voor de evaluatie. De kennisgeving kan ook een verzoek om bijkomende gegevens als vermeld in artikel 1.4.5.1.1, § 1, tweede lid, omvatten.

De bevoegde dienst van de gemeente kan ook informatie opvragen bij de bevoegde toezichthouder, vermeld in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

§ 2. Als conform artikel 41 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning de provinciale omgevingsvergunningscommissie in eerste administratieve aanleg voor de ingedeelde inrichting of activiteit een advies verleent, vraagt de bevoegde dienst van de gemeente een advies aan de provinciale omgevingsvergunningscommissie.

De provinciale omgevingsvergunningscommissie verzoekt de adviesinstanties die conform artikel 37, § 2 en § 4 tot en met § 16, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning in eerste administratieve aanleg voor de ingedeelde inrichting of activiteit een advies verlenen, om advies.

De adviesinstanties verlenen hun advies aan de provinciale omgevingsvergunningscommissie binnen een termijn van vijfenveertig kalenderdagen na de ontvangst van het verzoek om advies. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn van vijfenveertig kalenderdagen, wordt de adviesinstantie geacht van oordeel te zijn dat er geen bijstelling van de milieuvoorwaarden hoeft plaats te vinden.

De provinciale omgevingsvergunningscommissie verleent haar advies binnen een termijn van vijfenzeventig kalenderdagen na de ontvangst van het verzoek om advies. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn van vijfenzeventig dagen, wordt de provinciale omgevingsvergunningscommissie geacht van oordeel te zijn dat er geen bijstelling van de milieuvoorwaarden hoeft plaats te vinden.

§ 3. Als de provinciale omgevingsvergunningscommissie geen adviesbevoegdheid als vermeld in paragraaf 2, heeft, kan de bevoegde dienst van de gemeente een advies vragen aan de adviesinstanties die conform artikel 37, § 4 tot en met § 16, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning in eerste administratieve aanleg voor de ingedeelde inrichting of activiteit een advies verlenen.

De adviesinstanties verlenen hun advies aan de bevoegde dienst van de gemeente binnen een termijn van vijfenveertig kalenderdagen na de ontvangst van het verzoek om advies. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn van vijfenveertig kalenderdagen, wordt de adviesinstantie geacht van oordeel te zijn dat er geen bijstelling van de milieuvoorwaarden hoeft plaats te vinden.

Art. 1.4.5.2.2. § 1. De bevoegde dienst van de gemeente stelt een gemotiveerd verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluatie op binnen een termijn van honderdvijftig kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving, vermeld in artikel 1.4.5.2.1, § 1, eerste lid.

§ 2. Binnen een termijn van tien dagen na datum van het verslag deelt de bevoegde dienst van de gemeente het verslag met de conclusies van de evaluaties met een beveiligde zending mee aan :
1° de exploitant;
2° het college van burgemeester en schepenen;
3° de adviesinstanties of de provinciale omgevingsvergunningscommissie als die tijdig een advies hebben uitgebracht.

Als de bevoegde dienst van de gemeente in zijn conclusies van oordeel is dat er een noodzaak is tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, zal de mededeling, vermeld in het eerste lid, 2°, het verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 82, eerste lid, 2°, a), van het decreet van 25 april 2014, omvatten.

Onderafdeling 1.4.5.3 De omgevingsvergunningscommissies

Art. 1.4.5.3.1. § 1. De bevoegde omgevingsvergunningscommissie die een evaluatie opstart, brengt de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit daarvan met een beveiligde zending op de hoogte.

De kennisgeving bevat de aanleiding voor de evaluatie. De kennisgeving kan ook een verzoek om bijkomende gegevens als vermeld in artikel 1.4.5.1.1, § 1, tweede lid, omvatten.

De bevoegde omgevingsvergunningscommissie kan ook informatie opvragen bij de bevoegde toezichthouder, vermeld in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

§ 2. De bevoegde omgevingsvergunningscommissie verzoekt de adviesinstanties die conform artikel 37, § 2, en § 4 tot en met § 16, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning in eerste administratieve aanleg voor de ingedeelde inrichting of activiteit een advies verlenen, om advies.

De adviesinstanties verlenen hun advies aan de bevoegde omgevingsvergunningscommissie binnen een termijn van zestig kalenderdagen na de ontvangst van het verzoek om advies. Als geen advies wordt uitgebracht binnen de termijn van zestig dagen, wordt de adviesinstantie geacht van oordeel te zijn dat er geen bijstelling van de milieuvoorwaarden hoeft plaats te vinden.

Art. 1.4.5.3.2. § 1. De bevoegde omgevingsvergunningscommissie stelt een gemotiveerd verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluatie op binnen een termijn van honderdvijftig kalenderdagen na de verzending van de kennisgeving, vermeld in artikel 1.4.5.3.1, § 1, eerste lid.

§ 2. Binnen een termijn van tien dagen na de datum van het verslag deelt de bevoegde omgevingsvergunningscommissie met een beveiligde zending het verslag met de conclusies van de uitgevoerde evaluaties mee aan :
1° de exploitant;
2° de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014;
3° de adviesinstanties als die tijdig een advies hebben uitgebracht.

Als de bevoegde omgevingsvergunningscommissie in haar conclusies van oordeel is dat er een noodzaak is tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, zal de mededeling, vermeld in het eerste lid, 2°, het verzoek tot bijstelling van de milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 82, eerste lid, 2°, a), van het decreet van 25 april 2014, omvatten.

Afdeling 1.4.6 Beoordelingscriteria voor de bijstelling van de milieuvoorwaarden als gevolg van een evaluatie

Art. 1.4.6.1. Om tegemoet te komen aan de redenen van de evaluatie worden de milieuvoorwaarden waar nodig bijgesteld.

In geval van een GPBV-installatie worden de milieuvoorwaarden zo nodig bijgesteld in de volgende gevallen :
1° om binnen vier jaar na de bekendmaking ervan in het publicatieblad van de Europese Unie te voldoen aan nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies ook rekening houdend met artikel 1.4 en 1.9, eerste lid, 5°, van titel III van het VLAREM;
2° als ontwikkelingen op het gebied van BBT een significante vermindering van de emissies mogelijk maken;
3° als de veroorzaakte verontreiniging van die aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden moeten worden gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden moeten worden opgelegd;
4° als de bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist;
5° om aan een nieuwe of bijgewerkte milieukwaliteitsnorm conform artikel 3.3.0.3, eerste lid, 3°, te voldoen.

In geval van ingedeelde inrichtingen of activiteiten als vermeld in artikel 1.4.2.1, 2°, a) en b), worden de milieuvoorwaarden zo nodig bijgesteld in de volgende gevallen :
1° als zich ingrijpende wijzigingen voordoen in de exploitatie van de voorziening of in het gestorte afval;
2° op basis van de resultaten van de monitoring waarover de exploitant met toepassing van artikel 5.2.6.5.1, § 3, verslag heeft uitgebracht of van de met toepassing van artikel 5.2.6.9.1 uitgevoerde inspecties;
3° in het licht van informatie-uitwisseling over aanzienlijke veranderingen in de beste beschikbare technieken.

In het geval van ingedeelde inrichtingen of activiteiten als vermeld in artikel 1.4.1.2, 2°, c) en d), worden de milieuvoorwaarden bijgesteld in functie van het maatregelenprogramma, vermeld in artikel 64 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.".

Artikel 174. (23/02/2017- ...)

In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een hoofdstuk 1.5, dat bestaat uit artikel 1.5.1.1 tot en met 1.5.4.1 ingevoegd, dat luidt als volgt :

Hoofdstuk 1.5 Kennisgevings- en toelatingsprocedure voor het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen

Afdeling 1.5.1 Algemene bepalingen

Art. 1.5.1.1. § 1. De kennisgeving en, in voorkomend geval, de toelatingsaanvraag, vermeld in artikel 5.5.2, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, worden ingediend en afgehandeld conform de bepalingen van deze afdeling.

§ 2. Bij elke kennisgeving of toelatingsaanvraag bezorgt de gebruiker een openbaar dossier per aangetekende brief, digitaal of door afgifte tegen ontvangstbewijs aan de bevoegde instantie.

De gebruiker stuurt tegelijkertijd een exemplaar van het openbaar dossier en van het technisch dossier per aangetekende brief, digitaal of bij afgifte tegen ontvangstbewijs naar de technisch deskundige. De technisch deskundige brengt de bevoegde instantie op de hoogte van de ontvangst van het dossier.

§ 3. De kennisgeving en, in voorkomend geval de toelatingsaanvraag bevatten de gegevens, vermeld in afdeling 1.5.2.

§ 4. Het technisch dossier kan vertrouwelijke informatie bevatten die, in voorkomend geval, in een afzonderlijke gesloten enveloppe bij het technisch dossier gevoegd wordt.

De technisch deskundige besluit na overleg met de gebruiker welke informatie vertrouwelijk zal worden behandeld en brengt de gebruiker op de hoogte van zijn besluit. Elk meningsverschil tussen de gebruiker en de technisch deskundige daarover wordt beslecht door de bevoegde instantie.

Het vertrouwelijke karakter kan niet worden ingeroepen voor de volgende informatie :
1° karakteristieken van de GGO's en pathogene organismen;
2° de naam van de gebruiker;
3° de plaats van de activiteit;
4° het risiconiveau van de activiteiten, zoals bepaald conform rubriek 51 van de indelingslijst;
5° de inperkingsmaatregelen;
6° de conclusies over de te verwachten effecten, namelijk de mogelijke schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu.

De bevoegde instantie en de technisch deskundige geven aan derden geen informatie door die als vertrouwelijke informatie wordt beschouwd.

Bij definitieve weigering van de toelating of als de gebruiker de kennisgeving of de toelatingsaanvraag intrekt, wordt de vertrouwelijke informatie aangetekend en in een verzegelde enveloppe door de technisch deskundige naar de gebruiker teruggestuurd.

§ 5. De technisch deskundige bezorgt aan de bevoegde instantie per aangetekende brief, digitaal of door afgifte tegen ontvangstbewijs, binnen acht dagen na de ontvangst van de dossiers, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, een ontvangstbewijs waaruit de conformiteit van het openbaar dossier met het technisch dossier blijkt, of een opsomming van de gebreken van het openbaar dossier.

Art. 1.5.1.2. § 1. Als een kennisgeving of een toelatingsaanvraag is ingediend, geeft de technisch deskundige een advies aan de bevoegde instantie binnen de termijnen, vermeld in afdeling 1.5.2.

Hij onderzoekt of het dossier voldoet aan de eisen, vermeld in dit besluit, of de verstrekte gegevens juist en volledig zijn, of de risicoanalyse en het risiconiveau correct zijn en, zo nodig, of de inperkings- en andere beschermingsmaatregelen en het afvalbeheer adequaat zijn.

§ 2. Als dat nodig is, kan de technisch deskundige overgaan tot raadplegingen of de gebruiker verzoeken nadere informatie te verstrekken. In dat geval worden de termijnen waarin het advies moet worden verstrekt, verlengd met de termijn waarin wordt gewacht op de nadere informatie. De termijn waarin de bevoegde instantie eventueel een beslissing moet nemen, schuift overeenkomstig op.

§ 3. Het advies bevat, afhankelijk van het risiconiveau, al de volgende gegevens of sommige ervan :
1° een beoordeling van de juistheid van het voorgestelde risiconiveau;
2° een beoordeling van de voorgestelde inperkings- en controlemaatregelen, inclusief het afvalbeheer;
3° eventueel een gemotiveerd voorstel tot aanpassing van de voorgestelde inperkings- en controlemaatregelen;
4° een beoordeling van de toelaatbaarheid van de activiteit vanuit het oogpunt van de risico's voor de menselijke gezondheid en voor het leefmilieu;
5° in voorkomend geval, een gemotiveerd voorstel voor de toelatingstermijn.

§ 4. Bij gebrek aan advies binnen de gestelde termijn kan de procedure worden voortgezet.

Art. 1.5.1.3. § 1. De bevoegde instantie neemt een gemotiveerde beslissing over de toelatingsaanvraag of eventueel over de kennisgeving binnen de termijn, vermeld in afdeling 1.5.2.

§ 2. Als dat nodig is, kan de bevoegde instantie :
1° de gebruiker verzoeken nadere informatie te verstrekken. In dat geval wordt de termijn waarin de beslissing eventueel moet worden genomen, verlengd met de termijn waarin wordt gewacht op de nadere informatie;
2° de omstandigheden van het voorgestelde ingeperkte gebruik of het risiconiveau waarin dat is ingedeeld, wijzigen;
3° aan het ingeperkte gebruik een tijdslimiet of bepaalde specifieke voorwaarden verbinden;
4° overgaan tot raadplegingen.

De bevoegde instantie kan eisen dat niet met het voorgestelde ingeperkte gebruik wordt begonnen of ze kan, op verzoek van de bevoegde toezichthouder, het lopende ingeperkte gebruik schorsen of beëindigen, totdat ze haar goedkeuring heeft gegeven.

De bevoegde instantie kan dat doen op basis van :
1° nadere informatie die ze heeft verkregen;
2° gewijzigde omstandigheden van het ingeperkte gebruik;
3° een wijziging van het risiconiveau;
4° de nakoming van de specifieke voorwaarden.

§ 3. De bevoegde instantie zendt binnen een termijn van tien dagen na de datum van de beslissing een afschrift van de beslissing aan :
1° de gebruiker;
2° de technisch deskundige;
3° het college van burgemeester en schepenen van de gemeenten waarin de activiteit gepland is of plaatsvindt;
4° de deputatie van de provincie waarin de activiteit gepland is of plaatsvindt, met uitzondering van beslissingen over activiteiten van risiconiveau 1;
5° de toezichthouder, bevoegd overeenkomstig titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
6° de afdeling, bevoegd voor het toezicht op de volksgezondheid;
7° de dienst van de Civiele Bescherming, belast met de opstelling van het rampenplan, met uitzondering van beslissingen over activiteiten van risiconiveau 1 en 2.

§ 4. Tegen elke beslissing kan de gebruiker een heroverwegingsvordering indienen bij de bevoegde instantie.

Die vordering wordt per aangetekende brief, digitaal of door afgifte tegen ontvangstbewijs ingediend bij de bevoegde instantie, uiterlijk dertig dagen na de ontvangst van de beslissing, vermeld in paragraaf 3.

De heroverweging heeft geen opschortende werking op de beslissing.

De definitieve beslissing wordt binnen dertig dagen na de ontvangst van de vordering verzonden aan alle betrokkenen conform de bepalingen van paragraaf 3.

Tegen de definitieve beslissing, vermeld in het vierde lid, is geen beroep mogelijk.

Afdeling 1.5.2 Aanvullende bepalingen per risiconiveau

Art. 1.5.2.1. Bij de kennisgeving voor een eerste ingeperkt gebruik van risiconiveau 1 stuurt de gebruiker in afwijking van artikel 1.5.1.1, § 2, eerste lid, het openbaar dossier samen met de melding naar de overheid, bevoegd voor de melding van de derde klasse. Die kennisgeving moet ten minste de gegevens bevatten, vermeld in bijlage 1.5.1.3, deel A.

De technisch deskundige deelt uiterlijk binnen dertig dagen na de datum van het indienen van de kennisgeving het advies, vermeld in artikel 1.5.1.2, mee aan de bevoegde instantie. Dat advies bevat minstens de gegevens, vermeld in artikel 1.5.1.2, § 3, 1°, 2° en 3°.

Een eerste ingeperkt gebruik van risiconiveau 1 mag worden aangevat de dag na de kennisgeving, op voorwaarde dat de inperkings- en controlemaatregelen, voorgesteld in de kennisgeving, worden toegepast.

Bij elk volgend ingeperkt gebruik van risiconiveau 1 stuurt de gebruiker de risicoanalyse aan de technisch deskundige. De technisch deskundige brengt de bevoegde instantie op de hoogte van de ontvangst van de risicoanalyse van het volgende gebruik van risiconiveau 1. De gebruiker kan de activiteit van risiconiveau 1 aanvangen de dag na de verzending van de risicoanalyse. Zodra de technisch deskundige een probleem vaststelt met betrekking tot de risicoanalyse, informeert hij de bevoegde instantie daarover.

Art. 1.5.2.2. § 1. De kennisgeving of, in voorkomend geval, de toelatingsaanvraag voor een eerste of volgend ingeperkt gebruik van risiconiveau 2 bevat ten minste de gegevens, vermeld in bijlage 1.5.1.3, deel B.

§ 2. De technisch deskundige deelt uiterlijk binnen dertig dagen na de datum van het indienen van de kennisgeving of toelatingsaanvraag het advies, vermeld in artikel 1.5.1.2, mee aan de bevoegde instantie.

Dat advies bevat alle gegevens, vermeld in artikel 1.5.1.2, § 3.

§ 3. Bij een eerste ingeperkt gebruik van risiconiveau 2 kan met dat ingeperkte gebruik worden begonnen als de bevoegde instantie een voorafgaande schriftelijke toelating geeft. De bevoegde instantie deelt haar beslissing mee uiterlijk binnen vijfenveertig dagen na de indiening van de toelatingsaanvraag.

§ 4. Bij het volgende ingeperkte gebruik van risiconiveau 2 en als aan de vereisten die daarmee verband houden, is voldaan, mag de activiteit worden aangevat de dag na de datum van de nieuwe kennisgeving.

§ 5. De gebruiker kan in zijn kennisgeving om een formele toelating verzoeken. De bevoegde instantie deelt haar beslissing mee uiterlijk binnen vijfenveertig dagen na de indiening van de kennisgeving.

Art. 1.5.2.3. § 1. De toelatingsaanvraag voor een eerste of volgend ingeperkt gebruik van risiconiveau 3 of hoger, bevat ten minste de gegevens, vermeld in bijlage 1.5.1.3, deel C.

§ 2. De technisch deskundige deelt in de gevallen, vermeld in paragraaf 4, uiterlijk binnen dertig dagen na de datum van de indiening van de toelatingsaanvraag het advies, vermeld in artikel 1.5.1.2, mee aan de bevoegde instantie.

De technisch deskundige deelt in de gevallen, vermeld in paragraaf 5, uiterlijk binnen zestig dagen na de datum van de indiening van de toelatingsaanvraag, het advies, vermeld in artikel 1.5.1.2, mee aan de bevoegde instantie.


Het advies bevat alle gegevens, vermeld in artikel 1.5.1.2, § 3.

§ 3. Met eerste of volgend ingeperkt gebruik van risiconiveau 3 of hoger mag niet worden begonnen zonder voorafgaande schriftelijke toelating van de bevoegde instantie die haar beslissing schriftelijk meedeelt.

§ 4. De bevoegde instantie deelt haar beslissing mee uiterlijk binnen vijfenveertig dagen na de indiening van de toelatingsaanvraag als al eerder een toelating voor een ingeperkt gebruik van risiconiveau 3 of hoger is gegeven voor de inrichting waarin de activiteit wordt beoogd, en als is voldaan aan de eisen die daarmee verband houden voor toelating voor hetzelfde risiconiveau of voor een hoger risiconiveau.

§ 5. In de overige gevallen deelt de bevoegde instantie haar beslissing mee uiterlijk binnen negentig dagen na de indiening van de toelatingsaanvraag.

Afdeling 1.5.3 Algemene beginselen en inperkings- en andere beschermingsmaatregelen

Artikel 1.5.3.1. De bevoegde instantie bepaalt, in overeenstemming met het risiconiveau, welke algemene beginselen en relevante inperkings- en andere beschermingsmaatregelen van bijlage 5.51.4 van toepassing zijn om de blootstelling van de werkplek en het milieu aan GGO's en pathogene organismen tot het laagste redelijkerwijs haalbare niveau te beperken en een hoog veiligheidsgehalte te garanderen.

Afdeling 1.5.4 Bijlagen

Artikel 1.5.4.1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kan bijlage 1.5.1.1, 1.5.1.2 en 1.5.1.3 aanpassen, afhankelijk van de opgedane ervaring, de wetenschappelijke of technische vooruitgang en de ontwikkeling van de Europese reglementering.

De technisch deskundige kan de inhoud van bijlage 1.5.1.1, 1.5.1.2 en 1.5.1.3 preciseren en interpreteren.".

Artikel 175. (23/02/2017- ...)

In het opschrift van afdeling 2.4.3 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunningsaanvragen" vervangen door de woorden "aanvragen van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 176. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.4.3.4, inleidende zin, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 177. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.4.3.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 7 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 1° wordt het woord "milieuvergunningen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in punt 2° wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
3° in punt 3°, b), wordt het woord "milieuvergunningen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 178. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.5.7.1, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "zoals gedefinieerd in artikel 1, 29°, van titel I van het VLAREM" opgeheven.

Artikel 179. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.7.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "zoals vermeld in artikel 33bis van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "die zijn vergund onder rubriek 2.3.4.1 of rubriek 2.3.4.2 van de indelingslijst, met uitzondering van inrichtingen die onder rubriek 2.3.4.1, a, en 2.3.4.2, a, zijn ingedeeld".

Artikel 180. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 181. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 182. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 183. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.8.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "artikel 20 van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 184. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.8bis.0.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006, wordt de zinsnede "het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 185. (23/02/2017- ...)

Aan artikel 2.9.0.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001, wordt de zinsnede "of artikel 5.4.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid" toegevoegd.

Artikel 186. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2.9.0.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001, wordt de zinsnede "artikel 20 van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 187. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.12.0.1, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008, wordt de zinsnede "in een op basis van titel I, subrubriek 2.3.11, van het VLAREM verleende vergunning" vervangen door de zinsnede "in een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit die de indelingsruriek 2.3.11 omvat" en worden de woorden "van titel II van het VLAREM" opgeheven.

Artikel 188. (23/02/2017- ...)

In artikel 3.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "in uitvoering van het decreet betreffende de milieuvergunning en van Titel 3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid" vervangen door de zinsnede "ter uitvoering van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, titel III of titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid";
2° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "op alle ingedeelde inrichtingen zoals bedoeld in art. 2.1° van het decreet betreffende de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "op alle ingedeelde inrichtingen of activiteiten, vermeld in artikel 5.1.1, 8°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid";
3° in paragraaf 5, tweede lid, wordt de zinsnede "de lijst van bijlage 1 van titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Artikel 189. (23/02/2017- ...)

In artikel 3.2.1.2, § 1, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning(en)" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 190. (23/02/2017- ...)

In artikel 3.2.2.2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt de zinsnede "de lijst van bijlage 1 van titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "de indelingslijst".

Artikel 191. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 192. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt hoofdstuk 3.3, dat bestaat uit artikel 3.3.0.1 en 3.3.0.2, vervangen door wat volgt :

Hoofdstuk 3.3 Bijzondere milieuvoorwaarden

Art. 3.3.0.1. De bijzondere milieuvoorwaarden bestaan uit een coherent geheel van voorschriften, maatregelen en verplichtingen om de hinder en de risico's afkomstig van de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, voor de mens en het milieu tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Als dat noodzakelijk is, of, in voorkomend geval, ter uitvoering van Europese verplichtingen worden in de meldingsakte en in de omgevingsvergunning, vermeld in artikel 2, eerste lid, 6° respectievelijk 7°, van het decreet van 25 april 2014, bijzondere milieuvoorwaarden bepaald ter voorkoming en bestrijding van :
1° hinder en risico's als gevolg van de directe of indirecte inbreng van stoffen, trillingen, warmte, licht of geluid in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kunnen aantasten;
2° risico's op ongevallen als gevolg van de exploitatie en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en het milieu;
3° hinder en risico's door uitputting van hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen, de verspilling van materialen en energie in het algemeen alsook de schadelijke gevolgen voor mens en milieu, verbonden aan materiaalgebruik en -verbruik;
4° mobiliteitshinder.

Art. 3.3.0.2. De bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in artikel 3.3.0.1, kunnen onder meer voorzien in :
1° bepalingen waardoor er geen vermijdbare schade aan het milieu kan ontstaan en, als die schade toch zou ontstaan, de eisen waardoor de schade op kosten van de exploitant ongedaan kan worden gemaakt;
2° de emissiegrenswaarden voor verontreinigende stoffen als vermeld in bijlage 1.1.2 en voor andere verontreinigende stoffen die in significante hoeveelheden uit de installatie in kwestie kunnen vrijkomen, gelet op de aard en het potentieel ervan voor de overdracht van verontreiniging tussen milieucompartimenten;
3° de uitdrukkelijk berekende emissiegrenswaarden voor lucht en water die specifiek gelden voor de meeverbranding van afvalstoffen;
4° de bepalingen voor de monitoring en het beheer van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;
5° de bepalingen om te voldoen aan de milieukwaliteitsnormen, vermeld in artikel 3.3.0.3, eerste lid, 3°, en aan BBT, vastgesteld conform de criteria, vermeld in bijlage 3.3;
6° bepalingen over het regelmatige onderhoud en bewaken van maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de bodem en het grondwater;
7° bepalingen die noodzakelijk zijn bij andere bedrijfsomstandigheden dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals het opstarten en stilleggen, lekken, storingen, korte stilleggingen en definitieve bedrijfsbeëindiging;
8° bepalingen over de minimalisering van de verontreiniging over lange afstand of van grensoverschrijdende verontreiniging;
9° bepalingen over de controle en beoordeling van de naleving van de milieuvoorwaarden, inclusief de emissiegrenswaarden.
Als die bepalingen moeten voorzien in monitoring van de emissies, worden de meetmethode, de meetfrequentie en de procedure voor de evaluatie van de metingen vermeld;
10° een lijst van de afvalcategorieën die mogen worden verwerkt. Die lijst omvat de totale hoeveelheid en, als dat mogelijk en nuttig is, de hoeveelheid per afvalcategorie. Als dat mogelijk is, worden die afvalcategorieën bijkomend opgelijst conform het onderscheid vermeld in bijlage 2.1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement voor het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, zonder dat er aan die oplijsting rechtsgevolgen verbonden zijn;
11° bij een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie :
a) bepalingen over de bemonsterings- en meetprocedures en over de bemonsterings- en meetfrequenties die worden gehanteerd om te voldoen aan de gestelde voorwaarden voor de monitoring van emissies;
b) een vermelding van de totale afvalverbrandings- of meeverbrandingscapaciteit van de installatie;
c) bepalingen over de pH, de temperatuur en het debiet van het geloosde afvalwater;
d) de maximaal toelaatbare duur van technisch onvermijdelijke stilleggingen, storingen of defecten aan de reinigingsapparatuur of de meetapparatuur waarin de emissies in de lucht en de lozingen van afvalwater de vastgestelde emissiegrenswaarden mogen overschrijden;
12° bij een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie waarin gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand :
a) een specificatie van de minimale en de maximale toevoer van die gevaarlijke afvalstoffen;
b) de laagste en de hoogste calorische waarde van die gevaarlijke afvalstoffen;
c) de maximumgehalten aan pcb's, pcp, chloor, fluor, zwavel, zware metalen en andere verontreinigende stoffen in de afvalstoffen;
13° een bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen, vermeld in artikel 5, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.

Art. 3.3.0.3. Voor de toepassing van artikel 3.3.0.1 en 3.3.0.2 gelden bijkomend de volgende bepalingen :
1° als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een BKG-installatie, kan de bevoegde overheid geen emissiegrenswaarden opleggen voor de emissie van BKG-emissies, tenzij dat noodzakelijk is om te verzekeren dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt;
2° de emissiegrenswaarden, vermeld in artikel 3.3.0.2, 2°, kunnen, zo nodig, worden aangevuld of vervangen door gelijkwaardige parameters of gelijkwaardige technische maatregelen.
Met behoud van de toepassing van punt 3° van dit artikel zijn de emissiegrenswaarden, de gelijkwaardige parameters of de gelijkwaardige technische maatregelen, vermeld in het eerste lid, gebaseerd op BBT, zonder dat daarmee het gebruik van een bepaalde techniek of technologie wordt voorgeschreven;
3° als met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden moeten gelden dan de voorwaarden die door de toepassing van BBT haalbaar zijn, met behoud van de toepassing van alle andere maatregelen die getroffen kunnen worden om te voldoen aan de milieukwaliteitsnormen, worden in de vergunning extra bijzondere milieuvoorwaarden opgelegd;
4° met het oog op de bescherming van de mens en het milieu kunnen strengere bijzondere milieuvoorwaarden in de vergunning worden opgelegd dan de voorwaarden die haalbaar zijn door gebruik te maken van de BBT.

De strengere bijzondere milieuvoorwaarden, vermeld in het eerste lid, kunnen, in bijzondere omstandigheden, worden vastgesteld op grond van de noodzaak :
1° van de bescherming van de mens en het milieu als er voor bepaalde emissies geen milieukwaliteitsnorm bepaald is. In voorkomend geval moet daarbij onder meer rekening worden gehouden met de toxiciteit, de persistentie en de bio-accumulatie van de betrokken stoffen in het milieu waarin ze worden geëmitteerd;
2° van het voorkomen van schade, hinder, en incidenten en ongevallen die de mens en het milieu aanzienlijk beïnvloeden;
3° om in functie van de specifieke lokale omstandigheden een hoog niveau van bescherming van de mens en het milieu te waarborgen;
4° om in functie van de specifieke lokale omstandigheden de hinder voor de mens en het milieu te beperken tot een aanvaardbaar niveau;
5° om de Europese verordeningen op het vlak van milieukwaliteitsbeheer te behalen;
6° om de doelstellingen die opgenomen zijn in goedgekeurde Vlaamse beleidsplannen, actieplannen en reductieprogramma's te behalen;
7° om de doelstellingen die opgenomen zijn in geratificeerde internationale verdragen te behalen.

Bij de vaststelling van de strengere bijzondere milieuvoorwaarden wordt rekening gehouden met de volgende aspecten :
1° de ligging en de gebiedsbestemming van het bedrijf en de omgeving;
2° de technische haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen;
3° de economische haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen;
4° de praktische haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen;
5° de efficiëntie en de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen;
6° de handhaafbaarheid van de voorgestelde maatregelen.".

Artikel 193. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "van bijlage 18 van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "van bijlage 3.3";
2° in paragraaf 2 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 194. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.4.1, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 195. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.4.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 196. (23/02/2017- ...)

Aan artikel 4.1.5.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 3. In geval van schending van een milieuvoorwaarde inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, inzake voorkoming of beperking van emissies in lucht, water en bodem of inzake voorkoming van het ontstaan van afvalstoffen, brengt de exploitant van een GPBV-installatie of een inrichting als vermeld in rubriek 59 van de indelingslijst, de toezichthouder daarvan onmiddellijk op de hoogte en treft de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer aan de geschonden milieuvoorwaarde wordt voldaan.".

Artikel 197. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.5.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt tussen de woorden "dit besluit" en de woorden "moeten bezorgd" de volgende zinsnede ingevoegd "en van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten".

Artikel 198. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, worden een artikel 4.1.5.4 en een artikel 4.1.5.5 ingevoegd, die luiden als volgt :

Art. 4.1.5.4. Als een inrichting die bestemd is voor het winnen of het kunstmatig aanvullen van grondwater, of een gedeelte ervan, definitief buiten gebruik wordt gesteld, is de exploitant verplicht dat binnen een termijn van drie maanden te melden aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater, ongeacht de klasse waarin de inrichting is ingedeeld. De voormelde afdeling bezorgt onverwijld een kopie van die melding aan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014.

Art. 4.1.5.5. De exploitant bezorgt op verzoek van de instanties die belast zijn met het uitvoeren van een evaluatie, vermeld in artikel 1.4.4.1, alle gegevens die met toepassing van artikel 1.4.5.1.1, § 1, tweede lid, worden gevraagd.".

Artikel 199. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.6.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 200. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.6.2, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "voorwaarden met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 201. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.6.3 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "bijzondere milieuvoorwaarden".

Artikel 202. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.7.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 203. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.8.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid zoals aangevuld door het decreet van 19 april 1995" vervangen door de zinsnede "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid";
2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt punt 1° opgeheven;
3° in paragraaf 1, tweede lid, 2°, wordt de zinsnede "onder 1° of 2° " opgeheven;
4° in paragraaf 5, tweede lid, 1°, wordt de zinsnede " § 1, 1°, 2°, 4° en 5° " vervangen door de zinsnede " § 1, 2°, 4° en 5° ".

Artikel 204. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.8.3, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 205. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.9.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt de zinsnede "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid zoals aangevuld door het decreet van 19 april 1995" vervangen door de zinsnede "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid";
2° in het tweede lid wordt de zinsnede "de inrichtingen die in de lijst van bijlage 1 bij titel I van het VLAREM zijn ingedeeld in de eerste of tweede klasse" vervangen door de woorden "de inrichtingen die in de indelingslijst zijn ingedeeld in de eerste of tweede klasse".

Artikel 206. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.9.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "die in de indelingslijst als bijlage I bij titel I van het VLAREM is ingedeeld in de eerste klasse" vervangen door de zinsnede "die in de indelingslijst is ingedeeld in de eerste of tweede klasse en in de vijfde kolom van de indelingslijst is aangeduid met de letter A of B";
2° in paragraaf 2 wordt de zinsnede "die in de indelingslijst als bijlage I bij titel I van het VLAREM onder de 5de kolom met de letter "N" zijn aangeduid" vervangen door de zinsnede "die in de indelingslijst in de vijfde kolom met de letter "N" zijn aangeduid";
3° in paragraaf 4, 5, 6, 8, 9, 10 en 11 wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 207. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.9.1.2. van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 19 september 2008 en 19 november 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, eerste lid, 1°, b), inleidende zin wordt de zinsnede "de inrichtingen die in de lijst van bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de 5de kolom met de letter "A" zijn aangeduid" vervangen door de zinsnede "de inrichtingen die in de vijfde kolom van de indelingslijst met de letter "A" zijn aangeduid";
2° in paragraaf 2, eerste lid, 1°, c), inleidende zin, wordt de zinsnede "de inrichtingen die in de lijst van bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de 5de kolom met de letter "B" zijn aangeduid" vervangen door de zinsnede "de inrichtingen die in vijfde kolom van de indelingslijst met de letter "B" zijn aangeduid";
3° ..;
4° in paragraaf 3, eerste lid, 1°, wordt de zinsnede "inrichtingen die in de lijst van bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de vijfde kolom met de letter "A" zijn aangeduid" vervangen door de zinsnede "de inrichtingen die in de vijfde kolom van de indelingslijst met de letter "A" zijn aangeduid;
5° in paragraaf 3, eerste lid, 2°, wordt de zinsnede "inrichtingen die in de lijst van bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de vijfde kolom met de letter "B" zijn aangeduid" vervangen door de zinsnede "de inrichtingen die in de vijfde kolom van de indelingslijst met de letter "B" zijn aangeduid";
6° ...

Artikel 208. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.9.1.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 7 maart 2008, 19 september 2008, 23 december 2011 en 16 juni 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, 2°, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 3, derde lid, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 209. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.9.1.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 7 maart 2008 en 19 september 2008, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning" en worden de woorden "afdeling bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 210. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1.9.2.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, inleidende zin, wordt de zinsnede "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid zoals aangevuld door het decreet van 19 april 1995" vervangen door het woord "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid";
2° in paragraaf 1, eerste lid, 2°, wordt de zinsnede "de VR-plichtige inrichtingen, vermeld in rubriek 17.2.2 van de indelingslijst in bijlage 1 bij titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "vermeld in rubriek 17.2.2 van de indelingslijst";
3° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, wordt de zinsnede "de inrichtingen die in de indelingslijst in bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de 6de kolom met de letter "P" zijn aangeduid" vervangen door de zinsnede "de inrichtingen die in zesde kolom van de indelingslijst met de letter "P" zijn aangeduid";
4° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid zoals aangevuld door het decreet van 19 april 1995" vervangen door de zinsnede "decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid" en wordt de zinsnede "de inrichtingen die in de indelingslijst in bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de 6de kolom met de letter "E" zijn aangeduid" vervangen door de zinsnede "de inrichtingen die in de zesde kolom van de indelingslijst met de letter "E" zijn aangeduid".

Artikel 211. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.9.2.6, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 7 juni 2013, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 212. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.1.9.3.1, § 1, 3°, b), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 213. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 214. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.2.1.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 9 mei 2008 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 3, en paragraaf 4, eerste lid, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 5, eerste lid, wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "bijzondere milieuvoorwaarden in de omgevingsvergunning".

Artikel 215. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 12 mei 2006, 21 mei 2010 en 16 juni 2014, wordt de zinsnede "van titel II van het Vlarem" opgeheven".

Artikel 216. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.3.1, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de zinsnede "van titel II van het Vlarem" wordt opgeheven;
2° het woord "milieuvergunning" wordt telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 217. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.4.1, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 16 mei 2014, worden de woorden "afdeling bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 218. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.2.5.1.1, § 1, tweede lid, § 2 en § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 219. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.5.1.2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 220. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.5.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 221. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.2.5.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 222. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.5.4.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 20 november 2009 en 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 223. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.8.1.1, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 224. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.3.2.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin en punt 4° wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in punt 5° wordt de zinsnede "van titel I van het VLAREM" opgeheven.

Artikel 225. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.3.2.2, § 2, tweede lid, en § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 226. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.3.2.3, § 1, 1°, d) en 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 227. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.3.3.1, inleidende zin, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 228. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.4.2.2, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in het vijfde lid wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 229. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.4.2.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 230. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.4.3.1, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 231. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.4.3.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 232. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.4.3.3, § 2, vierde lid, en § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 233. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.4.4.1, § 2, tweede lid en § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 234. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.4.4.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, eerste lid, 5°, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning";
2° in paragraaf 2, derde lid, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
3° in paragraaf 4, eerste en derde lid, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
4° in paragraaf 6 wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 235. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.4.4.4, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 236. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.4.4.5 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in punt 1° wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
3° in punt 2° wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 237. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.4.7.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 238. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.4.7.2.10 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° ...;
2° in paragraaf 1, tweede lid wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit" en wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning";
3° in paragraaf 2 wordt de zinsnede "vermeld in punt "F15" van bijlage 4.B van titel I van het Vlarem" vervangen door de zinsnede "als vermeld in addendum E4, 10, van de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 239. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.5.4.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning";
2° in paragraaf 4, derde lid, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 240. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.5.6.1, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "milieuvergunning" wordt vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" wordt telkens vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 241. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.9.1.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004, wordt de zinsnede ",vermeld in artikel 5, § 8, van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "die bij de vergunningsaanvraag wordt gevoegd met toepassing van addendum C6, 10 en 11, van het aanvraagformulier vastgesteld in bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 242. (23/02/2017- ...)

Aan artikel 4.10.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 3° wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een BKG-installatie, kan de vergunning alleen worden verleend als de vergunningverlenende overheid ervan overtuigd is dat de exploitant in staat is de emissies van de broeikasgasemissies die relevant zijn voor de inrichting, te bewaken en erover te rapporteren. Dat betekent dat de exploitant in het bezit moet zijn van een monitoringplan, geverifieerd door het verificatiebureau en goedgekeurd door de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging.".

Artikel 243. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.10.1.2, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 244. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.10.1.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1°...;
2° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de zinsnede "aan de milieuvergunning, voegt de afdeling bevoegd voor luchtverontreiniging overeenkomstig artikel 45 van titel I van het VLAREM het actuele monitoringplan bij de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "bezorgt de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, het monitoringplan aan de bevoegde overheid die het bij de omgevingsvergunning voegt";
3° in paragraaf 3 wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 245. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.10.1.5, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 246. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, 5 december 2003 en 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 247. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.1.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 248. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.1.6, § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 249. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 250. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.1.7, § 1 en § 4, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 251. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.1.8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, 13 juli 2001 en 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door het woord "milieuvoorwaarden";
2° in paragraaf 3 wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 252. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.1.9, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 253. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 28 november 2003 en 12 mei 2006, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 254. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.1.3, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 255. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.2.1, § 1bis, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 256. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.3.7, 2° en 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 257. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.2.3.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 258. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.3.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 259. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.2.4.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 260. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.4.2, § 4, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 261. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.5.1 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 262. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.2.5.2, § 3 en § 4, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 263. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.2.6.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 en 9 februari 2007, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 264. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.6.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 19 juni 2009, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 265. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.7.1 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 266. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.2.7.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 en 19 juni 2009, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 267. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.8.1, § 1 en § 2, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 268. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.9.2, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt de zin "Onder recipiënten worden zowel vaten, tanks, tankwagens, spoorwegwagons, bulkwagens als schepen bedoeld." vervangen door de zin "Recipiënten zijn verpakkingen, containers, laadkisten voor vervoer, vaten, tanks, tankwagens, bulkwagens, spoorwagons en scheepsruimen, exclusief kratten en rolcontainers voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, huisvuilwagens en veegmachines.";
2° in paragraaf 1, 2 en 3 wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 269. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.10.2, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 270. (23/02/2017- ...)

In deel 5, hoofdstuk 5.2, afdeling 5.2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 oktober 2014, wordt het opschrift van subafdeling 5.2.2.13 vervangen door wat volgt :
"Subafdeling 5.2.2.13. Inrichtingen voor het opslaan en behandelen met vochtige hitte en mechanische verkleining van infectieuze afvalstoffen met uitzondering van dierlijke bijproducten".

Artikel 271. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.2.13.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt :
"In de inrichtingen, vermeld in het eerste lid, mogen uitsluitend de volgende afvalstoffen worden verwerkt :
1° infectieuze afvalstoffen die in aanmerking komen voor decontaminatie als vermeld in artikel 1.2.1, § 2, 74° /1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;
2° infectieuze afvalstoffen afkomstig van GGO's en pathogene organismen van inrichtingen die ingedeeld zijn onder de rubriek 51 van de indelingslijst, behalve wanneer ze behoren tot inperkingsniveau 3 of 4. Decontaminatie sluit de mogelijkheden waarin voorzien is voor ingeperkt gebruik niet uit.".

Artikel 272. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.1.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 273. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.1.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 274. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.1.8, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 275. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.9, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 276. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.1.11, § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 277. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.12, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 278. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.13, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 279. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.1.14, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 280. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.15 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 281. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.16, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 282. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.19, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 283. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.20, § 1, derde lid, en § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2013 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 284. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.23, § 5, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 285. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.1.26 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, 12 mei 2006 en 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 7, 8 en 9 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 7, 8 en 9 wordt het woord "milieuvergunningsaanvraag" vervangen door de woorden "aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 286. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.1.36, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 287. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 288. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.3.6, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 289. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.3bis.4.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 290. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.4.7, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 291. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.3bis.4.10, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 292. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.1.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 17 februari 2012, 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 293. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.4.1.7, § 2 en § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 294. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.1.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, 17 februari 2012, 16 mei 2014 en 23 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 295. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.1.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en 23 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 296. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.1.10 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, 17 februari 2012, 16 mei 2014 en 23 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 297. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.4.3.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 en gewijzigd bij de besluiten van 12 mei 2006 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 298. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.4.1, § 1 tot en met § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 299. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.4.4.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 300. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.4.5 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 301. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.4.6, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, 7 maart 2008 en 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 302. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.5.1, § 2, 4, en § 4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 303. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.4.5.2, § 5 en § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 304. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.5.3, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 305. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.4.6.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 306. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.7.1, § 9, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 307. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.5.1.1 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 308. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.5.3.2 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 309. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.5.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 310. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.5.5.1 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 311. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.5.5.2 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 312. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.5.5.3 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 313. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.5.5.4 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 314. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.5.5.5, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 315. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.5.7.1, § 9, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 316. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.6.2.1, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 317. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.6.6.1, § 4, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 318. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.6.7.1, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 319. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.3.1.3, § 4, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 320. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.3.2.4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 321. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.4.1.3, § 2, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 322. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.4.1.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 323. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 324. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.4.2.3bis, § 2, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 325. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.4.3.1.1, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 326. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.4.3.1.2 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 327. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.4.3.1.3, § 3, 4°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 328. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.4.3.1.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, 7 maart 2008, 19 september 2008, 24 april 2009, 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 329. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.4.3.2.3, § 7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 330. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.4.4.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 331. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.5.1.2, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 332. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.5.1.3, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 333. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.5.1.4, § 2 en § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 334. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.5.1.5, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 335. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.5.1.6, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 336. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.6.1.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 337. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.6.1.1.3, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 338. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.6.1.1.4, § 5 en § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 339. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.6.1.2.4, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 340. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.6.1.2.5, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 341. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.6.1.2.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, 5°, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning";
2° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning,".

Artikel 342. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.6.1.2.11 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 343. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.6.1.3.1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 344. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.6.1.3.11, § 1, vierde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 345. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.6.1.13.14, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning,".

Artikel 346. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.6.1.13.17 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 347. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.6.1.3.18, § 3, § 4 en § 7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 348. (23/02/2017- ...)

Aan artikel 5.6.2.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 5. Gedurende de periode, vermeld in artikel 14, § 2, 1°, 5, en artikel 15, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 13 december 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de uitvoering en financiering van bodemsanering van tankstations, zoals gewijzigd bij het Samenwerkingsakkoord van 9 februari 2007 tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 13 december 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering en financiering van bodemsanering van tankstations, mag geen enkele omgevingsvergunning voor de exploitatie van een tankstation verleend worden op een terrein waarvoor een ontvankelijke aanvraag tot tussenkomst in het kader van sluiting, al dan niet bij wijze van overgangsmaatregel, bij het Fonds, vermeld in artikel 2, 13°, van het voormelde samenwerkingsakkoord, is ingediend. Dat verbod geldt evenwel niet als het mandaat van het voormelde Fonds eindigt alvorens de bodemsanering beëindigd is of als de erkenning van het Fonds opgeheven wordt.

De periode, vermeld in het eerste lid, waarin geen omgevingsvergunning voor de exploitatie afgeleverd mag worden, zal blijken uit het Bofas-attest, vermeld in addendum R6.5 van de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.

Als uit het Bofas-attest, vermeld in addendum R6.5 van de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, blijkt dat voor het terrein bij het voormelde Fonds een ontvankelijke aanvraag tot tussenkomst in het kader van sluiting, al dan niet bij wijze van overgangsmaatregel, is ingediend waarbij de uitbating van het tankstation is stopgezet vóór 1 januari 1993, mag geen omgevingsvergunning voor de exploitatie afgeleverd worden, tenzij als bijlage bij het attest een document is bezorgd dat opgesteld is door de OVAM, waaruit blijkt dat de uitvoering van de bodemsanering niet wordt gehinderd door de nieuwe uitbating van het tankstation.".

Artikel 349. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.6.2.3.8, § 1, en § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 350. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.7.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 19 september 2008 en 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 351. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.7.1.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 352. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.7.1.4, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 353. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.7.10.1, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 354. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.7.15.2, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 355. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.9.2.1bis, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 356. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.9.2.2, § 5, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 357. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.9.2.3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 358. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.9.4.1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "het milieuvergunningsdossier" vervangen door de woorden "de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 359. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.9.5.1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunningsdossier" vervangen door de woorden "dossier voor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 360. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.9.6.1, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 16 mei 2014, worden de woorden "voorwaarden die in de milieuvergunning" vervangen door de woorden "milieuvoorwaarden die in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 361. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.9.8.4, § 5, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 362. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.9.10.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 363. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.9.12.2, vijfde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 364. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.10.0.5 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 365. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.11.0.2, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 366. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.11.0.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, 19 juni 2009 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 en 5 wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 2ter worden de woorden "afdeling Milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 367. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.13.0.2, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 368. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.13.0.5, § 4, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 369. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.14.0.1, § 5, tweede lid, en § 7, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 370. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.15.0.6, § 1, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 371. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.15.0.7, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 372. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.1.8, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 373. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.2.1.1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 374. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.16.2.2.2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 375. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.2.2.5, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 376. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.2.2.6, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 377. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.3.3, § 3, 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 378. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.16.4.1.3, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 379. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.16.4.4.0, 6°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 380. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.4.4.10, § 2, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 381. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.4.4.11, § 1, vierde lid, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunningsaanvraag" vervangen door "aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 382. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.16.8.1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 383. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.8.2, § 5, 6°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 384. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.16.8.4, § 6, 5°, c), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 385. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.16.8.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 3 en 6 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 7 wordt het woord "milieuvergunningsaanvraag" vervangen door de woorden "aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 386. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.1.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 387. (23/02/2017- ...)

Artikel 5.17.1.3 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
"Art. 5.17.1.3. De exploitant van een inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden die gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 5, kolom 2 van deel 1 en 2, bij dit besluit, stelt een preventiebeleid voor zware ongevallen vast. Dat beleid staat borg voor een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid en het milieu en is evenredig met de gevaren van zware ongevallen.

De exploitant stelt een document op waarin hij dat beleid beschrijft. Het bevat de algemene doelen van en de beginselen voor het handelen van de exploitant, alsook de rol en de verantwoordelijkheid van het management, en de verbintenis de beheersing van gevaren van zware ongevallen continu te verbeteren en een hoog beschermingsniveau te waarborgen. De exploitant houdt het document ter beschikking van de bevoegde inspectiediensten.

Het tweede lid is niet van toepassing als de exploitant een document heeft opgesteld dat het preventiebeleid voor zware ongevallen beschrijft vóór de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord van 1 juni 2006 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het samewerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, en de informatie die opgenomen is in het document, beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, en ongewijzigd is gebleven.

De exploitant voert het preventiebeleid voor zware ongevallen uit, met passende middelen, structuren en een veiligheidsbeheersysteem, in overeenstemming met bijlage 5bis. Het veiligheidsbeheersysteem is gebaseerd op de evaluatie van de risico's en is evenredig met de gevaren van zware ongevallen, de activiteiten en de complexiteit van de organisatie van de inrichting.

De exploitant herziet het preventiebeleid voor zware ongevallen periodiek en ten minste om de vijf jaar. Voor zover dat nodig is, stuurt de exploitant het preventiebeleid bij en past hij het document, vermeld in het tweede lid, aan overeenkomstig die bijsturing.".

Artikel 388. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.2.4, § 5, van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 389. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.3.1.8, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 390. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.3.3.3, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 391. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.3.3.9, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 392. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.3.3.12, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 393. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.3.3.16, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 394. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.3.3.17, 2°, a), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 395. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.1.3, § 1, § 3 en § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 396. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.4.1.4, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 397. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.4.1.6, § 3 en § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 398. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.1.9, § 3 en § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 399. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.1.12, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 400. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.1.15, § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 401. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.1.18, § 2, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 402. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 403. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.2.8, § 2, 5° en § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 404. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.2.11, § 1, tweede lid, § 2, eerste en tweede lid, en § 5, inleidende zin, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 405. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.2.12, § 5 en § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 406. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.3.1, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 407. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.4.3.8, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 408. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.3.12, § 1, vierde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 409. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.3.16, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 410. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.3.19 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, tweede lid, en paragraaf 2, wordt de zin "Die houders blijven bestaande houders, ook bij hernieuwing van de milieuvergunning." vervangen door de zin "Die houders blijven bestaande houders, ook bij hernieuwing van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.";
2° in paragraaf 5 worden de woorden "bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd in de milieuvergunning" vervangen door de woorden "bijzondere milieuvoorwaarden die zijn opgelegd in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 411. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.17.4.3.20, § 3, § 4 en § 7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 412. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.17.4.4.1.3, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 413. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.18.1.1, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen" en wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 414. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.18.1.2, § 1, 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 415. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 416. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.6.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 417. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.6.2, § 1, eerste en tweede lid, en § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 418. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.7.2, § 1 en § 2, eerste en derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 419. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.8.1, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 420. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.18.2.8.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 421. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.9.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 422. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.13.1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 423. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.18.2.14.1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 424. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.19.1.2, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 425. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.19.1.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 426. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.19.1.4, § 2, § 3 en § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 427. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.19.2.1.1, § 11, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 428. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.19.2.3.3, 7°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 429. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.20.2.8, § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 430. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.20.5.1, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 431. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.20.6.1.1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de woorden "van titel II van het VLAREM" opgeheven.

Artikel 432. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 433. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.20.6.4.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 434. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.23.1.1, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 435. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.28.2.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2003, 7 maart 2008, 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, b), wordt de zinsnede "Afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning" en wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 9 wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 436. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.28.3.2.1, § 2 en § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 437. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.28.3.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2003, 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 438. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.28.3.3.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2003 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 439. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.28.3.4.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2003, 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 440. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.28.3.4.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2003, 12 december 2003, 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 441. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.29.0.6, § 1, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 442. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.29.0.9, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 443. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.29.0.9bis, 3°, b), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunningsaanvraag" vervangen door de woorden "aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 444. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.29.0.11 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 445. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.30.0.1, § 2, 1° en 2°, van hetzelfde besluit, wordt de zinsnede "die niet onder toepassing van Titel I van het VLAREM vallen" vervangen door de zinsnede "die niet in de indelingslijst zijn ingedeeld".

Artikel 446. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.30.2.6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 447. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.30.4.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 448. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.7.1.1, § 3, 5°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 449. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.7.3.3, § 2, 5°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt de zinsnede "Afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 450. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.7.4.3, § 2, 5°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt de zinsnede "Afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 451. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.7.5.4, § 3, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 452. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.8.2.7, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 453. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.8.2.8, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 454. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.9.1.2, § 2, van hetzelfde besluit, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 455. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.9.1.4, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 7 juni 2013, worden de woorden "in titel I van het VLAREM" vervangen door de woorden "in het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 456. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.9.2.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 457. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.9.2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 458. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.9.3.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 459. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.9.3.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 460. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.9.4.2, § 8, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 461. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.9.7.1, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 462. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.9.7.2, § 5, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 463. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.9.7.3, § 3, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 464. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.9.8.5, § 6bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 465. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.10.1, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 466. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.10.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 15 juni 1999 en 19 september 2008, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 467. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.32.10.3 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 468. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.10.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 469. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.32.10.7, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 470. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.33.0.4 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 471. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.41.1.4 van hetzelfde besluit, vernummerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 472. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.41.2.2, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 473. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.2.5 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunningsaanvraag" vervangen door de woorden "aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 474. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.2.19, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 475. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.2.21 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 476. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.43.2.22 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 477. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.2.24, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 478. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.43.2.25, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 479. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.2.34, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 480. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.3.16, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 481. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.43.3.18, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 482. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.43.3.19, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit" en wordt het woord "wijziging" vervangen door het woord "bijstelling".

Artikel 483. (23/02/2017- ...)

Artikel 5.43.3.20 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 5.43.3.20. Voor een nieuw te exploiteren stookinstallatie met een nominaal elektrisch vermogen van 300 MW of meer, of de verandering van stookinstallaties waarvoor de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning of, bij gebrek aan een dergelijke procedure, een milieuvergunning of een omgevingsvergunning is verleend op of na 25 juni 2009, en die na verandering een nominaal elektrisch vermogen van 300 MW of meer hebben, maakt de exploitant geschikte ruimte op de locatie van de installatie vrij om koolstofdioxide af te vangen en te comprimeren als voldaan is aan de volgende drie voorwaarden :
1° er zijn geschikte opslaglocaties voor de geologische opslag van koolstofdioxide voorhanden;
2° de bestaande faciliteiten voor het transport van koolstofdioxide zijn in technisch en economisch opzicht haalbaar;
3° de installatie is in technisch en economisch opzicht geschikt om voor koolstofdioxide afvang te worden aangepast.".

Artikel 484. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.3.24, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 485. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.43.3.25, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 486. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.43.3.26, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 487. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.3.37, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 488. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.43.4.3, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 489. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.45.2.1, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 490. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.45.2.3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 491. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.46.0.3 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 492. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.49.0.4, § 1, eerste lid, en § 2, 2°, d), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 493. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.51.4.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, 1°, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "Hoofdstuk XIVbis van titel I van het Vlarem" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk 1.5".

Artikel 494. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.53.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 495. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.53.4.1, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 496. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.53.4.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 497. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.53.4.5, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 498. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.53.4.6, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 499. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.53.6.2.7, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 500. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.53.6.3.1, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 501. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.53.6.4.5, § 1, § 2 en § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 502. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.55.2.4, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 503. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.55.2.7, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 504. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.57.1.1, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 505. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.57.1.2, § 2 en § 5, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 506. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.57.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 507. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.57.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 en 3 wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 2, tweede lid, 1°, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 508. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.59.1.2, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001, wordt de zinsnede "hoofdstuk IIIbis van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "het decreet van 25 april 2014".

Artikel 509. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.59.2.1, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 510. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.60.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 mei 2002 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 511. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.60.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 mei 2002 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 512. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.60.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 513. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.61.2, § 2 tot en met § 5, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 514. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.62.2.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 515. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.62.3.2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 516. (23/02/2017- ...)

In artikel 5bis.0.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt de zinsnede "artikel 20 van het Milieuvergunningsdecreet" vervangen door de zinsnede "artikel 5.4.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 517. (23/02/2017- ...)

In artikel 5bis.0.2, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt het woord "verkavelingsvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden".

Artikel 518. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5bis.15.5.4.3.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 3, eerste lid, wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "voorwaarden met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 4 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 519. (23/02/2017- ...)

In artikel 5bis.15.5.4.3.6, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 520. (23/02/2017- ...)

In artikel 5bis.15.5.4.8.5, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 521. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5bis.19.8.4.2.4, § 9, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 522. (23/02/2017- ...)

In artikel 5bis.19.8.4.5.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 3, eerste lid, wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "voorwaarden met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 4 wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 523. (23/02/2017- ...)

In artikel 5bis.19.8.4.5.6, § 4, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2011, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 524. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5bis.19.8.4.11.5, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 525. (23/02/2017- ...)

 In artikel 6.1.0.1. van hetzelfde besluit wordt de zin "Ze zijn evenwel niet van toepassing op de ingedeelde inrichtingen zoals bedoeld in art.2 van het decreet houdende de milieuvergunning." opgeheven.

Artikel 526. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.2.2.1.2, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "bijzondere milieuvoorwaarden".

Artikel 527. (23/02/2017- ...)

 In artikel 6.2.2.4.1, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 528. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.5.5.2, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt de zinsnede "afdeling bevoegd voor milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning,".

Artikel 529. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.5.5.3, § 1, eerste lid, 7°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009, wordt de zinsnede "afdeling bevoegd voor milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 530. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2, § 1, van bijlage 4.2.5.2 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 531. (23/02/2017- ...)

In artikel 4, § 2, eerste lid, 5°, van bijlage 4.2.5.2 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 532. (23/02/2017- ...)

 In artikel 3, § 1, eerste lid, van bijlage 4.2.5.4 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 533. (23/02/2017- ...)

In artikel 2 van bijlage 4.5.2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning,".

Artikel 534. (23/02/2017- ...)

In artikel 2, tweede lid, van bijlage 4.5.3 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning,".

Artikel 535. (23/02/2017- ...)

In bijlage 5.2.2.13 B bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de tekst :
T = A + B / ( lnP +C ) met T = temperatuur (K)
P = druk (MPa)
A = 42,6776 K
B = -3.892,7 K
C = -9,48654
wordt vervangen door wat volgt :
T = A + B / ( ln (P/10) + C ) met T = temperatuur (K)
P = druk (bar)
A = 42,6776 K
B = -3.892,7 K
C = -9,48654
2° in de grafiek worden de woorden "druk (bar)" vervangen door de woorden "absolute druk (bar)".

Artikel 536. (23/02/2017- ...)

In bijlage 5.2.2.13 C, punt 1.1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, wordt de zinsnede "verkleinen tot minstens 90% of een deeltjesgrootte van max 5mm" vervangen door de zinsnede "verkleinen zodat ten minste 90 gew. % van de deeltjes een maximale grootte hebben van 5 mm".

Artikel 537. (23/02/2017- ...)

In bijlage 5.3.1.a bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 538. (23/02/2017- ...)

In bijlage 5.3.1.b bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 539. (23/02/2017- ...)

In punt 21 van bijlage 5.3.2 bij hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 540. (23/02/2017- ...)

 In punt 24bis, c), van bijlage 5.3.2 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 541. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 542. (23/02/2017- ...)

 In hoofdstuk VII van bijlage 5.9 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "zoals bedoeld in rubriek 28.2. van de lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen (bijlage 1 van VLAREM I)" vervangen door de zinsnede "zoals vermeld in rubriek 28.2 van de indelingslijst".

Artikel 543. (23/02/2017- ...)

 In artikel 1 van bijlage 5.32.2.2bis bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 544. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden de bijlagen 1, 1.5.1.1, 1.5.1.2, 1.5.1.3, 2, 2bis, 2ter, 2quinquies, 3.3, 5 en 5bis ingevoegd, die bij dit besluit zijn gevoegd als respectievelijk bijlage 8 tot en met 18.

Hoofdstuk 3 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (... - ...)

Artikel 545. (23/02/2017- ...)

 In artikel 1, 4°, b) van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 1) worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
2° in punt 2) wordt de zinsnede "de werkzaamheden gemeld zijn, overeenkomstig artikel 4.2.2. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening" vervangen door de zinsnede "de handelingen, vermeld in artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gemeld zijn, conform hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning";
3° in punt 3) worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 546. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 en 17 januari 2014, worden tussen de woorden "stedenbouwkundige vergunning" en de woorden "werd gegeven" de woorden "of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen" ingevoegd.

Artikel 547. (23/02/2017- ...)

In artikel 23, eerste lid, 1° /1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning voor de saneringswerkzaamheden" vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor de saneringswerkzaamheden" en wordt de zinsnede "overeenkomstig artikel 4.2.2. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening" vervangen door de zinsnede "conform hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 548. (23/02/2017- ...)

In artikel 26, § 1, 1° /1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2013, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning voor de saneringswerkzaamheden" vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor de saneringswerkzaamheden" en wordt de zinsnede "overeenkomstig artikel 4.2.2. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening" vervangen door de zinsnede "conform hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Hoofdstuk 4 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de wijziging van waterkeringen, overstromingsbekkens, wachtbekkens en toegangswegen (... - ...)

Artikel 549. (23/02/2017- ...)

In artikel 2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de wijziging van waterkeringen, overstromingsbekkens, wachtbekkens en toegangswegen, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de woorden "een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsaanvraag" vervangen door de woorden "een aanvraag tot omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden".

Hoofdstuk 5 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (... - ...)

Artikel 550. (23/02/2017- ...)

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, wordt punt 15° vervangen door wat volgt :
"15° afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning : de afdeling bij het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid die bevoegd is voor de omgevingsvergunning;".

Artikel 551. (23/02/2017- ...)

In artikel 2, vierde lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996 of van andere uitvoeringsplannen in het kader van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening" vervangen door de zinsnede "toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of van andere uitvoeringsplannen in het kader van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening".

Artikel 552. (23/02/2017- ...)

In artikel 9, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, worden de woorden "regelmatige stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 553. (23/02/2017- ...)

In artikel 39, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt punt 2° vervangen door wat volgt :
"2° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning;".

Artikel 554. (23/02/2017- ...)

In artikel 40 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, tweede lid, 2°, wordt de zinsnede "de bouw- en de milieuvergunning" vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen en de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 3 wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
"3° een eensluidend verklaard afschrift van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit en van eventuele andere vereiste vergunningen;".

Hoofdstuk 6 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden (... - ...)

Artikel 555. (23/02/2017- ...)

In artikel 22, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen" en worden de woorden "de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de aanvraag van die vergunning".

Hoofdstuk 7 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen (... - ...)

Artikel 556. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "stedenbouwkundige vergunning" worden telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
2° aan paragraaf 3, 4°, worden de woorden "of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden" toegevoegd.

Hoofdstuk 8 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2000 tot bepaling van de categorieën van bedrijven waarvoor en de gebieden waarbinnen artikel 5.6.7, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening niet kan worden toegepast (... - ...)

Artikel 557. (23/02/2017- ...)

In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2000 tot bepaling van de categorieën van bedrijven waarvoor en de gebieden waarbinnen artikel 5.6.7, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening niet kan worden toegepast, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009, wordt de zinsnede "artikel 5.6.7, § 2, eerste lid" vervangen door de zinsnede "artikel 5.6.7, § 1, eerste lid".

Artikel 558. (23/02/2017- ...)

Artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 1. Afwijkingen van de stedenbouwkundige voorschriften, vermeld in artikel 5.6.7, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, kunnen niet worden toegestaan, als door de hernieuwing van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, die inrichting of activiteit geheel of gedeeltelijk ligt of zal liggen in een gebied dat als volgt is ingedeeld :
1° een groengebied, waaronder kan worden onderscheiden :
a) een natuurgebied;
b) een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of een natuurreservaat;
2° een natuurontwikkelingsgebied;
3° een overstromingsgebied;
4° een bosgebied.

De verbodsbepalingen, vermeld in het eerste lid, gelden niet voor het houden van dieren conform indelingsrubriek 9.3. tot en met 9.6. van de indelingslijst, opgenomen in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, met de bijbehorende installaties en opslagplaatsen.".

Artikel 559. (23/02/2017- ...)

Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 2. Afwijkingen van de stedenbouwkundige voorschriften, vermeld in artikel 5.6.7, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, kunnen niet worden toegestaan voor de hernieuwing van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking heeft op inrichtingen of activiteiten waarvoor een milieueffectrapport of een omgevingsveiligheidsrapport vereist is voor de volledigheid van de aanvraag van een omgevingsvergunning.".

Hoofdstuk 9 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester (... - ...)

Artikel 560. (23/02/2017- ...)

In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester worden de woorden "en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester" opgeheven.

Artikel 561. (31/12/2016- ...)

...

Artikel 562. (23/02/2017- ...)

In artikel 1/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt :
"1° aanvrager : de aanvrager van een omgevingsvergunning;";
2° in punt 3° wordt punt a) vervangen door wat volgt :
"a) hetzij vergund en nog niet uitgevoerd, als de aanvraag wordt ingediend binnen de geldigheidstermijn van de initiële omgevingsvergunning;".

Artikel 563. (23/02/2017- ...)

In artikel 3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, vierde lid, worden de woorden "Het vergunningverlenende bestuursorgaan" vervangen door de zinsnede "De bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 en 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,";
2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "het vergunningverlenende bestuursorgaan" vervangen door de zinsnede "de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 en 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,";
3° in paragraaf 3, derde lid, worden de woorden "Dat bestuursorgaan" vervangen door de zinsnede "Die bevoegde overheid, vermeld in het eerste lid,";
4° in paragraaf 3, vierde lid, worden de woorden "Het vergunningverlenende bestuursorgaan" vervangen door de zinsnede "De bevoegde overheid, vermeld in het eerste lid,".

Artikel 564. (23/02/2017- ...)

In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, wordt hoofdstuk III/1, dat bestaat uit artikel 3/1, opgeheven.

Artikel 565. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, wordt hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 4, opgeheven.

Artikel 566. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, wordt hoofdstuk IV/bis, dat bestaat uit artikel 4bis, opgeheven.

Hoofdstuk 10 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening (... - ...)

Artikel 567. (23/02/2017- ...)

In artikel 5, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009, wordt de zin "De voorzitter van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening dient deze commissie ook bijeen te roepen binnen vijftien dagen die volgen op een verzoek om advies over een vergunningsaanvraag, dat wordt voorgelegd door de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar overeenkomstig artikel 4.7.16, § 3, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening." opgeheven.

Hoofdstuk 11 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 mei 2000 ter uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen (... - ...)

Artikel 568. (23/02/2017- ...)

 In artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 mei 2000 ter uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 12 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing (... - ...)

Artikel 569. (23/02/2017- ...)

In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning tot ontbossing";
2° in het tweede lid wordt het woord "verkavelingsvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden".

Artikel 570. (23/02/2017- ...)

In artikel 3, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning tot ontbossing".

Artikel 571. (23/02/2017- ...)

In artikel 4, vierde lid, 2° en 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 572. (23/02/2017- ...)

In artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning tot ontbossing".

Artikel 573. (23/02/2017- ...)

 In artikel 8, vijfde lid, van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning tot ontbossen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning tot ontbossen" en de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 574. (23/02/2017- ...)

In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 575. (23/02/2017- ...)

 In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning tot ontbossing".

Artikel 576. (23/02/2017- ...)

In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 577. (23/02/2017- ...)

 In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "verkavelingsvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden".

Artikel 578. (23/02/2017- ...)

In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning tot ontbossing".

Artikel 579. (23/02/2017- ...)

In artikel 17, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning tot ontbossing".

Hoofdstuk 13 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van varkens (... - ...)

Artikel 580. (23/02/2017- ...)

 In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van varkens, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006, wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
"3° varkenshouder : de houder van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die onder de toepassing valt van de indelingsrubrieken 9.4 en 9.5 van de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;".

Artikel 581. (23/02/2017- ...)

In artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 582. (23/02/2017- ...)

 In artikel 9, § 9, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 14 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer (... - ...)

Artikel 583. (23/02/2017- ...)

In artikel 2, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 1°, a), wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in punt 3°, a), wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
3° in punt 4°, a), wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 584. (23/02/2017- ...)

In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de zinsnede "lozings- respectievelijk milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning respectievelijk omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 15 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 houdende de nadere bepaling van de regels en bevoegdheden voor de uitvoering van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen op de onbevaarbare waterlopen (... - ...)

Artikel 585. (23/02/2017- ...)

In artikel 6, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2002 houdende de nadere bepaling van de regels en bevoegdheden voor de uitvoering van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen op de onbevaarbare waterlopen, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de woorden "aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsaanvraag" vervangen door de woorden "aanvraag tot omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden".

Hoofdstuk 16 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2003 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee (... - ...)

Artikel 586. (23/02/2017- ...)

 In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2003 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006, wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
"3° rundveehouder : de houder van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die onder de toepassing valt van de indelingsrubriek 9.4.2, 9.4.3 en/of 9.5, vermeld in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 587. (23/02/2017- ...)

In artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 588. (23/02/2017- ...)

In artikel 9, § 9, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 17 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid (... - ...)

Artikel 589. (23/02/2017- ...)

 In artikel 21, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2013, wordt de zinsnede "het decreet van 18 juni 1985 betreffende de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Hoofdstuk 18 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting (... - ...)

Artikel 590. (23/02/2017- ...)

In artikel I.4 van de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 591. (23/02/2017- ...)

 In artikel II.8.1, tweede lid, van de bijlage bij hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 592. (23/02/2017- ...)

Artikel II.8.2 van de bijlage bij hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt :
"II.8.2 Stedenbouw
De opstalgever verklaart dat voor het goed dat hierbij in opstal wordt gegeven, geen omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden of geen stedenbouwkundig attest is uitgereikt waaruit blijkt dat een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen verkregen zou kunnen worden, en dat het bijgevolg niet zeker is dat op het goed kan worden gebouwd of dat er op het goed een vaste of verplaatsbare inrichting kan worden aangebracht die voor bewoning kan worden gebruikt.

De opstalhouder zal geen enkel gebouw, noch vaste of verplaatsbare inrichting die voor bewoning gebruikt zou kunnen worden, op het hierbij in opstal gegeven goed mogen oprichten zonder omgevingsvergunning. Hij kan die vergunning aanvragen zonder tussenkomst van of verhaal tegen de opstalgever.

In het algemeen zal de opstalhouder, in het geval hij op het goed bouwt, herbouwt, verbouwt, sloopt of de functie ervan wijzigt, of als hij het goed eventueel onteigent of onderwerpt aan een rooilijnplan, zich moeten onderwerpen aan alle bestaande en toekomstige reglementen en voorschriften die de bevoegde overheden hebben vastgesteld of nog zullen vaststellen, zonder tussenkomst van of verhaal tegen de opstalgever.

De aandacht van de partijen wordt erop gevestigd dat de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning van toepassing zijn op de huidige opstal.

Om te voldoen aan de vereisten, vermeld in artikel 5.2.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, verklaren de partijen dat (aan te vullen) ...

Daarnaast is artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dat de omgevingsvergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen regelt, van toepassing.".

Artikel 593. (23/02/2017- ...)

In artikel II.13 van de bijlage bij hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunningen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 19 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van "Toerisme voor Allen" (... - ...)

Artikel 594. (23/02/2017- ...)

In artikel 10, tweede lid, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de erkenning en de financiële ondersteuning van verblijven in het kader van "Toerisme voor Allen", vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008, wordt de zinsnede "stedenbouwkundige vergunning, afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 595. (23/02/2017- ...)

In artikel 22 van hetzelfde besluit wordt het woord "bouwvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 596. (23/02/2017- ...)

In artikel 25 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008, wordt het woord "bouwvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 20 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende het toekennen van een gewestbijdrage aan grijswaterleveranciers voor de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen (... - ...)

Artikel 597. (23/02/2017- ...)

In artikel 1, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende het toekennen van een gewestbijdrage aan grijswaterleveranciers voor de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2010, wordt de zinsnede "als vermeld in bijlage 1, rubriek 53, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "als vermeld in rubriek 53 van de indelingslijst, als vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Hoofdstuk 21 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (... - ...)

Artikel 598. (23/02/2017- ...)

In artikel 3, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 599. (23/02/2017- ...)

In bijlage II, 11, b), bij hetzelfde besluit wordt de zinsnede "rubriek 17.3, bijlage I, titel I van Vlarem" vervangen door de zinsnede "rubriek 17.3 van de indelingslijst zoals vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Hoofdstuk 22 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode (... - ...)

Artikel 600. (23/02/2017- ...)

In artikel 5, eerste lid, 3°, van bijlage VI bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 oktober 2013, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 601. (23/02/2017- ...)

In artikel 6, eerste lid, 3°, van bijlage VI bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 oktober 2013, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 23 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 inzake de minimale weguitrusting (... - ...)

Artikel 602. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 inzake de minimale weguitrusting, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 24 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (... - ...)

Artikel 603. (23/02/2017- ...)

In artikel 15, derde lid, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 25 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging (... - ...)

Artikel 604. (23/02/2017- ...)

In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging worden de volgende wijzigingen aangebracht
1° in paragraaf 1, a), wordt de zinsnede "lozings- en milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning en omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 3, a), en paragraaf 4, a), wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning en omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 605. (23/02/2017- ...)

In artikel 3, § 1 en § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "lozings-respectievelijk milieuvergunning" telkens vervangen door de zinsnede "lozingsvergunning, respectievelijk omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 26 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging (... - ...)

Artikel 606. (23/02/2017- ...)

In artikel 2, § 1, 1°, a), § 1, 3°, a), en § 1, 4°, a), van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007, wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 607. (23/02/2017- ...)

In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit" en wordt de zinsnede "lozings- respectievelijk milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning respectievelijk omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de zinsnede "lozings- respectievelijk milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning respectievelijk omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 27 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking (... - ...)

Artikel 608. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2, § 7, tweede lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 609. (23/02/2017- ...)

 In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 3, 2°, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 4, 2°, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 610. (23/02/2017- ...)

In artikel 12, tweede lid, 5°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als bedoeld onder rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 van bijlage 1 bij Vlarem I" vervangen door de zinsnede "een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 611. (23/02/2017- ...)

 In artikel 21, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als bedoeld onder rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 van bijlage 1 bij het Vlarem I vervangen door de zinsnede "een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 612. (23/02/2017- ...)

 In het opschrift van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunningen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 613. (23/02/2017- ...)

In artikel 24, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden "de milieuvergunningsverlenende overheden" telkens vervangen door de woorden "de overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen" en wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 614. (23/02/2017- ...)

 In artikel 25, § 1, 2°, en § 2, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunningen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 615. (23/02/2017- ...)

In artikel 28, § 6, van hetzelfde besluit worden de woorden "de milieuvergunningsverlenende overheden" telkens vervangen door de woorden "de overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen" en wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 28 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en bodembescherming (... - ...)

Artikel 616. (23/02/2017- ...)

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 15 maart 2013, wordt punt 4° vervangen door wat volgt :
"4° decreet betreffende de omgevingsvergunning : het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;".

Artikel 617. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 618. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 619. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 620. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 621. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 622. (23/02/2017- ...)

 In artikel 81, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit wordt het woord "Milieuvergunningsdecreet" vervangen door de woorden "decreet betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 623. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 624. (23/02/2017- ...)

In artikel 102 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° ...;
2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt :
"3° door de voorgestelde aanpassing is voor de meldingsplichtige inrichting of de inrichting met verplichte omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, opgenomen in het conform verklaarde bodemsaneringsproject of het conform verklaarde beperkt bodemsaneringsproject, krachtens de geldende regelgeving een milieueffectrapport of een veiligheidsrapport vereist;".

Artikel 625. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 626. (23/02/2017- ...)

In artikel 122, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2012, wordt punt a) vervangen door wat volgt :
"a) de toestand betreffende de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit;".

Artikel 627. (23/02/2017- ...)

In artikel 161, § 2, 4°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2011, wordt de zinsnede "volgens rubriek 60 van bijlage 1 bij Vlarem I" telkens vervangen door de zinsnede "volgens rubriek 60 van de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 628. (23/02/2017- ...)

In artikel 175, § 2, 1°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "een vergunde inrichting als vermeld in subrubriek 20.3.5 of rubriek 30 van bijlage 1 van het besluit van Vlarem I" vervangen door de zinsnede "een vergunde inrichting als vermeld in subrubriek 20.3.5 of rubriek 30 van de indelingslijst vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Hoofdstuk 29 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen (... - ...)

Artikel 629. (23/02/2017- ...)

In artikel 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende bepaling van de nadere regels voor de opmaak, de actualisering en de financiering van het register van de onbebouwde percelen worden tussen het woord "verkavelingsvergunning" en het woord "bestaat" de woorden "of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden" ingevoegd.

Artikel 630. (23/02/2017- ...)

In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar" vervangen door de woorden "gemeentelijke omgevingsambtenaar";
2° in het tweede lid worden de woorden "provinciale stedenbouwkundige ambtenaar of provinciale ambtenaar bevoegd voor het grond- en pandenbeleid" vervangen door de woorden "provinciale ambtenaar, bevoegd voor de ruimtelijke ordening of het grond- en pandenbeleid".

Hoofdstuk 30 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de samenstelling, organisatie en werking van de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO) (... - ...)

Artikel 631. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2, eerste lid, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2008 betreffende de samenstelling, organisatie en werking van de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO) worden de woorden "gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren" vervangen door de woorden "gemeentelijke omgevingsambtenaren met voldoende kennis van de ruimtelijke ordening".

Hoofdstuk 31 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (... - ...)

Artikel 632. (23/02/2017- ...)

 In artikel 13, § 3, eerste lid, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 32 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (... - ...)

Artikel 633. (23/02/2017- ...)

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 11° wordt vervangen door wat volgt :
"11° decreet betreffende de omgevingsvergunning : het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;"
2° punt 22° wordt vervangen door wat volgt :
"22° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning : de afdeling bij het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie, die bevoegd is voor de omgevingsvergunning;";
3° punt 26° wordt vervangen door wat volgt :
"26° de afdeling, bevoegd voor erkenningen : de afdeling bij het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie, die bevoegd is voor de omgevingsvergunning;";

Artikel 634. (23/02/2017- ...)

In artikel 12, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor de milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 635. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 636. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 637. (23/02/2017- ...)

In artikel 23 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt 5° vervangen door wat volgt :
"5° het decreet betreffende de omgevingsvergunning;".

Artikel 638. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 639. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 640. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 641. (23/02/2017- ...)

In artikel 28/1, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt het woord "Milieuvergunningendecreet" vervangen door de woorden "decreet betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 642. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 643. (23/02/2017- ...)

 In artikel 30, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord "Milieuvergunningendecreet" vervangen door de woorden "decreet betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 644. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 645. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 646. (23/02/2017- ...)

In artikel 35/6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 647. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 648. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 649. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 650. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 651. (23/02/2017- ...)

 In bijlage VIII van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, wordt de zinsnede "vermeld in de lijst van hinderlijke inrichtingen, opgenomen als bijlage I bij titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "vermeld in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Hoofdstuk 33 Wijzigingen van het Soortenbesluit van 15 mei 2009 (... - ...)

Artikel 652. (23/02/2017- ...)

 In artikel 23, tweede lid, van het Soortenbesluit van 15 mei 2009, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 8° wordt vervangen door wat volgt :
"8° een omgevingsvergunning, verleend met toepassing van artikel 6, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, voor een project of voor een verandering van een project waarvoor ook een afwijking krachtens de bepalingen van dit besluit nodig is, in voorkomend geval onder de voorwaarden en lasten, vermeld in de vergunning of afwijking.";
2° punt 9° wordt opgeheven.

Hoofdstuk 34 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies (... - ...)

Artikel 653. (23/02/2017- ...)

In artikel 1, 19°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2012, worden de woorden "of een stedenbouwkundig uittreksel" vervangen door de zinsnede ", een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of een uittreksel uit het plannen- en vergunningenregister".

Hoofdstuk 35 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende sommige aspecten van de planbatenheffing (... - ...)

Artikel 654. (23/02/2017- ...)

In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende sommige aspecten van de planbatenheffing worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het derde lid wordt het woord "verkavelingsvergunning" telkens vervangen door de woorden "verkavelingsvergunning of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden";
2° in het vierde lid worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 36 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen (... - ...)

Artikel 655. (23/02/2017- ...)

In artikel 7, § 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 37 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers (... - ...)

Artikel 656. (23/02/2017- ...)

In artikel 47 van bijlage XII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers worden tussen de woorden "stedenbouwkundige vergunning" en de woorden "voor de geplande bouwwerkzaamheden" de woorden "of omgevingsvergunning" ingevoegd.

Hoofdstuk 38 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen (... - ...)

Artikel 657. (23/02/2017- ...)

In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen wordt de zinsnede ", projectvergaderingen" opgeheven.

Artikel 658. (23/02/2017- ...)

In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt :
" § 1. In de gevallen waarin met toepassing van artikel 24 en 42 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning advies moet worden gevraagd over de aanvragen tot een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden, wordt ook advies gevraagd bij de behandeling van de aanvraag van een stedenbouwkundig attest.

Aan de adviesvereiste, vermeld in het eerste lid, kan worden voorbijgegaan als het advies niet wordt verleend binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de dag van de ontvangst van de adviesvraag.".

Artikel 659. (23/02/2017- ...)

 In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, wordt hoofdstuk 2, dat bestaat uit artikel 5 tot en met 9, opgeheven.

Hoofdstuk 39 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (... - ...)

Artikel 660. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 661. (23/02/2017- ...)

 In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 en 16 mei 2014, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
"De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of vergunningen voor het verkavelen van gronden, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van omgevingsvergunningen, met behoud van de toepassing van de andere regelgeving die van toepassing is.".

Artikel 662. (23/02/2017- ...)

Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, wordt opgeheven.

Hoofdstuk 40 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is (... - ...)

Artikel 663. (23/02/2017- ...)

In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° tussen de woorden "tot bepaling van" en het woord "handelingen" wordt het woord "stedenbouwkundige" ingevoegd;
2° de woorden "stedenbouwkundige vergunning" worden vervangen door het woord "omgevingsvergunning".

Artikel 664. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.3 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunningen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 665. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.4 van hetzelfde besluit worden de woorden "of verkavelingsvergunningen" vervangen door de zinsnede ", verkavelingsvergunningen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden".

Artikel 666. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de woorden "Een stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 667. (23/02/2017- ...)

 In artikel 3.1 van hetzelfde besluit worden de woorden "Een stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 668. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
2° in punt 6° wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "milieuvergunning of de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 669. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.1 van hetzelfde besluit, vervangen en vernummerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 670. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 671. (23/02/2017- ...)

 In artikel 6.1 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 672. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 673. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.1 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 674. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 675. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.3 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 676. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.4 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 677. (23/02/2017- ...)

 In artikel 8.1 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 678. (23/02/2017- ...)

In artikel 8.2, 8°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 679. (23/02/2017- ...)

 In artikel 8.3 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 680. (23/02/2017- ...)

In artikel 8.4, eerste lid, en artikel 8.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 681. (23/02/2017- ...)

 In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 682. (23/02/2017- ...)

 In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 november 2010, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 683. (23/02/2017- ...)

In artikel 11.1, 11.2, 11.3, 11.4, 11.5, 11.6, 11.7, 11.8, 12.1, 12.2, 12.3 en 13.1 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 684. (23/02/2017- ...)

In artikel 13.2 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 41 Wijziging van het VLAREL van 19 november 2010 (... - ...)

Artikel 685. (23/02/2017- ...)

In artikel 4, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden punt 6° en 7° vervangen door wat volgt :
"6° de afdeling bevoegd voor erkenningen : de afdeling bij het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie, die bevoegd is voor de omgevingsvergunning;
7° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning : de afdeling bij het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie, die bevoegd is voor de omgevingsvergunning.".

Artikel 686. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 687. (23/02/2017- ...)

 In artikel 18 wordt de zinsnede "vastgesteld in bijlage 1 van titel I van het VLAREM" telkens vervangen door de zinsnede "vastgesteld in de indelingslijst vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 688. (23/02/2017- ...)

 In artikel 19, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 689. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 690. (23/02/2017- ...)

In artikel 32, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 691. (23/02/2017- ...)

In artikel 42 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 4° wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning";
2° in punt 5° wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning";
3° in punt 6° wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" telkens vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning";
4° in punt 7° wordt de zinsnede "de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen" vervangen door de zinsnede "de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning".

Artikel 692. (23/02/2017- ...)

In bijlage 2 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "Milieuvergunningsprocedures" wordt vervangen door de woorden "Procedures inzake de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten";
2° de woorden "stedenbouwkundige vergunning" worden vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen";
3° het woord "milieuvergunningsaanvraag" wordt vervangen door de woorden "aanvraag tot het bekomen van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 693. (23/02/2017- ...)

In bijlage 17 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "bijlage 1 van titel 1 van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Hoofdstuk 42 Wijzigingen van het Energiebesluit van 19 november 2010 (... - ...)

Artikel 694. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.1.1, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 2° wordt de zinsnede "de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009" vervangen door de zinsnede "de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals dat artikel gold voor de wijziging ervan bij het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning";
2° punt 19° wordt vervangen door wat volgt :
"19° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning : de afdeling bij het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie, die bevoegd is voor de omgevingsvergunning;";
3° er wordt een punt 73/1° ingevoegd, dat luidt als volgt :
"73/1° omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen : de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen als vermeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en artikel 2, eerste lid, 7°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;";
4° in punt 98° wordt de zinsnede "de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009" vervangen door de zinsnede "de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals dat artikel gold voor de wijziging ervan bij het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 695. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 7°, a), van hetzelfde besluit worden de woorden "de stedenbouwkundige aanvraag en de milieuvergunningsaanvraag" vervangen door de zinsnede "de stedenbouwkundige aanvraag, de milieuvergunningsaanvraag of de omgevingsvergunningsaanvraag".

Artikel 696. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.2/1.7, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden "milieuvergunning of een stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de zinsnede "milieuvergunning, een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning";
2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden "milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen" vervangen door de zinsnede "milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of omgevingsvergunningen";
3° in het vierde lid worden de woorden "geen milieu- of stedenbouwkundige vergunningen" vervangen door de zinsnede "geen milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of omgevingsvergunningen".

Artikel 697. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.4.1/1/1, zesde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 698. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.4.1/3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, inleidende zin, worden de woorden "de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of van de omgevingsvergunning";
2° in het eerste lid, 1° en 2°, worden de woorden "verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 699. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.5.5, § 7, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "gewestelijke milieuvergunningscommissie" worden telkens vervangen door de woorden "gewestelijke omgevingsvergunningscommissie";
2° in het tweede lid wordt punt 1° vervangen door wat volgt :
"1° de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning;".

Artikel 700. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.4.2, § 1, zevende lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "milieuvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 701. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.4.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 4, eerste lid, 1°, worden de woorden "aanvraag tot het bekomen van een milieuvergunning of een aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de zinsnede "aanvraag tot het bekomen van een milieuvergunning, een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning";
2° in paragraaf 4, eerste lid, 2°, worden de woorden "milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen" vervangen door de zinsnede "milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of omgevingsvergunningen";
3° in paragraaf 5, eerste lid, wordt punt 6° vervangen door wat volgt :
"6° een verwijzing naar de verleende milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen en omgevingsvergunningen.".

Artikel 702. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.5.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 4, eerste lid, 1°, worden de woorden "aanvraag tot het bekomen van een milieuvergunning of een aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de zinsnede "aanvraag tot het bekomen van een milieuvergunning, een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning";
2° in paragraaf 4, eerste lid, 2°, worden de woorden "milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen" vervangen door de zinsnede "milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of omgevingsvergunningen";
3° in paragraaf 5, eerste lid, wordt punt 6° vervangen door wat volgt :
"6° een verwijzing naar de verleende milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen en omgevingsvergunningen.".

Artikel 703. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.6.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 4, eerste lid, 1°, worden de woorden "aanvraag tot het bekomen van een milieuvergunning of een aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de zinsnede "aanvraag tot het bekomen van een milieuvergunning, een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning";
2° in paragraaf 4, eerste lid, 2°, worden de woorden "milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen" vervangen door de zinsnede "milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of omgevingsvergunningen";
3° in paragraaf 5, eerste lid, wordt punt 5° vervangen door wat volgt :
"5° een verwijzing naar de verleende milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen en omgevingsvergunningen.".

Artikel 704. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011 en 29 november 2013, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 705. (23/02/2017- ...)

 In artikel 9.1.2, § 3 en § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd" vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd".

Artikel 706. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 september 2012 en 29 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, 5°, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
2° in paragraaf 1, 6° tot 8°, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
3° in paragraaf 2, eerste lid, 4°, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
4° in paragraaf 2, eerste lid, 5° tot 7°, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
5° in paragraaf 2, tweede lid, 1°, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
6° in paragraaf 2, tweede lid, 2° en 3°, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
7° in paragraaf 4 worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd" telkens vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen aangevraagd".

Artikel 707. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.11/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 1° worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
2° in punt 2° en 3° worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 708. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.12/1, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 709. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.12/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 710. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.12/3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 711. (23/02/2017- ...)

 In artikel 9.1.13, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 712. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.17 van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 713. (23/02/2017- ...)

 In artikel 9.1.20 van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 714. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de zinsnede "tijdelijke vergunning, met toepassing van artikel 4.6.1, in fine, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009" wordt vervangen door de zinsnede "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor bepaalde duur, met toepassing van artikel 68, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning";
2° de woorden "die tijdelijke vergunning" worden vervangen door de woorden "die omgevingsvergunning van bepaalde duur".

Artikel 715. (23/02/2017- ...)

In artikel 9.1.30, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 716. (23/02/2017- ...)

 In artikel 9.1.32, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, wordt de zinsnede "een stedenbouwkundige vergunning, van de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de zinsnede "een stedenbouwkundige vergunning of een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 43 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de procedure en de uitvoeringsmodaliteiten voor het voorbereiden, het uitvoeren en het opvolgen van de projecten in het projectgrindwinningscomité (... - ...)

Artikel 717. (23/02/2017- ...)

In artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de procedure en de uitvoeringsmodaliteiten voor het voorbereiden, het uitvoeren en het opvolgen van de projecten in het projectgrindwinningscomité wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt :
" § 2. De individuele vergunning voor projectgrindwinning wordt door de minister verleend nadat de omgevingsvergunning voor de stedenbouwkundige handelingen, vermeld in het maatschappelijk project, is verleend, voorzover de houder van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of de kandidaat-exploitant voldoet aan de vereisten die in het maatschappelijk project zijn vermeld.

De vergunning voor projectgrindwinning kan worden overgedragen na goedkeuring door de minister.".

Hoofdstuk 44 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende bepalingen van rechten en plichten van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk en hun klanten met betrekking tot de levering van water bestemd voor menselijke consumptie, de uitvoering van de saneringsverplichting en het algemeen waterverkoopreglement. (... - ...)

Artikel 718. (23/02/2017- ...)

In artikel 9, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende bepalingen van rechten en plichten van de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk en hun klanten met betrekking tot de levering van water bestemd voor menselijke consumptie, de uitvoering van de saneringsverplichting en het algemeen waterverkoopreglement wordt de zinsnede "lozings- of milieuvergunning" vervangen door de woorden "lozingsvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 45 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder investeringssubsidies kunnen worden toegekend aan toeristische logiezen (... - ...)

Artikel 719. (23/02/2017- ...)

In artikel 5, § 3, eerste lid, 1°, b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder investeringssubsidies kunnen worden toegekend aan toeristische logiezen worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de zinsnede "stedenbouwkundige vergunning als vermeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009" wordt vervangen door de zinsnede "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen als vermeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening";
2° de woorden "een stedenbouwkundige vergunning" worden vervangen door de woorden "een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen";
3° de woorden "de akteneming door het college van burgemeester en schepenen van de melding" worden vervangen door de zinsnede "de meldingsakte, vermeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Hoofdstuk 46 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (... - ...)

Artikel 720. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 721. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2.4.2.2, 6°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 722. (23/02/2017- ...)

In artikel 4.2.2 van hetzelfde besluit, wordt het woord "Milieuvergunningendecreet" vervangen door de woorden "Decreet betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 723. (23/02/2017- ...)

 In artikel 4.3.3, § 1 en § 4, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 724. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 725. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 726. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 727. (23/02/2017- ...)

In artikel 5.2.4.8, § 4, 2°, van hetzelfde besluit, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 728. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5.2.5.3 van hetzelfde besluit, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 729. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.2.1.4, derde lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord "milieuvergunning" wordt vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° het woord "Milieuvergunningendecreet" wordt vervangen door de woorden "decreet betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 730. (23/02/2017- ...)

In artikel 7.3.1.2 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt :
" § 1. De afvalstoffenproducenten en grondstoffenproducenten die zijn opgenomen in de selectie, vermeld in artikel 7.3.1.1, eerste lid, alsook de afvalstoffenproducenten van bedrijfsafvalstoffen, vermeld in de indelingslijst, vermeld in artikel van 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, brengen verslag uit over de in het vorige kalenderjaar geproduceerde afvalstoffen en grondstoffen.".

Artikel 731. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 732. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 733. (23/02/2017- ...)

 In bijlage 10.7 bij hetzelfde besluit wordt de zinsnede "vermeld in de lijst van hinderlijke inrichtingen, opgenomen als bijlage I bij titel I van het Vlarem, met de letter R in de zevende kolom" vervangen door de zinsnede "opgenomen in de indelingslijst, vermeld in artikel van 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met de letter R in de zevende kolom".

Hoofdstuk 47 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen (... - ...)

Artikel 734. (23/02/2017- ...)

In artikel 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 6°, b), wordt de zinsnede "zoals omschreven in de indelingslijst in bijlage 1 van titel I van het VLAREM en aangeduid met de letter Y in de vierde kolom van de indelingslijst" vervangen door de zinsnede : "zoals omschreven in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, aangeduid met de letter Y in de vierde kolom van de indelingslijst";
2° in punt 13°, b), wordt het woord "milieuvergunning(en)" vervangen door het woord "omgevingsvergunning(en)".

Artikel 735. (23/02/2017- ...)

In artikel 9, § 1, en § 2, 3°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 736. (23/02/2017- ...)

 In artikel 11, § 2, 3°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 737. (23/02/2017- ...)

 In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste en tweede lid, wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in paragraaf 1, derde lid, wordt het woord "milieuvergunningssituatie" vervangen door de woorden "situatie inzake de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
4° in paragraaf 2, derde lid, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit" en wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "voorwaarden met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 738. (23/02/2017- ...)

In artikel 23, eerste, tweede en vierde lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 739. (23/02/2017- ...)

In artikel 36, derde lid, 4°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunningen" vervangen door de woorden "omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 740. (23/02/2017- ...)

In artikel 43, § 1, eerste lid, 1° tot en met 3°, en tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 741. (23/02/2017- ...)

In bijlage 2, 5°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 742. (23/02/2017- ...)

In bijlage 3 bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in hoofdstuk 2, 19°, a), en 20°, a), wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit";
2° in hoofdstuk 3, 3.2, negende alinea, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 743. (23/02/2017- ...)

 In bijlage 5, derde alinea, 4°, bij hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning(en)" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 48 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende toerismesubsidies (... - ...)

Artikel 744. (23/02/2017- ...)

In artikel 7, § 7, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende toerismesubsidies, wordt tussen de woorden "een stedenbouwkundige vergunning" en de woorden "of een stedenbouwkundig attest" de zinsnede ", een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen" ingevoegd.

Hoofdstuk 49 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid (... - ...)

Artikel 745. (23/02/2017- ...)

In artikel 4, § 2, vijfde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen" en wordt de zinsnede "artikel 4.7.16, § 1 of artikel 4.7.26, § 4, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009" vervangen door de zinsnede "artikel 24, eerste lid, artikel 42, eerste lid, of artikel 59, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".

Artikel 746. (23/02/2017- ...)

 In artikel 43, § 2, 1°, c), van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 747. (23/02/2017- ...)

 In artikel 47, § 2, 1°, c), van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 748. (23/02/2017- ...)

In artikel 55, § 3, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Artikel 749. (23/02/2017- ...)

In artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 50 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2013 tot bepaling van de nadere regels inzake het planologisch attest (... - ...)

Artikel 750. (23/02/2017- ...)

In artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2013 tot bepaling van de nadere regels inzake het planologisch attest, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar" vervangen door de woorden "gemeentelijke omgevingsambtenaar";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar" vervangen door de woorden "gemeentelijke omgevingsambtenaar".

Hoofdstuk 51 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen (... - ...)

Artikel 751. (23/02/2017- ...)

In artikel 18, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt :
"1° 36 maanden als er een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen nodig is met toepassing van artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;";
2° in punt 2° worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 52 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan (... - ...)

Artikel 752. (23/02/2017- ...)

In artikel 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt :
"2° bouwgrond : de grond, met uitsluiting van kavels, die paalt aan een voldoende uitgeruste weg als vermeld in artikel 4.3.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, en die ligt in een woongebied of in een woonuitbreidingsgebied dat al voor bebouwing in aanmerking komt met toepassing van artikel 5.6.6 van de voormelde codex;";
2° in punt 4° worden tussen de woorden "een verkavelingsvergunning" en de woorden "van een niet vervallen" de woorden "of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden" ingevoegd.

Artikel 753. (23/02/2017- ...)

 In artikel 10, vierde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 53 Wijzigingen van het Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 (... - ...)

Artikel 754. (23/02/2017- ...)

Aan artikel 2.1.6.0.2, 1°, van het Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 worden de woorden "of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen" toegevoegd.

Artikel 755. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2.1.6.0.3, 1°, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden "stedenbouwkundige vergunning" en de woorden "voor de renovatiewerkzaamheden" de woorden "of omgevingsvergunning" ingevoegd.

Artikel 756. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.6.7.0.1, § 2, eerste lid, 5°, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning en milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit of voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 54 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 betreffende de voorafgaande vergunning voor centra voor kortverblijf en woonzorgcentra en tot wijziging van de regels betreffende de voorafgaande vergunning en de erkenning van die centra (... - ...)

Artikel 757. (23/02/2017- ...)

In artikel 9, tweede lid, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 betreffende de voorafgaande vergunning voor centra voor kortverblijf en woonzorgcentra en tot wijziging van de regels betreffende de voorafgaande vergunning en de erkenning van die centra worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning" telkens vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 55 Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie (... - ...)

Artikel 758. (23/02/2017- ...)

In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 12° wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit" en wordt de zinsnede "decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning";
2° in punt 18° wordt de zinsnede "als vermeld in subrubriek 53.2 van de indelingslijst van het VLAREM I;" vervangen door de zinsnede "als vermeld in subrubriek 53.2 van de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid";
3° in punt 19° wordt de zinsnede "als vermeld in de rubriek 3.6.4 van bijlage 1 bij het VLAREM" vervangen door de zinsnede "als vermeld in de rubriek 3.6.4 van de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 759. (23/02/2017- ...)

In artikel 2, § 1, derde lid, 6°, van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Hoofdstuk 56 Wijzigingen van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 (... - ...)

Artikel 760. (23/02/2017- ...)

Artikel 6.3.1 van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 6.3.1. § 1. Als voor de handelingen aan of in beschermde goederen een omgevingsvergunning of een vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking overeenkomstig de VCRO, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het Bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu vereist is, wordt de aanvraag van een toelating ingediend conform de bepalingen van artikel 6.4.4, § 2 en § 3, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

§ 2. Als de handelingen aan of in beschermde goederen overeenkomstig de bepalingen van de VCRO, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het Bosdecreet van 13 juni 1990 en het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu zijn vrijgesteld van vergunning, toelating of machtiging, wordt de aanvraag van een toelating voor handelingen aan of in beschermde monumenten, beschermde cultuurhistorische landschappen of beschermde archeologische sites ingediend en behandeld volgens de procedure, vermeld in artikel 6.3.2 tot en met 6.3.11 van dit besluit.".

Artikel 761. (23/02/2017- ...)

 In artikel 6.3.2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 762. (23/02/2017- ...)

Artikel 6.3.27 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 6.3.27. Deze onderafdeling is van toepassing op de administratieve beroepen tegen een beslissing houdende de toekenning of weigering van een vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking overeenkomstig het Bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu voor een handeling als vermeld in artikel 6.4.4, § 2 en § 3, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, als in het beroepschrift middelen worden opgeworpen tegen het advies van het agentschap over die vergunning, toelating, machtiging, ontheffing of afwijking.".

Artikel 763. (23/02/2017- ...)

In artikel 6.5.1 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning" telkens vervangen door de zinsnede "het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid".

Artikel 764. (23/02/2017- ...)

In artikel 11.2.34, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden "de stedenbouwkundige vergunning" vervangen door de woorden "de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".

Hoofdstuk 57 Wijzigingen van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014 (... - ...)

Artikel 765. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.3 van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "artikel 30bis, § 4, van titel I van het VLAREM kan in de milieuvergunning" vervangen door de zinsnede "artikel 3.3.0.3, 3°, van titel II van het VLAREM kan in de omgevingsvergunning".

Artikel 766. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt de zinsnede "In afwijking van artikel 30bis, § 10, van titel I van het VLAREM, en met behoud van de toepassing van artikel 30bis, § 4, van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "In afwijking van artikel 1.9, 5°, van dit besluit, en met behoud van de toepassing van artikel 3.3.0.3, 3°, van titel II van het VLAREM", wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door het woord "omgevingsvergunning" en wordt het woord "milieuvergunningsvoorwaarden" vervangen door de woorden "bijzondere milieuvoorwaarden";
2° het derde en vierde lid worden vervangen door wat volgt :
"De vraag tot afwijking, vermeld in het eerste lid, wordt met een beveiligde zending ingediend bij de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.
De afwijkingsaanvraag omvat de volgende gegevens :
1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de aanvrager;
2° de naam en, in voorkomend geval, het ondernemersnummer van de exploitant;
3° de identificatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die het voorwerp uitmaakt van de afwijkingsaanvraag;
4° de vermelding van het toepasselijke BREF, de toepasselijke BBT uit de BBT-conclusies en, voor zover dat van toepassing is, de overeenkomstige voorwaarden met betrekking tot de emissiegrenswaarden, alsook de artikelen van dit besluit waarvoor de afwijking wordt aangevraagd;
5° een beoordeling waaruit blijkt dat het behalen van emissieniveaus die samenhangen met de BBT zoals beschreven in de BBT-conclusies, zou leiden tot buitensporige hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, als gevolg van een van de volgende oorzaken :
a) de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de installatie in kwestie;
b) de technische kenmerken van de installatie in kwestie;
6° een voorstel van emissiegrenswaarden waarbij wordt aangetoond dat ze niet hoger zijn dan :
a) de desbetreffende emissiegrenswaarden, vermeld in titel II van het VLAREM, als er niet in een afwijkingsmogelijkheid van titel II van het VLAREM is voorzien;
b) de eventueel toepasselijke grenswaarden, vermeld in bijlage 2;
7° een voorstel van maatregelen die waarborgen dat er geen aanzienlijke verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt;
8° een nota waarin wordt aangetoond dat de voorgestelde maatregelen beantwoorden aan de BBT, met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 3.3 van titel II van het VLAREM.";
3° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"De afwijking, vermeld in het eerste lid, is geldig tot een van de volgende gevallen zich voordoet :
1° de geldigheidsduur van de omgevingsvergunning waarop ze betrekking heeft verstrijkt;
2° als de afwijking voor een beperkte termijn werd verleend, bij het verstrijken van deze termijn;
3° de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning :
a) stelt de bijzondere milieuvoorwaarden bij als gevolg van een evaluatie als vermeld in artikel 1.4.1.1 en 1.4.2.1 van titel II van het VLAREM, en deze milieuvoorwaarden zijn strenger dan de voorwaarden die gelden als gevolg van de verleende afwijking;
b) stelt de bijzondere milieuvoorwaarden bij als gevolg van een verzoek of ambtshalve initiatief tot bijstelling van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning, vermeld in artikel 83 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, en deze milieuvoorwaarden zijn strenger dan de voorwaarden die gelden als gevolg van de verleende afwijking;
4° de voorwaarden waarvan afwijking is verleend, worden opgeheven of vervangen door andere voorwaarden.".

Artikel 767. (23/02/2017- ...)

Artikel 1.5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 1.5. De behandeling van de afwijkingsaanvraag, vermeld in artikel 1.4 van dit besluit, de beslissing erover en de bekendmaking van de beslissing gebeuren conform de bepalingen van artikel 1.2.2ter.2 tot en met artikel 1.2.2ter.6 van titel II van het VLAREM.".

Artikel 768. (23/02/2017- ...)

In artikel 1.6 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "milieuvergunning artikel 30bis, § 10, 2°, van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "omgevingsvergunning artikel 1.9, 5°, b), van dit besluit,".

Artikel 769. (23/02/2017- ...)

 In artikel 1.7 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "milieuvergunning met toepassing van artikel 30bis, § 8, van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "omgevingsvergunning met toepassing van artikel 1.9, 3°, ".

Artikel 770. (23/02/2017- ...)

In hetzelfde besluit worden een artikel 1.8 en 1.9 ingevoegd, die luiden als volgt :
"Art. 1.8. Met behoud van de toepassing van artikel 3.3.0.2 van titel II van het VLAREM, omvatten de bijzondere milieuvoorwaarden bovendien :
1° de bepalingen waaruit blijkt dat rekening wordt gehouden met de algemene beginselen, vermeld in artikel 2.1.1;
2° voor installaties die in de achtste kolom van de indelingslijst worden aangeduid met de kenletter S : de bepalingen over de periodieke monitoring van bodem en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die op het terrein kunnen worden aangetroffen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van bodem- en grondwaterverontreiniging op het terrein van de installatie;
3° met toepassing van artikel 1.9, 5°, b), de bepalingen dat de resultaten van de monitoring van emissies beschikbaar zijn voor dezelfde periode en referentieomstandigheden als voor de BBT-GEN.

Art. 1.9. Met behoud van de toepassing van artikel 3.3.0.3 van titel II van het VLAREM gelden bij het vaststellen van de bijzondere milieuvoorwaarden de volgende bepalingen :
1° in voorkomend geval vormen de BBT-conclusies de referentie voor de vaststelling van milieuvoorwaarden. In afwachting van de aanneming door de Europese Commissie van het besluit met betrekking tot die BBT-conclusies gelden de BBT, afkomstig van de BREF's die door de Europese Commissie vóór 7 januari 2011 zijn aangenomen, met uitzondering van de emissiegrenswaarden, vermeld in punt 5° en artikel 1.4;
2° conform artikel 3.3.0.3, 4°, tweede lid, van titel II van het VLAREM kunnen strengere bijzondere vergunningsvoorwaarden vastgesteld worden dan die welke haalbaar zijn door gebruik te maken van de BBT-conclusies;
3° als de milieuvoorwaarden worden vastgesteld op basis van een beste beschikbare techniek die niet in een van de desbetreffende BBT-conclusies staat beschreven, gelden de volgende voorwaarden :
a) de techniek wordt bepaald met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 3.3 van titel II van het VLAREM;
b) er is voldaan aan de definitie van emissiegrenswaarde, vermeld in artikel 1.1.2, en artikel 3.3.0.3, 2°, tweede lid, van titel II van het VLAREM, de punten 5° en 6°, en artikel 1.4;
Als de BBT-conclusies, vermeld in het eerste lid, geen BBT-GEN bevatten, garandeert de techniek, vermeld in het eerste lid, een niveau van milieubescherming dat gelijkwaardig is aan dat van de BBT, vermeld in de BBT-conclusies;
4° als op een activiteit of op een type productieproces geen BBT-conclusies van toepassing zijn of als die BBT-conclusies niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, worden de bijzondere milieuvoorwaarden vastgesteld, na voorafgaande raadpleging van de exploitant, op basis van de BBT die voor de desbetreffende activiteiten of processen bepaald zijn met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 3.3 van titel II van het VLAREM;
5° de emissiegrenswaarden, vermeld in artikel 3.3.0.2, 2°, van titel II van het VLAREM, waarborgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de BBT-GEN die zijn vastgesteld in de BBT-conclusies, door te opteren voor een van de volgende mogelijkheden :
a) door emissiegrenswaarden vast te stellen die niet hoger zijn dan de BBT-GEN. Die emissiegrenswaarden worden uitgedrukt voor dezelfde of voor kortere periodes en voor dezelfde referentieomstandigheden als de BBT-GEN;
b) door emissiegrenswaarden vast te stellen die, wat betreft waarden, perioden en referentieomstandigheden, verschillen van de emissiegrenswaarden, vermeld in punt a);
Als emissiegrenswaarden worden vastgesteld met toepassing van het eerste lid, b), worden ten minste jaarlijks de resultaten van de monitoring van die emissies beoordeeld door de vergunningverlenende overheid die in eerste aanleg bevoegd is, zodat die kan nagaan of de emissies in normale bedrijfsomstandigheden niet hoger waren dan de BBT-GEN;
6° er kan een tijdelijke vrijstelling toegestaan worden van de eisen, vermeld in punt 5°, artikel 3.3.0.3, 2°, tweede lid, van titel II van het VLAREM, en artikel 2.1.1, 1° en 2°, voor een totale periode van ten hoogste negen maanden om technieken in opkomst te testen en te gebruiken, op voorwaarde dat na de vermelde periode hetzij met de techniek wordt gestopt, hetzij met de activiteit in kwestie in elk geval de BBT-GEN niet worden overschreden;
7° met behoud van de toepassing van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden worden de eisen voor monitoring, vermeld in artikel 3.3.0.2, 9°, tweede lid, van titel II van het VLAREM, in voorkomend geval gebaseerd op de conclusies voor monitoring die in de BBT-conclusies worden beschreven.".

Artikel 771. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.2.2 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "titel I" vervangen door de zinsnede "titel II".

Artikel 772. (23/02/2017- ...)

In artikel 2.2.3 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "titel I" vervangen door de zinsnede "titel II".

Artikel 773. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2.3.2 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "30bis, § 10, 2°, van titel I van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "artikel 1.9, 5°, b),".

Artikel 774. (23/02/2017- ...)

 In artikel 2.3.3 van hetzelfde besluit wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door het woord "omgevingsvergunning".

Artikel 775. (23/02/2017- ...)

Artikel 2.3.4 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Artikel 776. (23/02/2017- ...)

In artikel 3.1.1.1, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "titel I" vervangen door de zinsnede "titel II".

Artikel 777. (23/02/2017- ...)

In artikel 3.2.1.1, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "titel I" vervangen door de zinsnede "titel II".

Hoofdstuk 58 Wijzigingen van de bijlage III van titel III van het VLAREM (... - ...)

Artikel 778. (23/02/2017- ...)

 In de bijlage III van titel III van het Vlarem, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de regel :

2.3.3 De exploitant brengt de toezichthouder regelmatig en ten minste jaarlijks op de hoogte van de informatie die wordt verkregen op basis van de resultaten van de monitoring van emissies, die door dit besluit of de milieuvergunning werd opgelegd, en van andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de toezichthouder de naleving van de vergunningsvoorwaarden kan toetsen.

wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door het woord "omgevingsvergunning" en wordt het woord "vergunningsvoorwaarden" vervangen door het woord "milieuvoorwaarden".
2° de regel
2.3.4 De exploitant bezorgt op verzoek van de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, alle gegevens die voor de toetsing van de vergunningsvoorwaarden, vermeld in artikel 41bis van titel I van het VLAREM, noodzakelijk zijn, waaronder met name de resultaten van de monitoring van emissies en andere gegevens die een vergelijking mogelijk maken van de werking van de installatie met de BBT zoals beschreven in de toepasselijke BBT-conclusies en met de BBT-GEN.

wordt opgeheven.

Hoofdstuk 59 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten (... - ...)

Artikel 779. (23/02/2017- ...)

In artikel 29, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2014 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten worden de punten 2° en 3° opgeheven.

Hoofdstuk 60 Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 betreffende steun aan de investeringen en aan de overname in de landbouw (... - ...)

Artikel 780. (23/02/2017- ...)

 In artikel 5, § 1, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 betreffende steun aan de investeringen en aan de overname in de landbouw, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "milieuvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 781. (23/02/2017- ...)

 In artikel 9, vierde lid, 6°, van hetzelfde besluit, wordt het woord "milieuvergunning" vervangen door de woorden "milieuvergunning of omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

Artikel 782. (23/02/2017- ...)

In artikel 15, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een milieuvergunning" vervangen door de woorden "omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit".

TITEL 10 Slotbepalingen (... - ...)

Hoofdstuk 1 Opheffingsbepalingen (... - ...)

Artikel 783. (23/02/2017- ...)

 De volgende regelingen worden opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 1997 houdende delegatie van de bepaling van de vorm van modelformulieren inzake ruimtelijke ordening;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsaanvragen en aanvragen tot verkavelingswijziging, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn van het eensluidend advies van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014;
5° ...;
6° het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014;
8° het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014;
9° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 tot regeling van sommige onderdelen van de administratieve beroepsprocedure inzake stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012.

Hoofdstuk 2 Overgangsbepalingen wat betreft de rapportage over de naleving van de beslissingstermijnen (... - ...)

Artikel 784. (23/02/2017- ...)

De rapportage door de gemeenten, de provincies en de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 14 van het decreet van 25 april 2014, gebeurt aan de hand van de gegevens, opgenomen in het uitwisselingsplatform.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, kunnen samen de nadere modaliteiten voor die rapportage vaststellen.

Hoofdstuk 3 Overgangsbepalingen wat betreft de omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur (... - ...)

Afdeling 1 Het indienen van de mededeling met de vraag tot omzetting (... - ...)

Artikel 785. (23/02/2017- ...)

 De mededeling met de vraag tot omzetting, vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet van 25 april 2014, wordt met een beveiligde zending door de aanvrager gedaan bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2015.

De persoon die de mededeling doet, gebruikt hiertoe :
1° het formulier, vastgesteld in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd;
2° de in het formulier aangewezen addenda uit de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

De mededeling met de vraag tot omzetting omvat de gegevens die als verplicht in te vullen of bij te voegen voorgeschreven zijn in het formulier en de desbetreffende addenda.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn gemachtigd gezamenlijk het formulier en de addenda-bibliotheek, vermeld in het tweede lid, en de dossiersamenstelling te wijzigen, waarbij minstens de volgende gegevens worden gevraagd :
1° het voorwerp van de mededeling;
2° de identificatiegegevens van de plaats waar het voorwerp van de mededeling uitgevoerd zal worden;
3° plannen;
4° de identificatiegegevens van de exploitant.

Afdeling 2 Behandeling van de mededeling met de vraag tot omzetting (... - ...)

Onderafdeling 1 Onderzoek naar de ontvankelijkheid en volledigheid (... - ...)

Artikel 786. (23/02/2017- ...)

Het bevoegde bestuur onderzoekt of de mededeling met de vraag tot omzetting :
1° bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, is ingediend;
2° tussen de achtenveertig en zesendertig maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de milieuvergunning is ingediend;
3° de gegevens en bijlagen, vermeld in artikel 785, omvat.

Binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de datum van de indiening van de mededeling met de vraag tot omzetting, bevestigt het bevoegde bestuur de ontvangst ervan aan de aanvrager. Bij de ontvangstbevestiging wordt de aanvrager, in voorkomend geval :
1° ervan op de hoogte gebracht dat de mededeling met de vraag tot omzetting niet conform het eerste lid, 2°, is ingediend waardoor ze onontvankelijk is en de procedure wordt stopgezet;
2° gevraagd de ontbrekende gegevens of documenten, vermeld in artikel 785, binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de datum van de verzending van de ontvangstbevestiging, aan de mededeling toe te voegen.

Als de aanvrager nalaat de ontbrekende gegevens of bijlagen, vermeld in het tweede lid, binnen de termijn van dertig dagen toe te voegen, wordt de mededeling van rechtswege als onvolledig beschouwd, de procedure stopgezet en de aanvrager daarvan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht.

Onderafdeling 2 Onderzoek naar de vereiste van een milieueffectrapport (... - ...)

Artikel 787. (23/02/2017- ...)

Het bevoegde bestuur onderzoekt of de mededeling met de vraag tot omzetting een milieueffectrapport vereist.

Als met toepassing van artikel 4.3.3, § 2, van het DABM een project-MER-screeningsnota bij de mededeling is gevoegd, voert het bevoegde bestuur het onderzoek op basis van die nota en beslist of er voor de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Het resultaat van het onderzoek, vermeld in het eerste lid, bevat in voorkomend geval:
1° als besloten wordt dat een project-MER moet worden opgesteld, de belangrijkste redenen waarom een project-MER moet worden opgesteld, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria, vermeld in bijlage II van het DABM;
2° als besloten wordt dat er geen project-MER hoeft te worden opgesteld, de belangrijkste redenen waarom er geen project-MER hoeft te worden opgesteld, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria, vermeld in bijlage II van het DABM, en, als de aanvrager die heeft voorgesteld, de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest.

Het bevoegde bestuur houdt, als dat relevant is, bij de beslissing, vermeld in het derde lid, rekening met de resultaten van de voorafgaande controles die zijn verricht, of met de beoordelingen van de effecten op het milieu die zijn gemaakt met toepassing van titel IV van het DABM of met toepassing van andere gewestelijke of federale regelgeving.

Het resultaat van het onderzoek, vermeld in het eerste lid, en, in voorkomend geval, de beslissing, vermeld in het tweede lid, worden met een beveiligde zending aan de aanvrager meegedeeld binnen een termijn van negentig dagen vanaf de dag na de datum waarop de mededeling is ingediend hetzij na de ontvangst van de ontbrekende gegevens of documenten.

Als geen milieueffectrapport is vereist, wordt in de mededeling aan de aanvrager, vermeld in het vijfde lid, verwezen naar de opdracht aan de gemeente om een openbaar onderzoek in te stellen.

Onderafdeling 3 Organisatie van het openbaar onderzoek (... - ...)

Artikel 788. (23/02/2017- ...)

Voor zover uit het onderzoek blijkt dat de ontvankelijk en volledig bevonden mededeling met de vraag tot omzetting geen milieueffectrapport vereist, stelt het bevoegde bestuur op dezelfde dag van de mededeling aan de aanvrager, vermeld in artikel 787, vijfde lid, het dossier ter beschikking van de gemeente waar het voorwerp van de ingedeelde inrichting of activiteit ligt, met de opdracht om een openbaar onderzoek in te stellen.

Voor de organisatie van het openbaar onderzoek zijn de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 5, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat :
1° de vergunningsaanvraag of de aanvraag tot omgevingsvergunning moeten worden gelezen als de mededeling van de vraag tot omzetting van een milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur;
2° de vergunningsaanvrager moet worden gelezen als de aanvrager;
3° de tekst die gebruikt wordt voor de bekendmaking altijd melding maakt van de mogelijkheid om met toepassing van artikel 390, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet van 25 april 2014 een bezwaar in te dienen;
4° de beslissing over de project-MER-screeningsnota in voorkomend geval deel uitmaakt van het dossier dat ter inzage wordt gelegd op het gemeentehuis.

Tijdens het openbaar onderzoek kan het betrokken publiek naast een bezwaar, een verzoek tot het uitvoeren van een passende beoordeling, vermeld in artikel 36ter, § 3, derde lid, van het Natuurdecreet, indienen.

Onderafdeling 4 Raadpleging van de adviesinstanties (... - ...)

Artikel 789. (23/02/2017- ...)

§ 1. Op de dag dat het bevoegde bestuur de gemeente de opdracht geeft om een openbaar onderzoek in te stellen, stelt het bevoegde bestuur het dossier ter beschikking van :
1° de adviesinstanties, vermeld in artikel 37, als ze in eerste administratieve aanleg over een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van de betrokken ingedeelde inrichting of activiteit advies geven en voor zover ze de mededeling met de vraag tot omzetting niet zelf hebben ingediend, met het verzoek om hun eventuele bezwaren tegen de omzetting mee te delen;
2° het adviserend schepencollege, met het bevel om mee te delen of de ingedeelde inrichting of activiteit stedenbouwkundig hoofdzakelijk is vergund als vermeld in artikel 4.1.1, 7°, a), van de VCRO.

De leidend ambtenaar van de adviesinstanties en het adviserend schepencollege delen hun eventuele bezwaren respectievelijk de informatie, vermeld in het eerste lid, 2°, mee binnen een termijn van dertig dagen na de dag waarop hun het dossier ter beschikking is gesteld.

§ 2. Als tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 788, het betrokken publiek een verzoek tot het uitvoeren van een passende beoordeling, vermeld in artikel 36ter, § 3, derde lid, van het Natuurdecreet, indient, stelt het bevoegde bestuur dat verzoek met een beveiligde zending ter beschikking van het Agentschap voor Natuur en Bos.

Het Agentschap voor Natuur en Bos beslist overeenkomstig artikel 36ter, § 3, derde lid, van het Natuurdecreet over de vereiste om een passende beoordeling op te stellen.

Binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag na de datum waarop het verzoek ter beschikking van het Agentschap voor Natuur en Bos wordt gesteld, stelt het agentschap de beslissing, vermeld in het tweede lid, met een beveiligde zending ter beschikking van het bevoegde bestuur.

Artikel 790. (23/02/2017- ...)

Het bevoegde bestuur stelt een verslag op over de toepassing van artikel 788 en 789. In voorkomend geval bevat het verslag de redenen waarom niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, wat betreft de passende beoordeling, van het decreet van 25 april 2014.

Afdeling 3 Aktename van de mededeling met de vraag tot omzetting (... - ...)

Artikel 791. (23/02/2017- ...)

Als aan de voorwaarden, vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014, is voldaan, neemt de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 van het decreet van 25 april 2014, binnen een termijn van acht maanden vanaf de dag na de datum waarop de mededeling met de vraag tot omzetting op volledige wijze is ingediend, conform artikel 390, § 2, van het decreet van 25 april 2014, akte van de mededeling met opgave van de geactualiseerde vergunningssituatie op het vlak van de exploitatie van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

Artikel 792. (23/02/2017- ...)

Het bevoegde bestuur stelt de akte, vermeld in artikel 791, ter beschikking van de aanvrager met een beveiligde zending binnen een termijn van tien dagen.

Het bevoegde bestuur stelt de akte, vermeld in artikel 791, ter beschikking van de adviesinstanties en het adviserend schepencollege, vermeld in artikel 789, met een digitale zending binnen een termijn van tien dagen.

Artikel 793. (23/02/2017- ...)

Als aan de voorwaarden, vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, wat betreft de passende beoordeling, van het decreet van 25 april 2014, niet is voldaan, zal het bevoegde bestuur de redenen daarvan aan de aanvrager meedelen met een beveiligde zending binnen een termijn van acht maanden vanaf de dag na de datum waarop de mededeling met de vraag tot omzetting op volledige wijze werd ingediend.

Afdeling 4 Behandeling van de mededeling met de vraag tot omzetting volgens de gewone vergunningsprocedure (... - ...)

Artikel 794. (23/02/2017- ...)

Als aan de voorwaarden, vermeld in artikel 390, § 1, eerste lid, 2° of 4°, van het decreet van 25 april 2014, niet is voldaan, omvat de beveiligde zending aan de aanvrager, vermeld in artikel 787 of artikel 793, de vraag om het dossier aan te vullen met :
1° de overige gegevens en de bijlagen die in het formulier, vastgesteld in bijlage 1, als verplicht in te vullen of bij te voegen zijn voorgeschreven als ze nog niet zijn bezorgd;
2° het milieueffectrapport of de passende beoordeling als dat vereist is;
3° in voorkomend geval, de beslissing tot afwijking van algemene of sectorale milieuvoorwaarden.

Na toevoeging van de gegevens, bijlagen of rapporten, vermeld in het eerste lid, brengt het bevoegde bestuur de aanvrager op de hoogte van de datum van het opstarten van de gewone vergunningsprocedure voor de omzetting van de milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur.

De vraag tot omzetting wordt in dit geval behandeld conform artikel 390, § 4 van het decreet van 25 april 2014.

Hoofdstuk 4 Diverse overgangsbepalingen (... - ...)

Artikel 795. (23/02/2017- ...)

Voor de behandeling van en de beslissing over vergunningsaanvragen, mededelingen van een kleine verandering, meldingen, verzoeken tot aanvulling of wijziging van de milieuvoorwaarden of afwijkingsaanvragen van de milieuvoorwaarden voor ingedeelde inrichtingen, die voor de inwerkingtreding van artikel 6 van het decreet van 25 april 2014 krachtens het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning zijn ingediend, wordt de indelingslijst vastgesteld in bijlage 1 van titel I van het Vlaams Regelement betreffende de milieuvergunning die gold op de datum van de indiening, toegepast.

Artikel 796. (23/02/2017- ...)

De toetsingen en het onderzoek van de milieuvoorwaarden van vergunde inrichtingen of activiteiten uitgevoerd overeenkomstig artikel 41, 41bis, 41ter en 41quater van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, waarvan de exploitant in kennis is gesteld voor 1 januari 2018, worden behandeld op grond van de bepalingen die geldig waren op het tijdstip van de kennisgeving aan de exploitant.

De toetsing van die milieuvoorwaarden die uitgevoerd is overeenkomstig artikel 41bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning, wordt in aanmerking genomen bij het vaststellen van het tijdstip waarop een GPBV-installatie aan een algemene evaluatie als vermeld in artikel 1.4.1.1, zesde lid, van titel II van het VLAREM, wordt onderworpen.

Artikel 796/1. (05/05/2018- ...)

Voor de toepassing van artikel 35, § 6, van dit besluit wordt ook na de vervanging van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen door het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, vermeld in artikel 2.1.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gebruikgemaakt van de wegenselecties, opgenomen in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zoals het tot dan toe gold.

Hoofdstuk 5 Inwerkingtredings- en uitvoeringsbepalingen (... - ...)

Artikel 797. (23/02/2017- ...)

...

Artikel 798. (23/02/2017- ...)

Dit besluit treedt in werking op 23 februari 2017, met uitzondering van :
1° artikel 3, 4, 5, 39, 40, 141 tot en met 146, die uitwerking hebben vanaf 28 november 2016;
2° artikel 24, § 4, dat in werking treedt op 15 mei 2017;
3° artikel 173, dat in werking treedt op 1 januari 2018.

Artikel 799. (23/02/2017- ...)

De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE 1 (02/10/2023- ...)

 

 

Aanvraag van een omgevingsvergunning voor:

- stedenbouwkundige handelingen

- de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit

- kleinhandelsactiviteiten

- vegetatiewijzigingen

 

OV-01-191001

 

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

 

Waarvoor dient dit formulier?

Met dit formulier kunt u een vergunning aanvragen voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen, voor kleinhandelsactiviteiten of voor vegetatiewijzigingen.

Bij de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 1 of 2 kunt u met dit formulier een vergunning aanvragen voor:

  • de exploitatie van een nieuwe ingedeelde inrichting of activiteit;
  • de hernieuwing van een vergunning voor de exploitatie van een bestaande ingedeelde inrichting of activiteit;
  • een verandering van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
  • de exploitatie van een uitsluitend tijdelijk ingedeelde inrichting of activiteit;
  • de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit die vergunningsplichtig is geworden door een aanvulling of wijziging van de indelingslijst.

 

U kunt met dit formulier ook een vergunning aanvragen voor:

  • combinaties van de bovenstaande mogelijkheden;
  • combinaties van de bovenstaande mogelijkheden en de melding van een stedenbouwkundige handeling of de melding van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 3.

 

U kunt met dit formulier geen omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden aanvragen.

 

De regelgeving bepaalt dat volgende aanvragen digitaal moeten worden ingediend: aanvragen met betrekking tot:
- Vlaamse projecten;

- provinciale projecten;

  • - projecten die niet zijn vrijgesteld van de medewerking van een architect;
  • - de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van de eerste of de tweede klasse, als vermeld in artikel 5.2.1 van het DABM.


In afwijking hierop mogen deze aanvragen analoog of digitaal worden ingediend als deze met toepassing van de geldende taalwetgeving in het Frans mogen worden ingediend (in faciliteitengemeenten).

 

Als een aanvraag digitaal moet worden ingediend (via www.omgevingsloket.be) dan moet het analoog formulier niet worden ingevuld.

 

 

Hoe vult u dit formulier in?

De aanvraag bestaat uit:

  • een hoofdformulier: dit aanvraagformulier;
  • een nevenformulier: de addenda.

Als de aanvraag betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen op verschillende locaties, beantwoordt u de vragen van onderdeel 2, 6, 7, 9, 13 en 14 voor elke locatie.

Als de aanvraag betrekking heeft op verschillende ingedeelde inrichtingen of activiteiten, beantwoordt u de vragen van onderdeel 3, 6, 7, 11, 12 en 15 voor elke ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de aanvraag betrekking heeft op kleinhandelsactiviteiten op verschillende locaties, beantwoordt u de vragen van onderdeel 4, 7, 9 en 13 voor elke locatie.

Als de aanvraag betrekking heeft op vegetatiewijzigingen op verschillende locaties, beantwoordt u de vragen van onderdeel 5, 6, 9 en 13 voor elke locatie.

Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij uw aanvraag moet voegen. Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.

 

Waar vindt u meer informatie over dit formulier?

Meer informatie over dit formulier vindt u in de toelichtingsbijlage. U kunt de toelichtingsbijlage downloaden op www.omgevingsloket.be.

 

Deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een of meer bestanden. Die bestanden kunnen zich bevinden bij de gemeente, bij de provincie, en ook bij de Vlaamse overheid. Ze worden gebruikt voor de behandeling van uw dossier. Ze kunnen ook gebruikt worden voor het opmaken van statistieken en voor wetenschappelijke doeleinden. U hebt het recht om uw gegevens in deze bestanden in te kijken en zo nodig de verbetering ervan aan te vragen.

 

 

 

 

1. Algemene projectgegevens

 

1.1

Vul de identificatiegegevens van het project in.

 

projectnaam

     

 

eigen referentie

     

 

1.2

Waarop heeft het project betrekking?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

Als het project zowel vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen als de vergunningsplichtige exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten omvat en die aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, moet de vergunningsaanvraag ingediend worden voor zowel de stedenbouwkundige handelingen als voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

 

 

de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen. Vul hiervoor onderdeel 2 in.

 

 

de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit. Vul hiervoor onderdeel 3 in.

 

 

de uitvoering van kleinhandelsactiviteiten. Vul hiervoor onderdeel 4 in.

 

 

de uitvoering van vegetatiewijzigingen. Vul hiervoor onderdeel 5 in.

 

1.3

Teken het situeringsplan volgens de richtlijnen, vermeld in addendum A1, en voeg het als bijlage A1 bij dit formulier.

       
 

 

 

 

2. Gegevens van de stedenbouwkundige handelingen

 

 

U vult dit onderdeel in als uw aanvraag betrekking heeft op de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen.

 

2.1

Welke stedenbouwkundige handelingen wilt u uitvoeren?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

a)

 

handelingen waarvoor de medewerking van een architect vereist is. Kruis aan om welke handelingen het gaat.

 

 

bouwen of herbouwen of beide. Hoeveel gebouwen worden gebouwd of herbouwd?

Herbouwen houdt in dat meer dan veertig procent van de buitenmuren van een gebouw afgebroken wordt. Vul voor elk gebouw addendum B2 in en voeg het als bijlage B2 bij dit formulier.

 

     

nieuwe of te herbouwen gebouwen

 

 

verbouwen of uitbreiden of beide. Hoeveel bestaande gebouwen worden verbouwd of uitgebreid?

Verbouwen betekent aanpassingswerken doorvoeren binnen het bestaande bouwvolume van een constructie waarvan de buitenmuren voor ten minste zestig procent behouden worden. Het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van een woning tot een maximum van 26 centimeter wordt beschouwd als aanpassingswerken binnen het bestaande bouwvolume.

 

     

te verbouwen of uit te breiden gebouwen

 

Om welke soort verbouwing gaat het?

 

 

verbouwen zonder functiewijziging en zonder wijziging van het aantal woongelegenheden.

Vul voor elk gebouw addendum B2 in en voeg het als bijlage B2 bij dit formulier.

 

 

verbouwen met gehele of gedeeltelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed.

Vul voor elk gebouw addendum B2 in en voeg het als bijlage B2 bij dit formulier.

 

 

verbouwen met opsplitsing van een woning of wijziging in een gebouw van het aantal woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande.

Vul voor elk gebouw addendum B2 in en voeg het als bijlage B2 bij dit formulier.

 

 

slopen van niet vrijstaande gebouwen of constructies. Vul de gegevens in over de gebouwen die gesloopt worden.

 

aantal

     

 

 

totale grondoppervlakte

     

 

totaal volume

     

b)

 

verhardingen, infrastructuurwerken of technische werken. Vul addendum B22 in en voeg het als bijlage B22 bij dit formulier.

c)

 

terreinaanlegwerken. Kruis aan om welke terreinaanlegwerken het gaat.

 

 

ontbossen. Als de ontbossing gecompenseerd moet worden met toepassing van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990, vult u het voorstel tot compensatie in op het voorgeschreven formulier. Voeg dat voorstel tot compensatie en, in voorkomend geval, een kopie van de ministeriële beslissing tot ontheffing van het verbod tot ontbossing als bijlage B23 bij dit formulier.

 

 

hoogstammige bomen vellen die geen deel uitmaken van een bos. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

recreatieve terreinen aanleggen of wijzigen. Het gaat hier bijvoorbeeld om een golfterrein, een voetbalterrein, een tennisveld of een zwembad.

 

 

aanleggen van recreatieve terreinen

Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

wijzigen van recreatieve terreinen

Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

een grond gebruiken, aanleggen of inrichten. Het gaat hier bijvoorbeeld om het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of allerlei materialen of afval, het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens of het plaatsen van een of meer verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

d)

 

de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed geheel of gedeeltelijk wijzigen zonder stabiliteitswerken uit te voeren. Vul voor elk gebouw addendum B2 in en voeg het als bijlage B2 bij dit formulier.

Van hoeveel gebouwen wordt de hoofdfunctie gewijzigd?

 

     

gebouwen

e)

 

een woning opsplitsen of in een gebouw het aantal woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande, wijzigen zonder stabiliteitswerken uit te voeren. Vul voor elk gebouw addendum B2 in en voeg het als bijlage B2 bij dit formulier.

In hoeveel gebouwen wordt het aantal woongelegenheden gewijzigd?

 

     

gebouwen

                 

 

f)

 

handelingen aan en rond gebouwen waarvoor de medewerking van een architect niet vereist is.

Aan hoeveel gebouwen worden handelingen uitgevoerd?

 

     

gebouwen

 

Om welke handelingen gaat het? U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

binnenverbouwingen uitvoeren zonder stabiliteitswerken uit te voeren. Vul voor elk gebouw addendum B2 in en voeg het als bijlage B2 bij dit formulier.

 

 

handelingen uitvoeren aan gevels en daken of instandhoudings- en renovatiewerken uitvoeren binnen in een gebouw, zonder stabiliteitswerken en wijzigingen van oppervlakte of volume. Vul voor elk gebouw addendum B17 in en voeg het als bijlage B17 bij dit formulier.

 

 

bijgebouwen, zoals garages en veranda's, plaatsen. Vul voor elk gebouw addendum B18 in en voeg het als bijlage B18 bij dit formulier.

 

 

niet-overdekte lage constructies, zoals terrassen, zwembaden en vijvers, bij een gebouw plaatsen. Vul voor elk gebouw addendum B19 in en voeg het als bijlage B19 bij dit formulier.

 

 

andere handelingen verrichten. Andere handelingen zijn onder meer de plaatsing van zonnepanelen of zonneboilers, schotelantennes, kleine windturbines, airco's, stacaravans of kleine tuinconstructies, of de opslag van materialen. Vul addendum B21 in en voeg het als bijlage B21 bij dit formulier.

 

 

bomen vellen die geen deel uitmaken van een bos. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

het reliëf van de bodem wijzigen. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

verwijderen van vrijstaande (bij)gebouwen, niet-overdekte lage constructies of andere beperkte handelingen. Vul de gegevens in over de gebouwen die verwijderd worden.

 

aantal

     

 

 

totale grondoppervlakte

     

 

totaal volume

     

 

             

 

g)

 

Publiciteitsinrichtingen. Kruis aan om wat het gaat.

Vul addendum B24 in en voeg het als bijlage B24 bij dit formulier.

 

 

een nieuwe publiciteitsinrichting (met inbegrip van vernieuwen van bestaande vergunning)

 

aantal

     

 

 

een te wijzigen publiciteitsinrichting

 

aantal

     

 

 

een te verwijderen publiciteitsinrichting

 

aantal

     

           

 

 

2.2

Ga na of de voorziene stedenbouwkundige handelingen geen problemen met zich meebrengen op het vlak van waterhuishouding. 
Vul hiertoe addendum B25 in en voeg het als bijlage B25 bij dit formulier. 

 

2.3

Bent u al begonnen met de uitvoering van de stedenbouwkundige handelingen waarvoor u nu een vergunning vraagt?

 

 

ja, er is geen proces-verbaal opgesteld.

 

 

ja, er is een proces-verbaal opgesteld. Vul de gegevens in van het proces-verbaal.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

opsteller

     

 

 

ja, er is een rechterlijke uitspraak gedaan. Vul de gegevens in van de rechterlijke uitspraak.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

opsteller

     

 

 

nee

 

2.4

Voeg de plannen en de foto’s over de stedenbouwkundige handelingen bij dit formulier. Maak het dossier op volgens het van toepassing zijnde normenboek, dat de Vlaamse administratie ter beschikking stelt. Voeg de plannen en foto’s als bijlage B27.X bij dit formulier, waarbij u de X invult overeenkomstig het normenboek.

 

2.5

Heeft de aanvraag betrekking op sloop-, renovatie-, of ontmantelingswerken:

  • bij gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 m² voor alle niet-residentiële gebouwen waarop de vergunning betrekking heeft
  • bij gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 5000 m² voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen, waarop de vergunning betrekking heeft
  • in het kader van infrastructuurwerken waarvoor een omgevingsvergunning vereist is ; en onderhoudswerken aan infrastructuur waarvoor een omgevingsvergunning vereist is en waarvan het volume groter is dan 250 m3

 

 

ja. Voeg het sloopopvolgingsplan, bedoeld in artikel 4.3.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen als bijlage B30 bij dit formulier.

 

 

nee

 

2.6

Als uw aanvraag zich beperkt tot:

2.1f) handelingen aan en rond gebouwen waarvoor de medewerking van een architect niet vereist is, of

2.1g) plaatsing van publiciteitsinrichtingen,

dan hoeft u de verdere vragen van dit onderdeel 2 niet in te vullen.

 

U hoeft in dat geval ook de vragen van onderdeel 6 en 7 niet in te vullen, behalve wanneer u in onderdeel 3 de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 1 of 2 aanvraagt.

 

2.7

Vul in hoeveel parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het goed.

Het goed omvat de percelen waarop de aanvraag slaat. Hou alleen rekening met parkeerplaatsen die uitsluitend voor het goed zijn voorbehouden. De parkeerplaatsen op straat telt u dus niet mee. Ook parkeerplaatsen in het gebouw telt u niet mee. Die worden elders ingevuld.

 

 

 

totaal aantal

 

     

parkeerplaatsen

 

 

aangepaste en voorbehouden 

 

     

parkeerplaatsen

 

plaatsen voor fietsen

 

     

plaatsen

 

2.8

Heeft de aanvraag betrekking op een groepswoningbouwproject of op een project voor de bouw of de herbouw van appartementsgebouwen?

 

 

ja. Vul addendum B29 in en voeg het als bijlage B29 bij dit formulier.

 

 

nee

 

2.9

Heeft de aanvraag betrekking op minstens een van volgende zaken:

  • het aanleggen van ten minste 200 parkeerplaatsen,
  • het wijzigen van een bestaande parkeergelegenheid waarbij het aantal parkeerplaatsen door de wijziging de drempel van 200 parkeerplaatsen of een veelvoud ervan overschrijdt,
  • het bouwen van ten minste 250 woongelegenheden;
  • het bouwen van gebouwen of gebouwencomplexen voor handel, horeca, kantoorfuncties en diensten met een totale brutovloeroppervlakte na de werkzaamheden van ten minste 7 500 m2,
  • het uitbreiden van in vorig punt vermelde gebouwen of gebouwencomplexen, waarbij de totale brutovloeroppervlakte door die uitbreiding de drempel van 7500 m2 of een veelvoud ervan overschrijdt;
  • het bouwen van gebouwen of gebouwencomplexen voor industrie en bedrijvigheid met een totale brutovloeroppervlakte na de werkzaamheden van ten minste 15 000 m2,
  • het uitbreiden van in vorig punt vermelde gebouwen of gebouwencomplexen, waarbij de totale brutovloeroppervlakte door die uitbreiding de drempel van 15 000 m2 of een veelvoud ervan overschrijdt?

 

 

ja. Voeg een mobiliteitsstudie als bijlage E1bis bij dit formulier. U hoeft dit niet te doen als de aanvraag een milieueffectrapport bevat dat de mobiliteit behandelt.

 

 

nee

 

2.10

Kan de aanvraag een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone veroorzaken (zoals bedoeld in artikel 36ter, § 3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu) zodat een voortoets of passende beoordeling nodig is?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.

 

 

nee

 

2.11

Maak een verantwoordingsnota op zoals opgenomen in addendum B26 en voeg ze als bijlage B26 bij dit formulier.

 

2.12

Als de aanvraag betrekking heeft op werken vermeld in artikel 34 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende toegankelijkheid voeg dan een advies zoals bedoeld in dat artikel of een verklaring dat binnen de voorziene termijn geen advies werd uitgebracht, toe als bijlage B31 bij dit formulier.

 

2.13

Voeg als bijlage B32 een archeologienota waarvan akte is genomen of een gemelde archeologienota toe als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

 

2.14

Voeg, indien ze niet elders zijn opgenomen, als bijlage B33 de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, toe als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

                                     

 

 

 

 

 

 

3. Gegevens van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

U vult dit onderdeel in voor de exploitatie van elke ingedeelde inrichting of activiteit waarop uw aanvraag betrekking heeft.

 

3.1

Geef een korte, niet-technische omschrijving van het voorwerp van de aanvraag in een document dat u als bijlage C1 bij dit formulier voegt.

 

3.2

Waar ligt de ingedeelde inrichting of activiteit, of waar is ze gepland?

Als de ingedeelde inrichting of activiteit geen adres heeft, beschrijft u de ligging in een document dat u als bijlage C2 bij dit formulier voegt. Het inrichtingsnummer hoeft u alleen in te vullen als de ingedeelde inrichting of activiteit al over een inrichtingsnummer beschikt.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

inrichtingsnummer

     

 

3.3

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

een nieuwe ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 1 of 2

 

 

een verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit die na de verandering ingedeeld blijft als inrichting of activiteit van klasse 1 of 2. Kruis aan om welke verandering het gaat.

 

 

een verandering die beperkt is of beperkt geacht wordt:

 

 

een beperkte verandering. Een verandering is beperkt als ze geen bijkomend risico voor de mens of het milieu inhoudt en de hinder niet vergroot.

 

 

een wijziging of uitbreiding met een inrichting of activiteit die in de derde klasse is ingedeeld

 

 

een uitbreiding met een tijdelijke inrichting of activiteit

 

 

een andere verandering dan een beperkte verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

de hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning voor een bestaande ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

van 24 tot 12 maanden voor de einddatum van de milieu- of omgevingsvergunning

 

 

vroeger dan 24 maanden voor de einddatum van de milieu- of omgevingsvergunning. Om welke reden?

 

 

een overdracht

 

 

een belangrijke verandering. Motiveer waarom de verandering als een belangrijke verandering beschouwd moet worden. Neem die motivering op in een document dat u als bijlage C3 bij dit formulier voegt.

 

 

een ingedeelde inrichting of activiteit die vergunningsplichtig is geworden door aanvulling of wijziging van de indelingslijst

 

 

waarbij de wijziging of aanvulling van de indelingslijst tot gevolg heeft dat een project-MER of een omgevingsveiligheidsrapport moet worden opgesteld, of een passende beoordeling moet worden uitgevoerd

 

 

waarbij de wijziging of aanvulling van de indelingslijst niet tot gevolg heeft dat een project-MER of een omgevingsveiligheidsrapport moet worden opgesteld, noch een passende beoordeling moet worden uitgevoerd

 

 

in combinatie met een omgevingsvergunningsaanvraag: de melding van een nieuwe ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 3

 

 

in combinatie met een omgevingsvergunningsaanvraag: de melding van een verandering van een al eerder gemelde ingedeelde inrichting of activiteit die na de verandering ingedeeld blijft als inrichting of activiteit van klasse 3

 

 

in combinatie met een omgevingsvergunningsaanvraag: de melding van een niet-ingedeelde inrichting of activiteit die meldingsplichtig is geworden door aanvulling of wijziging van de indelingslijst

 

 

een project dat uitsluitend tijdelijke inrichtingen of activiteiten omvat. Deze inrichtingen of activiteiten worden met de letter T aangeduid in de indelingslijst. Deze zijn in duur beperkt tot maximaal 1 jaar als het verband houdt met een bouwwerf of tot maximaal 3 maanden in de overige gevallen.
 

 

3.4

Vul de tabel zoals weergegeven in addendum C4A in om aan te geven welke indelingsrubrieken van toepassing zijn op de ingedeelde inrichting of activiteit. Voeg de tabel als bijlage C4 bij dit formulier.

 

3.5

Als de aanvraag betrekking heeft op een of meer van de indelingsrubrieken en omschrijvingen uit de onderstaande tabel, voegt u de gegevens die gevraagd worden in het bijbehorende addendum, als bijlage bij dit formulier.

U hoeft hiervoor alleen rekening te houden met die actuele indelingsrubrieken die in tabel C4 gekenmerkt zijn met de aard ‘nieuw’, ‘verandering’ of ‘hernieuwing’.

Voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die louter ingedeeld zijn in klasse 3 en voor de klasse 3-onderdelen van een ingedeelde inrichting of activiteit die ingedeeld is in klasse 1 of 2, hoeft u alleen gegevens te verstrekken als in de kolom klasse 3 een X staat. In de bijbehorende addenda hoeft u alleen de vragen te beantwoorden die gekenmerkt zijn met een 3.

Nummer de bijlagen zoals aangegeven in onderdeel 12 van dit formulier.

In de addenda kunt u verwijzen naar de analyse en evaluatie in het (ontwerp van) milieueffectrapport, in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting of in het (ontwerp van) omgevingsveiligheidsrapport, als die documenten bestaan.

 

 

indelingsrubriek

 

omschrijving inrichting of activiteit

 

addendum

 

klasse 3

 

2

 

opslag van afvalstoffen

 

R2

 

 

 

2.2, 2.3 of 2.4

 

verwerking van afvalstoffen

 

R2A

 

X

 

2.3.4, 2.3.5 of 2.4.2

 

opslag en verbranden of meeverbranden van afvalstoffen

 

R2B

 

 

 

2.3.6, 2.3.7a of 2.4.4

 

stortplaats

 

R2C en RH

 

 

 

2.3.11

 

beheer van afval van winningsindustrieën

 

R2D

 

 

 

3

 

lozing van afvalwater en koelwater

 

R3

 

X

 

3.2 of 3.6.1

 

lozing van huishoudelijk afvalwater

 

R3A

 

X

 

3.4, 3.6.3, 3.6.6 of 3.6.7

 

lozing van bedrijfsafvalwater

 

R3B

 

X

 

3.5

 

lozing van koelwater

 

R3C

 

 

 

3.6.4

 

behandeling van afvalwater via openbare riolen of collectoren

 

R3.6.4

 

 

 

6.4

 

brandbare vloeistoffen

 

R6.4

 

 

 

6.5

 

nieuw tankstation of de hernieuwing van een tankstation dat als verkooppunt voor het publiek wordt uitgebaat

 

R6.5

 

 

 

9.3.1, 9.3.2, 9.5.a)1.1°, 9.5.a)2.1°, 9.5.b)1.1°, 9.5.b)2.1°, 9.5.c)1.1° of 9.5.c)2.1°

 

pluimvee

 

R9 en R9A

 

 

 

9.4.1, 9.5.a)1.2°, 9.5.a)1.5°, 9.5.a)2.2°, 9.5.a)2.5°,  9.5.b)1.2°, 9.5.b)1.5°, 9.5.b)2.2°, 9.5.b)2.5°,  9.5.c)1.2°, 9.5.c)1.5°, 9.5.c)2.2° of 9.5.c)2.5°

 

varkens

 

R9 en R9B

 

 

 

9.4.2, 9.4.3, 9.5.a)1.3°, 9.5.a)2.3°, 9.5.b)1.3°, 9.5.b)2.3°, 9.5.c)1.3°, 9.5.c)2.3°, 9.5.a)1.4°, 9.5.a)2.4°, 9.5.b)1.4°, 9.5.b)2.4°, 9.5.c)1.4° of 9.5.c)2.4°

 

mestkalveren, grote zoogdieren

 

R9 en R9C

 

 

 

9.6, 9.7 of 9.8

 

kleine herkauwers, kleine zoogdieren, pelsdieren

 

R9 en R9D

 

X

 

16.4

 

lpg-station

 

R16.4

 

 

 

17.1.1

 

opslag van aerosolen

 

R17.1.1

 

 

 

17.1.2

 

opslag van gassen

 

R17.1.2

 

 

 

17.2

 

Seveso-inrichtingen

 

R17.2

 

 

 

17.3

 

opslag van gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen

 

R17.3

 

 

 

20.1.6

 

windturbines

 

R20.1.6

 

X

 

28.3

 

mestverwerking

 

R28.3

 

 

 

31

 

stationaire motoren

 

R43

 

X

 

43

 

stookinstallaties

 

R43

 

X

 

43

 

stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, met uitzondering van de installaties, vermeld in artikel 5.43.1.2, van titel II van het VLAREM. Bij de bepaling van het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van de stookinstallaties wordt rekening gehouden met de samentellingsregels, vastgesteld in titel II, artikel 5.43.3.1 van het VLAREM.

 

R43A

 

 

 

43

 

nieuw te exploiteren stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, een ingrijpende renovatie van stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW of een stookinstallatie voor een nieuw stadsverwarmings- of koelingsnetwerk. Om het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van de stookinstallaties te bepalen, wordt de som genomen van de nominale thermische ingangsvermogens van alle afzonderlijke, nieuw te exploiteren of ingrijpend gerenoveerde stookinstallaties.

 

R43B

 

 

 

43

 

nieuw te exploiteren stookinstallaties met een nominaal elektrisch vermogen van 300 MW of meer, of de verandering van stookinstallaties waarvoor de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning of, bij gebrek aan een dergelijke procedure, een milieuvergunning is verleend op of na 24 juni 2009, en die na verandering een nominaal elektrisch vermogen hebben van 300 MW of meer

 

R43C

 

 

 

45.13 of 45.16

 

mengvoeder- of bloemmolenbedrijven

 

R45

 

 

 

51

 

het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde of pathogene organismen

 

R51

 

 

 

52.1.1.1, 52.1.1.2, 52.2.1 of 52.2.2

 

indirecte lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen

 

R3 en RH

 

 

 

53

 

grondwaterwinning

 

R53 en RH

 

X

 

54

 

kunstmatige aanvulling van grondwater

 

R54 en RH

 

 

 

55

 

boringen

 

R55

 

X

 

56

 

stuwen en overbrengen van water

 

R56

 

 

 

59

 

activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen

 

R59

 

 

 

60

 

opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten

 

R60

 

 

 

61.2.2°

 

tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem met een capaciteit van meer dan 10.000 m³

 

R61.2.2

 

 

 

62.2

 

introductie van uitheemse soorten of translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten in aquacultuurvoorzieningen

 

R62.2

 

 

 

63

 

opslag en ontwatering van baggerspecie

 

R63

 

 

 

X

 

indelingsrubrieken die aangeduid zijn met een X in de indelingslijst (GPBV-installatie)

 

RX

 

 

 

Y

 

indelingsrubrieken die aangeduid zijn met een Y in de indelingslijst (BKG-installatie)

 

RY

 

 

 

3.6

Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum C6 als bijlage C6 bij dit formulier om een overzicht te geven van de materialen, grondstoffen en processen die in de ingedeelde inrichting of activiteit worden aangewend. U hoeft addendum C6 niet in te vullen voor de melding van een ingedeelde inrichting of activiteit die louter als klasse 3 is ingedeeld.

 

3.7

Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum C7 als bijlage C7 bij dit formulier om een overzicht te geven van de toestellen die in de ingedeelde inrichting of activiteit gebruikt worden. U hoeft addendum C7 niet in te vullen voor de melding van een ingedeelde inrichting of activiteit die louter als klasse 3 is ingedeeld.

 

3.8

Teken de specifieke plannen voor de ingedeelde inrichting of activiteit volgens de richtlijnen in addendum C8A. Voeg ze als bijlage C8A bij dit formulier. Voor de melding van een ingedeelde inrichting of activiteit die louter als klasse 3 is ingedeeld, hoeft u alleen een uitvoeringsplan te tekenen. Teken het uitvoeringsplan volgens de richtlijnen in addendum C8B. Voeg het als bijlage C8B bij dit formulier.

 

3.9

Worden er stoffen vervaardigd of gebruikt die aan autorisatie of beperkingen volgens de REACH-verordening onderworpen zijn?

 

 

ja. Vul addendum C9 in en voeg het als bijlage C9 bij dit formulier.

 

 

nee

 

3.10

Vraagt u een bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning of meldingsakte?

 

 

 

ja. Vul addendum Q1 in en voeg het als bijlage Q1 bij dit formulier.

 

 

nee

 

3.11

Vraagt u een bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM?

U kunt deze bijstelling alleen vragen als die mogelijkheid expliciet is opgenomen in het desbetreffende artikel.

 

 

ja. Vul addendum Q2 in en voeg het als bijlage Q2 bij dit formulier.

 

 

nee

 

3.12

Vraagt u een bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene en sectorale voorwaarden van titel III van het VLAREM?

U kunt deze bijstelling alleen vragen voor een GPBV-installatie.

 

 

ja. Vul addendum Q4 in en voeg het als bijlage Q4 bij dit formulier.

 

 

nee

 

3.13

Vraagt u een bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de emissiegrenswaarden bepaald in titel III van het VLAREM waarbij voldaan wordt aan de met BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN) in de door de Europese Commissie aangenomen BBT-conclusies?

U kunt deze bijstelling alleen vragen voor een GPBV-installatie.

 

 

ja. Vul addendum Q5 in en voeg het als bijlage Q5 bij dit formulier.

 

 

nee

 

3.14

Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum C14 als bijlage C14 bij dit formulier om een overzicht te geven van de voor de ingedeelde inrichting of activiteit geacteerde meldingen, actueel geldende milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen. U hoeft bijlage C14 alleen bij dit formulier te voegen als er nog geen omgevingsvergunning voor de exploitatie of verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit is verkregen.

                           
 

 

 

 

 

4. Gegevens van de kleinhandelsactiviteiten

 

 

U vult addendum W1 in in voegt het als bijlage W1 bij dit formulier als uw aanvraag betrekking heeft op kleinhandelsactiviteiten.

 

 

 

 

 

5. Gegevens van de vegetatiewijzigingen

 

 

U vult addendum V1 in in voegt het als bijlage V1 bij dit formulier als uw aanvraag betrekking heeft op vegetatiewijzigingen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6. Gegevens van de MER-plicht

 

 

 

U vult dit onderdeel in als uw aanvraag betrekking heeft op:

  • stedenbouwkundige handelingen waarvoor de medewerking van een architect vereist is;
  • verhardingen, infrastructuurwerken of technische werken;
  • terreinaanlegwerken;
  • de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 1 of 2, tenzij het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning betreft en de hernieuwing betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben;
  • vegetatiewijzigingen.

 

 

 

6.1

Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (milieueffectrapport)?

 

 

 

ja. Op welke rubrieken van bijlage I van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?

 

 

 

     

 

 

 

nee. Ga naar vraag 6.6.

 

 

 

6.2

Heeft de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage het milieueffectrapport al definitief goedgekeurd?

 

 

 

ja. Voeg het defintief goedgekeurd milieueffectrapport en de definitieve goedkeuringsbeslissing als bijlage D1 bij het formulier.

Als u de vragen van onderdeel 7, en eventueel onderdeel 3, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de specifieke analyse en evaluatie in het definitief goedgekeurd milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het definitief goedgekeurd milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.

Ga naar vraag 6.4.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 6.3.

 

 

 

6.3

Heeft de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage het ontwerp van milieueffectrapport al voorlopig goed- of afgekeurd?

 

 

 

ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en de voorlopige goed-of afkeuring als bijlage D2 bij het formulier.

Als u de vragen van onderdeel 7, en eventueel onderdeel 3, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de specifieke analyse en evaluatie in het ontwerp van milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het ontwerp van milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.

Ga naar vraag 6.4.

 

 

 

nee. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en bijhorende beslissing van de dienst Mer over de aanmelding als bijlage D2 bij het formulier.

Als u de vragen van onderdeel 7, en eventueel onderdeel 3, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de specifieke analyse en evaluatie in het ontwerp van milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het ontwerp van milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.

Ga naar vraag 6.4.

 

 

 

6.4

Beschikt u over de beslissing van de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage om bepaalde gegevens van het milieueffectrapport te onttrekken aan de openbaarheid overeenkomstig artikel 4.3.8, §1, van het DABM?

 

 

 

ja. Wat is de datum van deze beslissing?

Neem de confidentiële gegevens op in een document dat u als bijlage F1 bij dit formulier voegt.

 

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

 

nee

 

 

 

6.5

Heeft uw aanvraag een afwijking nodig overeenkomstig artikel 56 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid?

De vergunning voor een project moet geweigerd worden wanneer het project een achteruitgang van de toestand van een waterlichaam kan teweegbrengen of het bereiken van de doelstellingen voor het waterlichaam kan verhinderen. Deze doelstellingen zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheersplannen.

Een waterlichaam gaat achteruit als een van de kwaliteitselementen een klasse achteruitgaat, zelfs als het waterlichaam hierdoor niet wordt ingedeeld in een lagere klasse. Ook een verslechtering van een kwaliteitselement dat zich al in de laagste klasse bevindt, is een achteruitgang.

Voor oppervlaktewater gaat het over de biologische, hydromorfologische, fysico-chemische elementen en de specifiek verontreinigende stoffen die de ecologische toestand of het potentieel bepalen en de gevaarlijke stoffen die de chemische toestand bepalen.

De enige uitzondering hierop is wanneer een afwijking wordt toegestaan. In addendum D5 wordt nagegaan of het project voor een afwijking in het kader van artikel 56 van het decreet Integraal Waterbeleid in aanmerking komt.

 

Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar onderdeel 7.

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum D5 als bijlage D5 bij dit formulier.

 

 

 

nee

 

 

 

                   

 

6.6

Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting)?

 

 

ja. Op welke rubrieken van bijlage II van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?

Als de dienst Mer een ontheffing heeft verleend, voegt u het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting, samen met het bewijs dat de ontheffing is verleend door de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als bijlage D3 bij dit formulier. Als u de vragen van onderdeel 7, en eventueel onderdeel 3, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de analyse en evaluatie in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting.

Als de dienst Mer geen ontheffing heeft verleend, voegt u het ontwerp van milieueffectrapport als bijlage D2 bij dit formulier. Als u de vragen van onderdeel 7, en eventueel onderdeel 3, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de analyse en evaluatie in het ontwerp van milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.

Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar onderdeel 7. Beantwoord ook vraag 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5.

 

     

 

 

nee. Ga naar vraag 6.7.

 

6.7

Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening)?

 

 

ja. Op welke rubrieken van bijlage III van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?

Vul addendum D4 in om de ligging van het project ten opzichte van de vermelde gebieden te beschrijven. Voeg het als bijlage D4 bij dit formulier.

Maak een project-MER-screeningsnota door de vragen in onderdeel 7 te beantwoorden. Motiveer voor elk effect in de desbetreffende bijlage waarom de te verwachten effecten volgens u niet aanzienlijk zijn.

Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 6.8.

 

     

 

 

nee. Ga naar vraag 7.1 als de aanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit. Ga naar vraag 8.1 als de aanvraag geen betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.

 

6.8

Zijn er aanzienlijke effecten te verwachten?

Baseer u hiervoor op uw antwoorden uit onderdeel 7.

 

 

ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport als bijlage D2 bij dit formulier. Beantwoord ook vraag 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5.

 

 

nee. Op basis van de kenmerken van het project, de omgeving en de analyse van de effecten van de aanvraag op de omgeving (onderdeel 7) zijn er geen aanzienlijke effecten te verwachten.

 

 

 

 

 

 

7. Mogelijke effecten van de aanvraag op de omgeving (mens en milieu)

 

 

U vult vragen 7.1 tot en met 7.12 in als een van de volgende gevallen zich voordoet:

  • de aanvraag heeft betrekking op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 1 of 2;
  • de aanvraag heeft betrekking op een project als vermeld in bijlage I, II of III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage.

Als de aanvraag enkel betrekking heeft op de melding van een ingedeelde inrichting of activiteit, vult u alleen vraag 7.13 in.

Kruis per aspect alleen ‘nee’ aan als er geen milderende maatregelen genomen hoeven te worden om geen relevant effect te veroorzaken op dit aspect. Beoordeel ook de relevante effecten tijdens de bouw- of installatiefase als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Als u de vragen in de addenda beantwoordt, kunt u eventueel verwijzen naar de analyse en evaluatie in het (ontwerp van) milieueffectrapport of in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting, als die documenten bestaan.

Hou bij de bespreking van de maatregelen om de potentiële effecten te milderen rekening met de beste beschikbare technieken (BBT).

Bij het invullen van de onderstaande vragen moet er rekening gehouden worden met de elementen van bijlage II van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM).

 

7.1

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de mobiliteit?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E1 als bijlage E1 bij dit formulier.

 

 

Nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.2

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de bodem en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E2 als bijlage E2 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.3

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op het watersysteem en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E3 als bijlage E3 bij dit formulier. Bij aanvragen voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die betrekking hebben op indelingsrubriek 3, 53, 54, 55 en 56, worden bijkomend de mogelijke effecten van die inrichtingen of activiteiten op het watersysteem besproken in de bijlagen die volgens vraag 3.5 bij dit formulier gevoegd moeten worden.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.4

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de luchtkwaliteit en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E4 als bijlage E4 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.5

Zijn er mogelijke effecten van geluid of trillingen ten gevolge van de aanvraag en is er hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E5 als bijlage E5 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.6

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op biodiversiteit?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.7

Heeft de aanvraag een mogelijk risico op zware ongevallen of rampen?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E7 als bijlage E7 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.8

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op onroerend erfgoed?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E8 als bijlage E8 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.9

Zijn er mogelijke effecten van licht of straling ten gevolge van de aanvraag en is er hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E9 als bijlage E9 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.10

Zijn er mogelijke effecten van de productie van afvalstoffen ten gevolge van de aanvraag andere dan deze ten gevolge van opslag en verwerking?

U moet deze vraag alleen beantwoorden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E10 als bijlage E10 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

7.11

Heeft de aanvraag mogelijk nog andere relevante effecten?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E11 als bijlage E11 bij dit formulier.

 

 

nee

 

7.12

Zijn er door de relatie met andere projecten relevante cumulatieve effecten te verwachten?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E12 als bijlage E12 bij dit formulier.

 

 

nee

 

7.13

Geef een beschrijving van de mogelijke effecten op de omgeving in een document dat u als bijlage E bij dit formulier voegt.

Er kunnen mogelijke effecten zijn op gebied van onder meer mobiliteit, bodem, watersysteem, luchtkwaliteit, geluid en trillingen, biodiversiteit, zware ongevallen of rampen, onroerend erfgoed en afvalstoffen. Mogelijk zijn er relevante cumulatieve effecten met andere projecten.

Geef ook aan welke milderende maatregelen genomen zullen worden om geen effecten te veroorzaken.

         

 

  

 

 

8. Gegevens over de procedure

 

8.1

Wilt u dat bepaalde gegevens uit de aanvraag niet openbaar worden gemaakt?

Normaal zijn alle stukken van een aanvraag volledig openbaar.
Als u bepaalde gegevens uit een milieueffectrapport (MER) of omgevingsveiligheidsrapport niet openbaar wilt maken, moet u over een positieve beslissing daarover van de dienst MER/VR beschikken (zie ook vraag 4.4). Zonder deze positieve beslissing is het MER of OVR steeds volledig openbaar. Als u bepaalde gegevens die niet zijn opgenomen in een MER of OVR, niet openbaar wilt maken, voegt u een motivering bij dit formulier. De motivering moet bewijzen dat uw verzoek voldoet aan de uitzonderingsgronden op de openbaarheid, opgenomen in de artikelen II.34 en volgende van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

 

 

ja. Neem die gegevens en de positieve beslissing van de dienst MER/VR of de bijbehorende motivering op in een document dat u als bijlage F1 bij dit formulier voegt.

 

 

nee

 

8.2

Als er een dossiertaks betaald moet worden, voegt u het betalingsbewijs als bijlage F2 bij dit formulier.

 

8.3

Als de procedure voorziet in een advies van de omgevingsvergunningscommissie, wilt u dan door die commissie gehoord worden?

Die mogelijkheid bestaat voor projecten die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

 

 

ja

 

 

nee

 

8.4

Heeft de aanvraag betrekking op een Vlaams of een provinciaal project?

De lijsten waarin is opgenomen of een project Vlaams of provinciaal is, vindt u op www.omgevingsloket.be.

 

 

een Vlaams project of een onderdeel ervan. Welke rubrieken van de lijst van de Vlaamse projecten zijn van toepassing?

 

     

 

 

een provinciaal project dat geen Vlaams project of een onderdeel ervan is. Welke rubrieken van de lijst van de provinciale projecten zijn van toepassing?

 

     

 

 

noch een Vlaams project, noch een provinciaal project, noch een onderdeel ervan

 

8.5

Welke is de bevoegde overheid voor de behandeling van uw aanvraag?

De bevoegdheidsregeling is opgenomen in artikel 15 van het decreet betreffende de omgevingsvergunning.

 

 

het college van burgemeester en schepenen

 

 

de deputatie

 

 

de Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar

 

8.6

Voor welke termijn vraagt u de omgevingsvergunning?

 

 

voor onbepaalde duur

 

 

geheel of gedeeltelijk voor bepaalde duur. Dit houdt in dat u voor het hele project of voor onderdelen ervan een vergunning voor een bepaalde termijn aanvraagt. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum F3 als bijlage F3 bij dit formulier.

 

8.7

Wilt u uw omgevingsvergunning uitvoeren in fases?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum F4 als bijlage F4 bij dit formulier.

 

 

nee

 

8.8

Wilt u per e-mail gecontacteerd worden over de procedure?

De communicatie betreft onder meer het versturen van de beslissing en de uitnodiging voor de hoorzitting (indien van toepassing).

 

 

ja. Geef uw e-mailadres.

 

     

 

 

nee.

 

8.9

Vul uw adresgegevens in.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

   

 

 

 

 

9. Gegevens van de aanvrager

 

 

 

9.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Neem de gegevens van eventuele medeaanvragers op in addendum G1 en voeg het als bijlage G1 bij dit formulier.

 

 

 

De aanvrager is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 9.2.

 

 

 

De aanvrager is een rechtspersoon. Ga naar vraag 9.3.

 

 

 

9.2

Vul de gegevens in van de aanvrager.

Als de aanvrager geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 9.5.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

Mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

 

9.3

Vul de gegevens in van de aanvrager.

Als de aanvrager een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

 

naam

     

 

 

rechtsvorm

     

 

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

 

 

9.4

Vul de gegevens in van de natuurlijke persoon die voor de rechtspersoon ondertekent.

Als de persoon die voor de rechtspersoon ondertekent geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

Mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

 

9.5

Vul de gegevens in van de contactpersoon voor informatie over de aanvraag.

U hoeft deze gegevens alleen in te vullen als de contactpersoon een andere persoon is dan de aanvrager, architect of de exploitant.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

Mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

functie

     

 

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

 

e-mailadres

     

 

 

 

                                                     

 

 

 

 

10. Gegevens van de architecten die betrokken zijn bij de stedenbouwkundige handelingen

 

 

10.1

Vul de gegevens in van de architect die belast is met de opmaak van de plannen.

U hoeft deze gegevens alleen in te vullen als voor de aanvraag de medewerking van een architect vereist is. Neem de gegevens van eventuele medearchitecten op in addendum G2 en voeg het als bijlage G2 bij dit formulier. Als de architect geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

 

10.2

Vul de gegevens in van de rechtspersoon waartoe de architect behoort.

U hoeft deze vraag alleen in te vullen als de architect dit formulier ondertekent in naam van een rechtspersoon. Als de architect behoort tot  een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

 

naam

     

 

 

rechtsvorm

     

 

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

 

 

10.3

Vul de contactgegevens in van de architect.

Een kopie van de beslissing wordt gestuurd naar het adres dat u hieronder vermeldt.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

 

10.4

Vul de gegevens in van de architect die belast is met het toezicht.

U hoeft deze gegevens alleen in te vullen als voor de aanvraag de medewerking van een architect vereist is en als er gegevens verschillen van de gegevens in vraag 10.1. Als de architect geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

10.5

Vul de gegevens in van de rechtspersoon waartoe de architect die belast is met het toezicht, behoort.

Als de architect behoort tot  een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

 

naam

     

 

 

rechtsvorm

     

 

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

                                                   
 

 

 

 

11. Gegevens van de personen die betrokken zijn bij de ingedeelde inrichting of activiteit

 

11.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Als de exploitant dezelfde persoon is als de aanvrager, moeten de gegevens die reeds bij onderdeel 9 zijn opgegeven, hieronder niet opnieuw worden ingevuld.

Neem de gegevens van eventuele mede-exploitanten op in addendum H1 en voeg het als bijlage H1 bij dit formulier.

 

 

De exploitant is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 11.2.

 

 

De exploitant is een rechtspersoon. Ga naar vraag 11.3.

 

11.2

Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 11.5.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

11.3

Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

11.4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

11.5

Vul de contactgegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

11.6

Vul de gegevens in van de contactpersoon voor informatie over de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

functie

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

11.7

Vul de gegevens in van de milieucoördinator als die vereist is en al bekend is.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

erkenningsnummer

     

                                   

 

 

 

 

 

 

 

12. Overzichtslijst van de bijlagen

 

 

12.1

Kruis de bijlagen aan die u bij dit formulier voegt.

 

 

bijlage A1: situeringsplan

 

 

 

bijlage B2: gebouwen

 

 

 

bijlage B3: eengezinswoning

 

 

 

bijlage B4: meergezinswoning

 

 

 

bijlage B5: studentenkamerwoning of kamerwoning

 

 

 

bijlage B6: commerciële functies (detailhandel, dancing, restaurant en café, kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen)

 

 

 

bijlage B7: dagrecreatie, met inbegrip van sport – gegevens van het complex

 

 

 

bijlage B8: dagrecreatie, met inbegrip van sport – gegevens van het gebouw

 

 

 

bijlage B9: verblijfsrecreatie – gegevens van het complex

 

 

 

bijlage B10: verblijfsrecreatie - gegevens van het gebouw

 

 

 

bijlage B11: industrie en bedrijvigheid - gegevens van het complex

 

 

 

bijlage B12: industrie en bedrijvigheid - gegevens van het gebouw

 

 

 

bijlage B13: land- en tuinbouw in de ruime zin – gegevens van het complex

 

 

 

bijlage B14: land- en tuinbouw in de ruime zin – gegevens van het gebouw

 

 

 

bijlage B15: gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen – gegevens van het complex

 

 

 

bijlage B16: gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen – gegevens van het gebouw

 

 

 

bijlage B17: verbouwen van gevels en daken en inwendige renovatiewerken

 

 

 

bijlage B18: bijgebouwen

 

 

 

bijlage B19: niet-overdekte lage constructies bij een gebouw

 

 

 

bijlage B20: vellen van bomen en terreinaanlegwerken

 

 

 

bijlage B21: andere handelingen (vrijgesteld van de medewerking van een architect)

 

 

 

bijlage B22: verhardingen, infrastructuur en technische werken

 

 

 

bijlage B23: ontbossen

 

 

 

bijlage B24: publiciteitsinrichtingen

 

 

 

bijlage B25: hemelwater en oppervlaktewater

 

 

 

bijlage B26: verantwoordingsnota

 

 

 

bijlage B27.X: plannen en documenten voor de stedenbouwkundige handelingen

 

 

 

bijlage B29: bescheiden woonaanbod

 

 

 

bijlage B30: sloopopvolgingsplan

 

 

 

bijlage B31: advies toegankelijkheid

 

 

 

bijlage B32: archeologienota

 

 

 

bijlage B33: informatie onroerend erfgoed

 

 

 

bijlage B34: advies hulpverleningszone (brandweer)

 

 

 

bijlage B40: units

 

 

 

bijlage C1: korte, niet-technische omschrijving van het voorwerp van de aanvraag

 

 

 

bijlage C2: ligging van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

 

bijlage C3: motivatie bij vroegtijdige hernieuwing

 

 

 

bijlage C4: indelingsrubrieken van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

 

bijlage C6: materialen, grondstoffen en processen

 

 

 

bijlage C6.7: energiestudie

 

 

 

bijlage C6.8: energieplan / bewijs van toetreding tot de energiebeleidsovereenkomst

 

 

 

bijlage C7: toestellen

 

 

 

bijlage C8A: specifieke plannen voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

 

 

bijlage C8B: uitvoeringsplan van een ingedeelde inrichting of activiteit die louter als klasse 3 is ingedeeld

 

 

 

bijlage C9: stoffen op de autorisatielijst of met gebruiksbeperkingen volgens REACH

 

 

 

bijlage C14: overzicht van de geacteerde meldingen, de actuele milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen

 

 

 

bijlage D1: definitief goedgekeurd milieueffectrapport

 

 

 

bijlage D2: ontwerp van milieueffectrapport

 

 

 

bijlage D3: verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en bewijs van verlening van ontheffing

 

 

 

bijlage D4: omgeving van het project

 

 

 

bijlage E: beschrijving van potentiële effecten op de omgeving

 

 

 

bijlage E1: effecten op mobiliteit

 

 

 

bijlage E1bis: mobiliteitsstudie

 

 

 

bijlage E1ter: mobiliteitstoets detailhandel

 

 

 

bijlage E2: effecten op de bodem

 

 

 

bijlage E3: effecten op het watersysteem

 

 

 

bijlage E4: effecten op de luchtkwaliteit

 

 

 

bijlage E4bis: studie over de luchtkwaliteit en resultaten emissiemetingen

 

 

 

bijlage E4ter: fugitieve emissie

 

 

 

bijlage E4quater: stofrapport

 

 

 

bijlage E5: effecten van geluid of trillingen

 

 

 

bijlage E5bis: studie over geluid of trillingen

 

 

 

bijlage E6: effecten op biodiversiteit

 

 

 

bijlage E6bis: rapport voortoets

 

 

 

bijlage E6ter: passende beoordeling

 

 

 

bijlage E6quater: advies van het Agentschap voor Natuur en Bos

 

 

 

bijlage E6quinquies: document dat aantoont dat de aanvraag geen onvermijdbare of onherstelbare schade toebrengt aan de natuur in een VEN

 

 

 

bijlage E6sexies: toestemming voor afwijking van de wetgeving

 

 

 

bijlage E7: risico op zware ongevallen of rampen

 

 

 

bijlage E7bis: veiligheidsstudie

 

 

 

bijlage E7ter: advies van de brandweer

 

 

 

bijlage E8: effecten op onroerend erfgoed

 

 

 

bijlage E9: effecten van licht of straling

 

 

 

bijlage E10: effecten van de productie van afvalstoffen

 

 

 

bijlage E11: andere effecten

 

 

 

bijlage E12: cumulatieve effecten

 

 

 

bijlage F1: vertrouwelijke informatie

 

 

 

bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks

 

 

 

bijlage F3: aanvraag van een omgevingsvergunning van bepaalde duur

 

 

 

bijlage F4: aanvraag van een gefaseerde omgevingsvergunning

 

 

 

bijlage G1: gegevens over de medeaanvrager

 

 

 

bijlage G2: gegevens over de medearchitect die de plannen opmaakt

 

 

 

bijlage H1: gegevens van de mede-exploitant

 

 

 

bijlage I1: bewijs van inschrijving in bijzonder register

 

 

 

bijlage I2: beslissing van de gouverneur

 

 

 

bijlage Q1: bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning

 

 

bijlage Q2: bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM

 

 

bijlage Q4: bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel III van het VLAREM

 

 

bijlage Q5: bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de emissiegrenswaarden bepaald in titel III van het VLAREM waarbij voldaan wordt aan de met BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN) in de door de Europese Commissie aangenomen BBT-conclusies

 

 

bijlage R2: opslag van afvalstoffen

 

 

bijlage R2A: verwerking van afvalstoffen

 

 

bijlage R2B: verbranden of meeverbranden van afvalstoffen

 

 

bijlage R2C: stortplaatsen

 

 

bijlage R2Cbis: voorstel van werkplan

 

 

bijlage R2Cter: opmetingsplan

 

 

bijlage R2Cquater: voorstel van inrichtingsplan

 

 

bijlage R2Cquinquies: voorstel van plan voor afwerking, sluiting en nazorg

 

 

bijlage R2sexies: verbintenis financiële zekerheid

 

 

bijlage R2D: beheer van afval van winningsindustrieën

 

 

bijlage R2Dbis: afvalbeheersplan

 

 

bijlage R2Dter: financiële zekerheid

 

 

bijlage R3: lozing van afvalwater en koelwater

 

 

bijlage R3A: lozing van huishoudelijk afvalwater

 

 

bijlage R3B: lozing van bedrijfsafvalwater

 

 

bijlage R3Bbis: studie bedrijfsafvalwater en analyseresultaten

 

 

bijlage R3C: lozing van koelwater

 

 

bijlage R3.6.4: behandeling van stedelijk afvalwater, aangevoerd via openbare riolen of collectoren

 

 

bijlage R6.4: brandbare vloeistoffen

 

 

bijlage R6.5: tankstation

 

 

bijlage R9: dieren

 

 

bijlage R9A: pluimvee

 

 

bijlage R9B: varkens

 

 

bijlage R9C: grote zoogdieren

 

 

bijlage R9D: andere zoogdieren

 

 

bijlage R16.4: lpg-stations

 

 

bijlage R16.4bis: berekening groepsrisico

 

 

bijlage R17.1.1: opslag van aerosolen

 

 

bijlage R17.1.2: opslag van gassen

 

 

bijlage R17.2: Seveso-inrichtingen

 

 

bijlage R17.2bis: omgevingsveiligheidsrapport of veiligheidsnota

 

 

bijlage R17.2ter: veiligheidsinformatieplan

 

 

bijlage R17.3: opslag van gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen

 

 

bijlage R20.1.6: windturbines

 

 

bijlage R28.3: mestverwerking

 

 

bijlage R43: stookinstallaties

 

 

bijlage R43A: grote stookinstallaties

 

 

bijlage R43B: kosten-batenanalyse stookinstallaties

 

 

bijlage R43C: afvang van koolstofdioxide

 

 

bijlage R45: mengvoeder- of bloemmolenbedrijven

 

 

bijlage R51: ggo's en pathogene organismen

 

 

bijlage R52: indirecte lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen

 

 

bijlage R53: grondwaterwinningen

 

 

bijlage R54: kunstmatige aanvulling van grondwater

 

 

bijlage R55: boringen

 

 

bijlage R56: stuwen en overbrengen van water

 

 

bijlage R59: activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen

 

 

bijlage R60: geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers

 

 

bijlage R60bis: studie ontvangende groeve en graverij

 

 

bijlage R61.2.2°: tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem met een capaciteit van meer dan 10.000 m³

 

 

bijlage R61.2.2°bis: voorstel van werkplan

 

 

bijlage R61.2.2°ter: opmetingsplan

 

 

bijlage R62.2: introductie van uitheemse soorten of translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten in aquacultuurvoorzieningen

 

 

bijlage R63: opslag en ontwatering van baggerspecie

 

 

bijlage RC: vertaling van indelingsrubrieken naar CLP-verordening

 

 

bijlage RH: hydrogeologische studie

 

 

bijlage RX: GPBV-installatie

 

 

bijlage RXbis: toets aan de BBT-conclusies

 

 

bijlage RY: BKG-installatie

 

 

bijlage V1: vegetatiewijzigingen

 

 

bijlage W1: toelichtingsdocument kleinhandel

         

 

  

 

 

13. Ondertekening door de aanvrager

 

13.1

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

 

 

 

 

14. Ondertekening door de architect inzake stedenbouwkundige handelingen

 

14.1

Kruis aan wat van toepassing is.

U hoeft de onderstaande verklaring alleen in te vullen als er stedenbouwkundige handelingen aangevraagd of gemeld worden en voor die handelingen de medewerking van een architect vereist is.

 

 

Ik zet op dit formulier het visum van de bevoegde raad van de Orde van Architecten. Dat visum bewijst dat ik ingeschreven ben in een tabel van de Orde van Architecten of in de lijst van de stagiairs, en dat ik gerechtigd ben om het beroep van architect uit te oefenen.

 

 

Ik voeg bij dit formulier als bijlage I1 het bewijs van inschrijving in het bijzonder register van de provinciale raad van de Orde van Architecten, vermeld in artikel 8, tweede en derde lid, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten.

 

 

Ik voeg bij dit formulier als bijlage I2 de beslissing van de gouverneur, vermeld in artikel 4, tweede lid, van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect.

 

14.2

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

 

Zet in het vak hiernaast eventueel het visum van de Orde van Architecten.

 

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

 

voor- en achternaam

     

 

                     
 

 

 

 

15. Ondertekening door de exploitant bij de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit

 

activiteit

 

15.1

Vul de onderstaande verklaring in.

U hoeft deze verklaring alleen in te vullen als u de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit aanvraagt of meldt. Als de exploitant dezelfde persoon is als de aanvrager, vermeld in vraag 13.1, hoeft u deze verklaring niet in te vullen.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

                   

 

 

BIJLAGE 2 (04/03/2024- ...)

 

Addendabibliotheek

OV-02-191001

 

 

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

 

Waarvoor dienen de addenda?

In deze addenda vindt u meer informatie over bijlagen die u bij het formulier moet voegen of over aanvullende gegevens die u moet verstrekken. Vermeld op elke bijlage het nummer van het onderdeel (bijvoorbeeld A1, B2). U hoeft alleen de bijlagen toe te voegen die zijn aangegeven in het formulier.

 

 

 

 

 

Addendum A1 Situeringsplan

 

1

Maak een duidelijk leesbaar situeringsplan op een schaal van ten minste 1/1000. Teken de contour van elke locatie van stedenbouwkundige handelingen en elke ingedeelde inrichting of activiteit. De contour moet alle percelen omvatten van de beoogde gecoördineerde toestand. Geef op het plan de locatie van stedenbouwkundige handelingen en van de ingedeelde inrichting of activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft weer ten opzichte van de aanpalende percelen en de belangrijkste straten, met vermelding van de straatnamen en de belangrijkste plaatsnamen.

Neem in elk plan de volgende elementen op:

  • een noordpijl;
  • de perceelsgrenzen;
  • de schaal;
  • een liniaal.

Voeg het plan als bijlage A1 bij het formulier.

 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B1

 

1

 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B2 Gebouwen

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

 

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

 

     

 

 

 

3

Waarop heeft dit addendum betrekking?

 

 

een nieuw of te herbouwen gebouw. Herbouwen houdt in dat meer dan veertig procent van de buitenmuren van een gebouw wordt afgebroken.

 

 

een te verbouwen gebouw. De aanvraag is niet beperkt tot een of meer units in het gebouw.

 

 

een te verbouwen unit in een gebouw. Vul addendum B40 in en voeg het als bijlage B40 bij dit formulier.

 

 

verschillende te verbouwen units in een gebouw. Vul addendum B40 in en voeg het als bijlage B40 bij dit formulier.

 

 

4

Vul de gegevens in van de bovengrondse delen van het gebouw.

Als het een nieuw gebouw betreft, hoeft u de kolom bestaande toestand niet in te vullen. Als er geen bovengrondse delen zijn, vult u 0 in.

 

 

 

 

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

grondoppervlakte

 

     

 

     

 

nuttige vloeroppervlakte

 

     

 

     

 

volume

 

     

 

     

 

hoogste nokhoogte

 

     

m

 

     

m

 

hoogste kroonlijsthoogte aan de voorgevel

 

     

m

 

     

m

 

 

5

Op welk type gebouw heeft de aanvraag betrekking?

Als het een nieuw gebouw betreft, hoeft u in de kolom bestaande toestand niets aan te kruisen.

 

 

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

 

 

 

vrijstaand gebouw

 

 

vrijstaand gebouw

 

 

 

 

halfopen bebouwing

 

 

halfopen bebouwing

 

 

 

 

gesloten bebouwing

 

 

gesloten bebouwing

 

 

 

 

6

Vul de gegevens in van de ondergrondse delen van het gebouw.

Als het een nieuw gebouw betreft, hoeft u de kolom bestaande toestand niet in te vullen. Als er geen ondergrondse delen zijn, vult u 0 in.

 

 

 

 

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

nuttige vloeroppervlakte

 

     

 

     

 

volume

 

     

 

     

 

diepte

 

     

m

 

     

m

 

 

7

Wat is de referentiehoogte van het gebouw?

Deze informatie is belangrijk in het kader van de brandwetgeving. De referentiehoogte is de afstand tussen het laagste peil van de weg die brandweerwagens kunnen gebruiken rond het gebouw en het hoogste afgewerkte vloerpeil van het gebouw. Er zijn drie soorten normen:

  • voor laagbouw (referentiehoogte minder dan 10 meter)
  • voor middelhoogbouw (referentiehoogte tussen 10 en 25 meter)
  • voor hoogbouw (referentiehoogte meer dan 25 meter)

 

 

      m

 

 

8

Bedraagt de referentiehoogte meer dan 15 meter?

 

 

 

nee

 

 

 

ja

 

 

 

Ik voeg bij mijn aanvraag als addendum B34 het vooradvies van de hulpverleningszone (brandweer) en verklaar dat de aanvraag rekening houdt met de in het vooradvies geformuleerde opmerkingen

 

 

 

Ik voeg bij mijn aanvraag als addendum B34 het vooradvies van de hulpverleningszone (brandweer) en een beschrijving van de wijze waarop ik met de geformuleerde opmerkingen ben omgegaan

 

 

 

Ik verklaar dat ik het vooradvies van de hulpverleningszone (brandweer) meer dan vijfenveertig dagen geleden heb gevraagd en dat ik tot op vandaag nog geen vooradvies heb ontvangen

 

 

 

9

Wordt er in het gebouw energie verbruikt om een specifieke binnentemperatuur te bereiken?

Het betreft hier verwarming of koeling.

 

 

 

ja

 

 

 

nee

 

 

 

10

Vul de gegevens in over de parkeermogelijkheden in het gebouw zelf.

De parkeerplaatsen buiten het gebouw telt u hier niet mee.

 

 

totaal aantal parkeerplaatsen

     

 

 

 

aantal aangepaste en voorbehouden parkeerplaatsen

     

 

 

 

aantal plaatsen voor fietsen

     

 

 

 

 

11

Vul de gegevens van de hoofdfuncties in.

In de kolom nuttige oppervlakte vermeldt u de nuttige oppervlakte van de functie na de werken. Als het een nieuw gebouw betreft, hoeft u de kolom bestaande hoofdfuncties niet in te vullen.

 

 

 

 

hoofdfuncties na de werken

 

bestaande hoofdfuncties

 

nuttige oppervlakte

 

 

 

wonen

 

 

wonen

 

     

 

 

 

detailhandel (winkel)

 

 

detailhandel (winkel)

 

     

 

 

 

dancing, restaurant en café

 

 

dancing, restaurant en café

 

     

 

 

 

kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen

 

 

kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen

 

     

 

 

 

land- en tuinbouw in de ruime zin

 

 

land- en tuinbouw in de ruime zin

 

     

 

 

 

industrie en bedrijvigheid

 

 

industrie en bedrijvigheid

 

     

 

 

 

dagrecreatie, met inbegrip van sport

 

 

dagrecreatie, met inbegrip van sport

 

     

 

 

 

verblijfsrecreatie

 

 

verblijfsrecreatie

 

     

 

 

 

gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen

 

 

gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen

 

     

 

 

 

militaire functie

 

 

militaire functie

 

     

 

 

 

12

Vul de gegevens van de woongelegenheden in. Als het gebouw geen woongelegenheden bevat, hoeft u de tabel niet in te vullen.

 

 

 

 

soort woongelegenheid

 

aantal na de wijziging

 

bestaand aantal

 

 

 

eengezinswoning

 

     

 

 

     

 

 

 

 

appartementen of studio's

 

     

 

 

     

 

 

 

 

kamers in kamerwoningen

 

     

 

 

     

 

 

 

 

13

Met deze tabel gaat u na welke addenda bij uw aanvraag moeten gevoegd worden. Kruis aan wat de functie is van het gebouw na de uitvoering van de stedenbouwkundige handelingen.

Complex kruist u alleen aan als het gebouw deel uitmaakt van een complex. Een gebouw kan meerdere functies hebben. Vul voor elke functie die u aankruist, het addendum in dat is aangegeven in de onderstaande tabel. Voeg die addenda bij het formulier.

 

 

 

 

functie van het gebouw na de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen

 

addendum

 

 

 

eengezinswoning

 

B3

 

 

 

meergezinswoning

 

B4

 

 

 

studentenkamerwoning of kamerwoning

 

B5

 

 

 

detailhandel

 

B6

 

 

 

dancing, restaurant en café

 

B6

 

 

 

kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen

 

B6

 

 

 

dagrecreatie, met inbegrip van sport – complex

 

B7

 

 

 

dagrecreatie, met inbegrip van sport – gebouw

 

B8

 

 

 

verblijfsrecreatie – complex (al dan niet gecombineerd met dagrecreatie)

 

B9

 

 

 

verblijfsrecreatie – gebouw

 

B10

 

 

 

industrie en bedrijvigheid – complex

 

B11

 

 

 

industrie en bedrijvigheid – gebouw

 

B12

 

 

 

land- en tuinbouw in de ruime zin – complex

 

B13

 

 

 

land- en tuinbouw in de ruime zin – gebouw

 

B14

 

 

 

gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen – complex

 

B15

 

 

 

gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen – gebouw

 

B16

 

 

 

militaire functie

 

geen

 

                                                               

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B3 Eengezinswoning

 

 

1

Vul dit addendum in voor elke eengezinswoning waarop de aanvraag betrekking heeft. U hoeft dit addendum niet in te vullen als de eengezinswoning een woongelegenheid bij een onderneming is, zoals een landbouwbedrijf, een industriegebouw, een winkel of een restaurant. De woongelegenheid is dan bestemd voor de uitbater of conciërge. De gegevens over die woongelegenheid moeten verstrekt worden bij de functie van de onderneming.

 

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

 

     

 

 

 

3

Vul de gegevens in van de bovengrondse delen van de eengezinswoning na de werken.

 

 

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

     

 

 

aantal slaapkamers

     

 

 

 

 

4

Heeft de aanvraag betrekking op een zorgwoning als vermeld in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening?

 

 

 

ja. Hoeveel bedraagt de bruto vloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid zonder de met de hoofdwooneenheid gedeelde ruimten?

 

 

     

 

 

nee

 

 

 

5

Heeft de aanvraag betrekking op opvang van asielzoekers, vluchtelingen en onderdak wegens onvoorziene omstandigheden als vermeld in het meldingsbesluit?

 

 

 

ja. Hoeveel bedraagt de bruto vloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid zonder de met de hoofdwooneenheid gedeelde ruimten?

 

 

     

 

 

nee

 

 

 

6

Wordt de woning gebruikt voor de uitoefening van een vrij beroep als nevenfunctie?

 

 

 

ja. Hoeveel bedraagt de nuttige vloeroppervlakte die bestemd is voor het vrije beroep, zonder de gemeenschappelijke delen?

 

 

     

 

 

 

nee

 

 

 

7

Bevat de woning kamers die apart verhuurd worden?

Een voorbeeld daarvan is een slaapkamer die apart verhuurd wordt, zonder aparte keuken of badkamer.

 

 

 

ja. Hoeveel kamers worden apart verhuurd?

 

 

     

kamers

 

 

nee

 

                 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B4 Meergezinswoning

 

 

 

1

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

 

     

 

 

 

2

Vul de gegevens in van de unit(s) waarop de aanvraag betrekking heeft.

De kolom nuttige vloeroppervlakte vrij beroep hoeft u alleen in te vullen als in de unit een vrij beroep uitgeoefend zal worden. Vermeld dan de nuttige vloeroppervlakte van de ruimte voor het vrije beroep, zonder de gemeenschappelijke delen. Bij aantal niveaus geeft u aan hoeveel niveaus de unit zal bevatten: 1 = één niveau, 2 = duplex, 3 = triplex). Vermeld het nummer van de units ook op de plannen.

 

 

 

 

nummer van de unit

 

nuttige vloeroppervlakte

 

aantal slaapkamers

 

nuttige vloeroppervlakte vrij beroep

 

aantal niveaus

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

Addendum B5 Studentenkamerwoning of kamerwoning

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft. De kamers zijn niet uitgerust om apart te kunnen functioneren als woongelegenheid. In de kamers ontbreekt minstens één van volgende faciliteiten: toilet, keukenfunctie of badfunctie. De bewoners moeten hiervoor een beroep doen op gemeenschappelijke faciliteiten die aanwezig zijn in het gebouw.

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

     

 

3

Wat is het nummer van de unit op de plannen?

Alle kamerwoningen en de gemeenschappelijke faciliteiten samen vormen één unit. Als er andere hoofdfuncties aanwezig zijn in het gebouw, vormen die andere units.

 

     

 

4

Vul de gegevens in.

 

totale nuttige vloeroppervlakte van de volledige unit

     

 

aantal gemeenschappelijke badkamers

     

 

 

nuttige oppervlakte van gemeenschappelijke badkamers

     

 

aantal gemeenschappelijke keukens

     

 

 

nuttige oppervlakte van gemeenschappelijke keukens

     

 

aantal gemeenschappelijke toiletten

     

 

 

5

Vul de gegevens van de kamers in.

 

 

soort woongelegenheid

 

aantal in nieuwe toestand

 

bestaand aantal

 

 

studentenkamers

 

     

 

 

     

 

 

 

kamers, die geen studentenkamers zijn

 

     

 

 

     

 

 

6

Vul de gegevens in van de studentenkamer(s) waarop de aanvraag betrekking heeft.

Bij de onderstaande berekening wordt uitgegaan van de totale netto vloeroppervlakte van de woonlokalen (leefruimte(n), kookruimte en slaapkamer(s)). De oppervlakte van niet woonlokalen (toilet, hall, badkamer, berging, …) wordt niet meegerekend.

De netto vloeroppervlakte wordt gemeten in de zone met een plafondhoogte van minstens 220 cm.

Bijkomend wordt bij hellende plafonds de netto vloeroppervlakte meegerekend met een vrije hoogte groter dan 180 cm.

Met de volgende lokalen wordt geen rekening gehouden:

- lokalen waarvan de in aanmerking te nemen netto vloeroppervlakte kleiner is dan 4 m²;

- lokalen die nergens een plafondhoogte van minstens 220 cm hebben.

 

Studentenkamers met een netto vloeroppervlakte kleiner dan 12 m² zijn niet toegelaten.

 

 

nummer van de studentenkamer

 

netto vloeroppervlakte van de studentenkamer

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

 

                           

 

7

Vul de gegevens in van de kamer(s) die geen studentenkamers zijn, waarop de aanvraag betrekking heeft.

Bij de onderstaande berekening wordt uitgegaan van de totale netto vloeroppervlakte van de woonlokalen (leefruimte(n), kookruimte en slaapkamer(s)). De oppervlakte van niet woonlokalen (toilet, hall, badkamer, berging, …) wordt niet meegerekend.

De netto vloeroppervlakte wordt gemeten in de zone met een plafondhoogte van minstens 220 cm.

Bijkomend wordt bij hellende plafonds de netto vloeroppervlakte meegerekend met een vrije hoogte groter dan 180 cm.

Met de volgende lokalen wordt geen rekening gehouden:

- lokalen waarvan de in aanmerking te nemen netto vloeroppervlakte kleiner is dan 4 m²;

- lokalen die nergens een plafondhoogte van minstens 220 cm hebben.

 

Kamers met een netto vloeroppervlakte kleiner dan 12 m² zijn niet toegelaten. Bij niet studentenkamers wordt de minimaal vereiste netto vloeroppervlakte verhoogd met 3 m² per functie wanneer de kamer een keukenfunctie en/of een badfunctie bevat. Opgelet: lokale besturen kunnen deze normen verstrengen.

 

 

nummer van de kamer die geen studentenkamer is

 

netto vloeroppervlakte van de kamer die geen studentenkamer is

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B6 Commerciële functies

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw en elke functie waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

     

 

3

Wat is het nummer van de unit op de plannen?

Alleen als er andere hoofdfuncties aanwezig zijn in het gebouw, vormen die andere units.

 

     

 

4

Wat is de hoofdfunctie van het gebouw of de unit?

 

 

detailhandel. Daaronder worden winkels verstaan.

 

 

dancing, restaurant en café

 

 

kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen

 

5

Vul de gegevens in van de bovenvermelde hoofdfunctie.

 

totale nuttige vloeroppervlakte van de commerciële functie

     

 

publiek toegankelijke vloeroppervlakte

     

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

 

6

Bevat het gebouw of de unit commerciële functies die gecombineerd worden met een bedrijfwoning (handelshuis)?

Als u ja aankruist, geeft u aan dat de bedrijfswoning en de commerciële functies niet gescheiden kunnen worden, noch bij verkoop, noch bij verhuur.

 

 

ja. Ga naar vraag 7.

 

 

nee. U hoeft dit addendum niet verder in te vullen.

 

7

Kruis aan wat van toepassing is.

 

 

De bedrijfswoning heeft een gemeenschappelijke ingang met de ruimten die bestemd zijn voor de hoofdfunctie.

 

 

De bedrijfswoning heeft een aparte ingang. Die aparte ingang is niet de ingang van de ruimten die bestemd zijn voor de hoofdfunctie.

 

8

Vul de gegevens in van de bedrijfswoning.

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

     

 

aantal slaapkamers

     

 

         
 

 

 

 

Addendum B7 Dagrecreatie, met inbegrip van sport – gegevens van het complex

 

1

Vul dit addendum in voor elk dagrecreatiecomplex waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Om welk soort complex gaat het?

 

 

pretpark

 

 

sportcomplex

 

 

volkstuinen

 

 

recreatiedomein

 

 

dierentuin

 

 

visvijver

 

 

wintersportcomplex

 

 

ander soort complex, namelijk:

     

 

3

Vul de gegevens van het complex in.

 

aantal gebouwen in het complex na de werken

     

 

 

aantal bestaande gebouwen in het complex

     

 

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

           

 

 

 

 

 

Addendum B8 Dagrecreatie, met inbegrip van sport – gegevens van het gebouw

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

     

 

3

Vul alleen als er andere hoofdfuncties in hetzelfde gebouw aanwezig zijn, het op de plannen aangegeven nummer van de unit “dagrecreatie” hieronder in

Alleen als er andere hoofdfuncties aanwezig zijn in het gebouw, vormt het onderdeel dagrecreatie een aparte unit.

 

     

 

4

Om welk soort gebouw gaat het?

 

 

sporthal

 

 

polyvalent gebouw

 

 

zwembad

 

 

wintersportgebouw

 

 

voetbal- of atletiekstadium

 

 

ander gebouw, namelijk:

     

 

5

Vul de gegevens in van de dagrecreatie in het gebouw.

 

publiek toegankelijke vloeroppervlakte

     

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

 

6

Voert u stedenbouwkundige handelingen uit aan een bedrijfswoning bij een gebouw met de functie dagrecreatie?

 

 

ja, aan een van de bedrijfsgebouwen die een vrijstaande bedrijfswoning is. Ga naar vraag 7.

 

 

ja, aan een bedrijfswoning die deel uitmaakt van het bedrijfsgebouw. Ga naar vraag 7.

 

 

nee. U hoeft de volgende vraag niet in te vullen.

 

7

Vul de gegevens in van de bedrijfswoning.

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

     

 

aantal slaapkamers

     

 

 

           
 

 

 

 

Addendum B9 Verblijfsrecreatie – gegevens van het complex

 

1

Vul dit addendum in voor elk complex waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Om welk soort complex gaat het?

 

 

uitsluitend verblijfsrecreatiecomplex. Dat zijn bijvoorbeeld campings, vakantiehuisjes, jeugdherbergen of hotelcomplexen.

 

 

verblijfsrecreatiecomplex gecombineerd met dagrecreatie. Dat zijn bijvoorbeeld pretparken of sportcomplexen met slaapgelegenheid.

 

3

Vul de gegevens in over het aantal plaatsen in het complex.

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

soort verblijf

 

aantal plaatsen na de werken

 

bestaand aantal plaatsen

 

 

tent

 

     

plaatsen

 

     

plaatsen

 

 

voor verplaatsing bestemde mobilhome, woonwagen, caravan

 

     

plaatsen

 

     

plaatsen

 

 

niet voor verplaatsing bestemde stacaravan, woonwagen

 

     

plaatsen

 

     

plaatsen

 

 

trekkershut

 

     

plaatsen

 

     

plaatsen

 

4

Vul de gegevens van het hele complex in.

 

aantal gebouwen in het complex na de werken

     

 

 

aantal bestaande gebouwen in het complex

     

 

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

                     

 

 

 

 

 

Addendum B10 Verblijfsrecreatie – gegevens van het gebouw

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

     

 

3

Vul alleen als er andere hoofdfuncties in hetzelfde gebouw aanwezig zijn, het op de plannen aangegeven nummer van de unit “verblijfsrecreatie” hieronder in

Alleen als er andere hoofdfuncties aanwezig zijn in het gebouw, vormt het onderdeel verblijfsrecreatie een aparte unit.

 

     

 

4

Vul de gegevens in over het aantal kamers in het gebouw.

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

soort verblijf

 

aantal kamers na de werken

 

bestaand aantal kamers

 

 

hotel / pension

 

     

kamers

 

     

kamers

 

 

gebouw voor kamers met of zonder ontbijt

 

     

kamers

 

     

kamers

 

 

gebouw voor verblijf van groepen

 

     

kamers

 

     

kamers

 

 

niet-verplaatsbaar toeristisch verblijf (vakantieverblijf, weekendhuisje)

 

     

kamers voor maximaal vier personen

 

     

kamers voor maximaal vier personen

 

 

 

     

kamers voor minimaal vijf personen

 

     

kamers voor minimaal vijf personen

 

 

gebouw in functie van openluchtrecreatieve verblijven (onthaalgebouw, kampeerwinkel, sanitair gebouw, …)

 

 

 

 

 

 

 

5

Vul de gegevens van het gebouw in.

 

publiek toegankelijke vloeroppervlakte

     

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

 

6

Voert u stedenbouwkundige handelingen uit aan een bedrijfswoning bij een gebouw met de functie verblijfsrecreatie?

 

 

ja, aan een van de bedrijfsgebouwen die een vrijstaande bedrijfswoning is. Ga naar vraag 7.

 

 

ja, aan een bedrijfswoning die deel uitmaakt van het bedrijfsgebouw. Ga naar vraag 7.

 

 

nee. U hoeft de volgende vraag niet in te vullen.

 

7

Vul de gegevens in van de bedrijfswoning.

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

     

 

aantal slaapkamers

     

 

 

                     

 

 

 

 

 

Addendum B11 Industrie en bedrijvigheid – gegevens van het complex

 

1

Vul dit addendum in voor elk complex waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Vul de gegevens van het hele complex in.

 

aantal gebouwen in het complex na de werken

     

 

 

aantal bestaande gebouwen in het complex

     

 

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

 

 

 

 

 

 

Addendum B12 Industrie en bedrijvigheid – gegevens van het gebouw

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

     

 

3

Wat is het nummer van de unit op de plannen?

 

     

 

4

Vul de gegevens in van het gedeelte industrie en bedrijvigheid.

 

totale nuttige vloeroppervlakte van het deel productie en opslag

     

 

totale nuttige vloeropp. van het deel ondersteunende functies

     

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

 

5

Tot welke klasse behoort het gebouw op basis van de brandbelasting voor industriegebouwen?

Deze informatie is belangrijk in het kader van de brandwetgeving. Voor industriegebouwen is niet de hoogte van het gebouw bepalend, maar wel de brandbelasting per m², uitgedrukt in MJ/m², zoals bepaald in het koninklijk besluit van 7 juli 1994.

 

 

klasse A. De brandbelasting bedraagt minder dan 350 MJ/m². Ga naar vraag 7.

 

 

klasse B. De brandbelasting bedraagt tussen 350 MJ/m² en 900 MJ/m².

 

 

klasse C. De brandbelasting bedraagt meer dan 900 MJ/m².

 

6

Vul hier in hoe u omgaat met de brandwetgeving voor gebouwen klasse B en C

 

 

Ik voeg bij mijn aanvraag als addendum B34 het vooradvies van de hulpverleningszone (brandweer) en verklaar dat de aanvraag rekening houdt met de in het vooradvies geformuleerde opmerkingen

 

 

Ik voeg bij mijn aanvraag als addendum B34 het vooradvies van de hulpverleningszone (brandweer) en een beschrijving van de wijze waarop ik met de geformuleerde opmerkingen ben omgegaan

 

 

Ik verklaar dat ik het vooradvies van de hulpverleningszone (brandweer) meer dan vijfenveertig dagen geleden heb gevraagd en dat ik tot op vandaag nog geen vooradvies heb ontvangen

 

7

Voert u stedenbouwkundige handelingen uit aan een bedrijfswoning bij een gebouw met de functie industrie en bedrijvigheid?

 

 

ja, aan een van de bedrijfsgebouwen die een vrijstaande bedrijfswoning is. Ga naar vraag 7.

 

 

ja, aan een bedrijfswoning die deel uitmaakt van het bedrijfsgebouw. Ga naar vraag 7.

 

 

nee. U hoeft de volgende vraag niet in te vullen.

 

8

Vul de gegevens in van de bedrijfswoning.

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

     

 

aantal slaapkamers

     

 

 

         

 

 

 

 

 

Addendum B13 Land- en tuinbouw in de ruime zin – gegevens van het complex

 

1

Vul dit addendum in voor elk land- en tuinbouwcomplex waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Vul de gegevens in van het complex.

Als het een nieuw gebouw is, kruist u geen hokjes aan in de kolom bestaande toestand.

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

 

aantal gebouwen uitgezonderd glasconstructies (serres)

     

 

aantal gebouwen uitgezonderd glasconstructies (serres)

     

 

 

totaal aantal glasconstructies (serres)

     

 

totaal aantal glasconstructies (serres)

     

 

 

 

3

Wat zijn de hoofdactiviteiten van het land- en tuinbouwcomplex?

Als het een nieuw complex is, kruist u geen hokjes aan in de kolom bestaande toestand.

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

 

veeteelt

 

 

veeteelt

 

 

aquacultuur

 

 

aquacultuur

 

 

akkerbouw

 

 

akkerbouw

 

 

groenteteelt

 

 

groenteteelt

 

 

fruitteelt

 

 

fruitteelt

 

 

sierteelt

 

 

sierteelt

 

 

boomteelt

 

 

boomteelt

 

 

para-agrarische activiteiten, namelijk:

 

 

 

para-agrarische activiteiten, namelijk:

 

 

 

     

 

 

 

     

 

 

                   
 

 

 

 

Addendum B14 Land- en tuinbouw in de ruime zin – gegevens van het gebouw

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft. Een glasconstructie (serre) is ook een gebouw.

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

     

 

3

Wat zijn de functies van het gebouw?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

stallingen voor dieren

 

 

aquacultuur

 

 

teelt van groenten

 

 

teelt van fruit

 

 

teelt van sierplanten en bloemen

 

 

teelt van bomen

 

 

opslag

 

 

personeelsruimte (geen verblijf)

 

 

werkplaats

 

 

technische ruimte

 

 

verkoopsruimte

 

 

verbruiksruimte

 

4

Wat zijn de woon- en verblijfsfuncties van het gebouw?

Als het een nieuw gebouw is, kruist u geen hokjes aan in de kolom bestaande toestand.

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

 

kamers voor hoevetoerisme

 

 

kamers voor hoevetoerisme

 

 

aantal

     

 

aantal

     

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

      m²

 

totale nuttige vloeroppervlakte

      m²

 

 

kamers voor seizoenarbeiders

 

 

kamers voor seizoenarbeiders

 

 

aantal

     

 

aantal

     

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

      m²

 

totale nuttige vloeroppervlakte

      m²

 

 

bedrijfswoning

 

 

bedrijfswoning

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

      m²

 

totale nuttige vloeroppervlakte

      m²

 

 

aantal slaapkamers

     

 

aantal slaapkamers

     

 

 

               

 

 

 

 

 

Addendum B15 Gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen – gegevens van het complex

 

1

Vul dit addendum in voor elk complex waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Vul de gegevens van het complex in.

 

aantal gebouwen in het complex na de werken

     

 

 

aantal bestaande gebouwen in het complex

     

 

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

 

 

 

 

 

Addendum B16 Gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen – gegevens van het gebouw

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

     

 

3

Wat zijn de hoofdactiviteiten van het gebouw?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

administratief gebouw

 

 

brandweergebouw

 

 

station of gebouw voor trein- of tramverkeer

 

 

technische werkplaats

 

 

gemeentehuis

 

 

afvalverbranding

 

 

museum

 

 

crematorium

 

 

bibliotheek

 

 

justitiegebouw

 

 

gebouw voor religie

 

 

kinderopvang

 

 

luchthavengebouw

 

 

politiegebouw

 

 

cultureel centrum

 

 

opvangcentrum

 

aantal kamers na de werken

     

kamers

 

aantal bestaande kamers

     

kamers

 

 

ziekenhuis of medisch centrum

 

aantal kamers na de werken

     

kamers

 

aantal bestaande kamers

     

kamers

 

 

rust- en verzorgingstehuis

 

aantal kamers na de werken

     

kamers

 

aantal bestaande kamers

     

kamers

 

 

onderwijsgebouw

 

aantal leslokalen in het gebouw na de werken

     

leslokalen

 

 

gevangenis

 

aantal cellen na de werken

     

cellen

 

aantal bestaande cellen

     

cellen

 

 

serviceflats

 

aantal flats na de werken

     

flats

 

aantal bestaande flats

     

flats

 

 

parkeergebouw. Als het een nieuw gebouw is, kruist u geen hokjes aan in de kolom bestaande toestand.

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

 

aantal bovengrondse parkeerplaatsen

     

 

aantal bovengrondse parkeerplaatsen

     

 

 

aantal aangepaste en voorbehouden bovengrondse parkeerplaatsen

     

 

aantal aangepaste en voorbehouden bovengrondse parkeerplaatsen

     

 

 

aantal bovengrondse plaatsen voor fietsen

     

 

aantal bovengrondse plaatsen voor fietsen

     

 

 

aantal ondergrondse parkeerplaatsen

     

 

aantal ondergrondse parkeerplaatsen

     

 

 

aantal aangepaste en voorbehouden ondergrondse parkeerplaatsen

     

 

aantal aangepaste en voorbehouden ondergrondse parkeerplaatsen

     

 

 

aantal ondergrondse plaatsen voor fietsen

     

 

aantal ondergrondse plaatsen voor fietsen

     

 

 

 

 

 

andere activiteit, namelijk:

     

 

4

Vul de gegevens van het gebouw in.

 

publiek toegankelijke vloeroppervlakte

     

 

maximumaantal toegelaten personen

     

 

 

aantal uitgangen en nooduitgangen

     

 

 

totale breedte van de uitgangen en nooduitgangen

     

m

 

5

Voert u stedenbouwkundige handelingen uit aan een conciërgewoning?

 

 

ja, aan een conciërgewoning die vrijstaat van de overige gebouwen. Ga naar vraag 6.

 

 

ja, aan een conciërgewoning die deel uitmaakt van de gebouwen. Ga naar vraag 6.

 

 

nee. Ga naar vraag 7.

 

6

Vul de gegevens in van de conciërgewoning.

 

 

totale nuttige vloeroppervlakte

     

 

aantal slaapkamers

     

 

 

                         
 

 

 

 

 

Addendum B17 Verbouwen van gevels en daken en inwendige renovatiewerken

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waaraan u handelingen uitvoert aan gevels en daken of instandhoudings- en renovatiewerken uitvoert binnen in een gebouw, zonder wijzigingen van oppervlakte of volume. Het kan bijvoorbeeld gaan om het bepleisteren van gevels, het vervangen van ramen of dakbedekkingen, het vernieuwen van nutsleidingen of het inrichten van een badkamer.

 

 

 

2

Wat is het nummer van het gebouw op de plannen?

 

 

     

 

 

 

3

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

 

 

 

stedenbouwkundige handelingen aan een of meer gevels van een gebouw

 

 

 

de voorgevel. Handelingen aan de voorgevel zijn normaal gezien vergunningsplichtig en kunnen in principe niet gemeld worden.

 

 

de zijgevel

 

 

de achtergevel

 

 

stedenbouwkundige handelingen aan de daken van een gebouw

 

 

 

instandhoudings- en renovatiewerken binnen in een gebouw

 

 

 

4

Geef een gedetailleerde omschrijving van de verbouwing.

 

 

     

 

         
 

 

 

 

Addendum B18 Bijgebouwen

 

1

Vul dit addendum in voor elk bijgebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

2

Wat is het nummer van het bijgebouw op de plannen?

 

     

 

3

Op welke stedenbouwkundige handeling heeft de aanvraag betrekking?

 

 

een bijgebouw bouwen of herbouwen

 

 

een bijgebouw verbouwen

 

 

een bijgebouw slopen

 

4

Wat is de functie van het bijgebouw?

Als het over slopen of verwijderen gaat, mag u deze vraag overslaan.

 

 

tuinhuis of berging

 

 

poolhouse

 

 

serre

 

 

garage of carport

 

 

veranda

 

 

woninguitbreiding

 

 

andere functie:

Geef de functie met eventueel een omschrijving.

     

 

5

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

 

 

een bijgebouw dat vrijstaat van het hoofdgebouw

 

 

een bijgebouw dat tegen het hoofdgebouw is aangebouwd

 

6

Ligt het bijgebouw volledig binnen een straal van dertig meter van het hoofdgebouw?

 

 

ja

 

 

nee

 

7

Waar ligt het bijgebouw?

 

 

voortuin

 

 

zijtuin

 

 

achtertuin

 

8

Vul de gegevens van het bijgebouw in.

 

 

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

grondoppervlakte

 

     

 

     

 

volume

 

     

 

     

 

hoogste kroonlijsthoogte

 

     

m

 

     

m

 

hoogste nokhoogte

 

     

m

 

     

m

 

afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens

 

     

m

 

     

m

                   
 

 

 

 

Addendum B19 Niet-overdekte lage constructies bij een gebouw

 

1

Vul dit addendum in voor elke constructie zonder bouwvolume, waarvan de hoogte beperkt is tot 1,5 meter boven het maaiveld, en waarop de aanvraag betrekking heeft. Verhardingen vallen er ook onder.

 

2

Wat is het nummer van de constructie op de plannen?

 

     

 

3

Ligt de constructie volledig binnen een straal van dertig meter van het hoofdgebouw?

 

 

ja

 

 

nee

 

4

Op welke stedenbouwkundige handeling heeft de aanvraag betrekking?

 

 

een constructie bouwen of herbouwen

 

 

een constructie verbouwen

 

 

een constructie slopen

 

5

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

Als het over slopen of verwijderen gaat, mag u deze vraag overslaan.

 

 

een terras of andere verhardingen

 

 

een openluchtzwembad

 

 

een zwemvijver

 

 

een siervijver

 

 

een sportveld, bijvoorbeeld een tennisveld

 

 

een andere constructie, namelijk:

Geef de functie met eventueel een omschrijving.

     

 

6

Vul de gegevens van de constructie in.

 

 

 

 

toestand na de werken

 

bestaande toestand

 

grondoppervlakte

 

     

 

     

 

hoogste punt ten opzichte van de grond

 

     

m

 

     

m

 

afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens

 

     

m

 

     

m

 

7

Waar ligt de constructie?

 

 

voortuin

 

 

zijtuin

 

 

achtertuin

                   
 

 

 

 

Addendum B20 Vellen van bomen en  terreinaanlegwerken

 

1

Vul dit addendum eenmaal in.

 

 

2

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

 

 

vellen van bomen. Geef in uw antwoord op vraag 3 aan:

  • om welke boomsoort het gaat
  • het aantal te kappen bomen per boomsoort
  • de gemiddelde ouderdom van de bomen
  • de gemiddelde omtrek van de stam gemeten op 1m boven het maaiveld

 

 

uitvoeren van reliëfwijzigingen

 

 

recreatieve terreinen aanleggen of wijzigen, zoals een golfterrein, een voetbalterrein, een tennisveld of een zwembad. Geef in uw antwoord op vraag 3 aan:

  • over welk soort terrein het gaat
  • de oppervlakte van het betrokken terrein
  • het voorziene materiaal

 

 

recreatieve terreinen aanleggen

 

 

 

recreatieve terreinen wijzigen

 

 

 

een grond gebruiken, aanleggen of inrichten. Kruis aan wat het doel ervan is.

 

 

gebruikte of afgedankte voertuigen, of allerlei materialen of afval opslaan. Geef in uw antwoord op vraag 3 aan:

    • het maximale aantal voertuigen
    • het maximaal ingenomen volume
    • de maximale hoogte van de opslag
    • over welke materialen het gaat

 

 

 

voertuigen, wagens of aanhangwagens parkeren. Geef in uw antwoord op vraag 3 het maximale aantal voertuigen, wagens of aanhangwagens aan.

 

 

 

een of meer verplaatsbare constructies plaatsen die voor bewoning kunnen worden gebruikt, zoals woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen en tenten, met uitzondering van het kamperen op een toeristisch logies dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 5 februari 2016 betreffende het toeristische logies. Geef in uw antwoord op vraag 3 het maximale aantal constructies aan.

 

 

 

3

Geef een gedetailleerde omschrijving van de handelingen waarin de  bovenvermelde items minstens zijn opgenomen.

 

 

     

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B21 Andere handelingen (vrijgesteld van de medewerking van een architect)

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elke handeling waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

 

 

2

Ligt de constructie volledig binnen een straal van dertig meter van het hoofdgebouw?

 

 

 

ja

 

 

 

nee

 

 

 

3

Wat is de afstand van de constructie tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens?

 

 

     

meter

 

 

 

4

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

 

 

 

zonnepanelen of zonneboilers

 

 

 

schotelantennes. Hoeveel bedraagt de diameter van de schotel?

 

 

 

kleiner dan 80 cm

 

 

tussen 80 cm en 150 cm

 

 

150 cm en meer

 

 

kleine windturbines

 

 

 

een airco installatie

 

 

 

de plaatsing van een stacaravan of mobilhome, niet bestemd voor bewoning

 

 

 

de plaatsing van een stacaravan of mobilhome, bestemd voor bewoning

 

 

 

de opslag van materiaal, materieel of afval. Hoeveel bedraagt het volume ervan?

 

 

     

 

 

de plaatsing van een afsluiting of hekwerk

 

 

 

kleine tuinconstructies

 

 

 

barbecue

 

 

speeltoestel

 

 

brievenbus

 

 

andere tuinconstructie, namelijk:

     

 

 

een andere handeling, namelijk:

     

 

 

 

5

Op welke stedenbouwkundige handeling heeft de aanvraag betrekking?

 

 

 

een nieuwe constructie

 

 

 

de wijziging van een bestaande constructie

 

 

 

de verwijdering van een bestaande constructie

 

 

 

6

Waar ligt de constructie?

 

 

 

op een dak

 

 

 

tegen een gevel

 

 

 

vrijstaand. Waar is de constructie gelegen?

 

 

 

voortuin

 

 

zijtuin

 

 

achtertuin

                 

 

 

 

 

 

 

Addendum B22 Verhardingen, infrastructuur en technische werken

 

 

 

1

Dit addendum hoeft u maar één keer in te vullen.

 

 

 

2

Waarop heeft uw aanvraag betrekking?

 

 

 

nieuwbouw of aanleggen

 

 

 

verbouwen of wijzigen

 

 

 

slopen of verwijderen

 

 

 

3

Waarop heeft uw aanvraag betrekking?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

 

verhardingen. Vul de gegevens van de verhardingen in.

 

 

oppervlakte na de werken

     

 

 

bestaande oppervlakte

     

 

 

 

nutsvoorzieningen en hun aanhorigheden

 

 

 

wegen

 

 

 

autosnelwegen

 

 

 

gewestwegen

 

 

 

andere wegen voor autoverkeer

 

 

 

voetpaden en fietspaden

 

 

 

waterwegen en waterlopen

 

 

 

kanalen en dokken

 

 

 

natuurlijke waterwegen

 

 

 

waterloop eerste categorie

 

 

 

waterloop tweede categorie

 

 

 

waterloop derde categorie

 

 

 

niet-ingedeelde waterloop

 

 

 

waterbeheersingswerken, zoals aanleg van overstromingsgebieden, dijken en bekkens

 

 

 

kustverdedigingswerken

 

 

 

spoorwegen

 

 

 

trams

 

 

 

elektriciteitsleidingen

 

 

 

elektriciteitsinstallaties, behalve windturbines

 

 

 

windturbines

 

 

 

aardgasleidingen

 

 

 

aardgasinstallaties

 

 

 

collectoren, riolen

 

 

 

rioolwaterzuiveringsinstallaties

 

 

 

ander water dan water in collectoren, riolen en rioolwaterzuiveringsinstallaties

 

 

 

telecommunicatie

 

 

 

pyloon. Wat is de hoogte boven het maaiveld?

 

 

     

meter

 

 

mast op gebouw. Wat is de hoogte van het gebouw?

 

 

     

meter

 

Wat is de hoogte van de mast boven op het gebouw?

 

 

     

meter

 

 

antennes tegen de gevel. Wat is de hoogte van de mast boven de dakrand?

 

 

     

meter

 

 

andere handelingen, namelijk:

     

 

 

 

andere leidingen

 

 

 

andere nutsvoorzieningen en hun aanhorigheden

 

 

 

infrastructuur en technische werken die geen verhardingen of nutsvoorzieningen zijn

 

 

 

infrastructuur van benzinestation

 

 

 

raffinaderijen, chemie en petrochemie

 

 

 

containerpark

 

 

 

afvalopslag

 

 

 

afvalverwerking

 

 

 

verwerking en opslag van radioactief afval

 

 

 

andere infrastructuur en technische werken

 

                         

 

 

 

 

 

Addendum B23 Ontbossen

 

1

Vul het voorstel tot compensatie in op het formulier dat daarvoor bestemd is, als de ontbossing gecompenseerd moet worden met toepassing van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990. Voeg dat voorstel tot compensatie en, in voorkomend geval, een kopie van de ministeriële beslissing tot ontheffing van het verbod tot ontbossing als bijlage B23 bij de aanvraag.

 

 

 

 

 

 

Addendum B24 Publiciteitsinrichtingen

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elke publiciteitsinrichting waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

 

 

2

Wat is het nummer van de publiciteitsinrichting op de plannen?

 

 

     

 

 

 

3

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

 

 

vaste publiciteit op een gevelvlak

 

 

vaste publiciteit op een dak

 

 

vaste publiciteit, volledig vrijstaand

 

 

publiciteitsdoek op gevel of werfstelling

 

 

wisselende publiciteit (reclamedrager)

 

 

4

Waarvoor is de publiciteitsinrichting bestemd?

 

 

 

zaakgebonden publiciteit. Zaakgebonden publiciteit bevat alleen een publiciteitsboodschap die betrekking heeft op een actieve zaak op die locatie, zoals de naam, het logo, de vermelding van de activiteit, of de vermelding van een van de belangrijkste producten of diensten die ter plaatse aangeboden worden.

 

 

 

niet-zaakgebonden publiciteit. 

 

 

 

5

Op welk domein wordt de publiciteitsinrichting geplaatst?

Als de publiciteitsinrichting over openbaar domein hangt, maar bevestigd is aan een gevel op privaat domein, kruist u privaat domein aan.

 

 

 

openbaar domein

 

 

 

privaat domein

 

 

 

6

Is de publiciteitsinrichting verlicht?

 

 

 

Nee

 

 

 

ja, inwendig

 

 

 

ja, uitwendig

 

 

 

7

Is de publiciteitsinrichting een publiciteitsdoek op een gevel of een werfstelling?

 

 

 

ja. Ga naar vraag 8.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 10.

 

 

 

8

Waarop is de publiciteitsdoek bevestigd?

 

 

 

op een gevel

 

 

 

rechtstreeks op de gevel

 

 

op een frame

 

 

op een werfstelling

 

 

 

9

Vul de gegevens van de publiciteitsdoek in.

Als u deze vraag beantwoord hebt, hoeft u de volgende vragen van dit addendum niet meer te beantwoorden.

 

 

oppervlakte van de doek

     

 

 

oppervlakte van het reclamegedeelte

     

 

 

afstand tot de linkerperceelsgrens

     

m

 

 

afstand tot de rechterperceelsgrens

     

m

 

 

 

10

Is het een reclamedrager voor wisselende publiciteit?

 

 

 

ja. Ga naar vraag 11.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 14.

 

 

 

11

Wat is de oppervlakte van de drager?

 

 

 

4 m²

 

15 m²

 

36 m²

 

 

 

8 m²

 

20 m²

 

andere oppervlakte:

     

 

 

 

12

Waarop is de drager bevestigd?

 

 

 

op een voorgevel

 

 

 

op een vrijstaande zijgevel

 

 

 

op een zijgevel die een wachtgevel is

 

 

 

op een andere gevel

 

 

 

op een dak

 

 

 

op een terreinafsluiting

 

 

 

op een werfafsluiting

 

 

 

volledig vrijstaand

 

 

 

13

Wat is de aard van de publiciteitsinrichting?

Als u deze vraag beantwoord hebt, hoeft u de volgende vragen van dit addendum niet meer te beantwoorden.

 

 

 

Vast

 

 

 

roterend of wisselend

 

 

 

Trivision

 

 

 

14

Gaat het om vaste publiciteit?

 

 

 

ja. Ga naar vraag 15.

 

 

 

nee. U hoeft de volgende vragen van dit addendum niet meer te beantwoorden.

 

 

 

15

Wat is de aard van de publiciteitsinrichting?

 

 

 

neonverlichting

 

bord of bak

 

losse letters of afbeeldingen

 

 

 

banier of spandoek

 

lichtkrant

 

andere:

     

 

 

16

Vul de gegevens over de afmetingen in.

 

 

grootste lengte van de publiciteitsinrichting

     

m

 

 

grootste hoogte van de publiciteitsinrichting

     

m

 

 

afstand tot de linkerperceelsgrens

     

m

 

 

afstand tot de rechterperceelsgrens

     

m

 

 

 

17

Waarop is de publiciteit bevestigd?

 

 

 

op een voorgevel. Ga naar vraag 18.

 

 

 

op een zijgevel. Ga naar vraag 18.

 

 

 

op een andere gevel. Ga naar vraag 18.

 

 

 

op het dak. Ga naar vraag 20.

 

 

 

volledig vrijstaand. Dat is onder meer het geval bij een reclamezuil. Ga naar vraag 21.

 

 

 

18

Hoe is de publiciteit op de gevel bevestigd?

 

 

 

vlak op de gevel

 

 

 

haaks op de gevel

 

 

 

19

Vul de gegevens over de publiciteit op de gevel in. U hoeft de volgende vragen van dit addendum niet meer te beantwoorden.

 

 

uitsteek ten opzicht van het gevelvlak

     

m

 

 

afstand van onderkant van de publiciteit tot het voetpad of maaiveld

     

m

 

 

 

20

Hoe is de publiciteit op het dak bevestigd? U hoeft de volgende vragen van dit addendum niet meer te beantwoorden.

 

 

 

op een nieuwe constructie

 

 

 

op een te wijzigen constructie

 

 

 

op een bestaande constructie

 

 

 

21

Hoe is de vrijstaande publiciteit bevestigd?

 

 

 

op een nieuwe constructie

 

 

 

op een te wijzigen constructie

 

 

 

op een bestaande constructie

 

 

 

22

Vul de gegevens over de vrijstaande publiciteit in.

 

 

grootste hoogte ten opzichte van het maaiveld

     

m

 

 

aantal vlakken met publiciteit

     

 

 

 

 

                                       

 

 

Addendum B25

[* Bij BVR van 12 januari 2024 wordt in vraag 1 van addendum B25 met ingang van 4 maart 2024 het woord “overstromingsgebied” vervangen door de woorden “overstromingsgevoelig gebied”]

 

 

 

Addendum B25a Verordening hemelwater: stedenbouwkundige handelingen

 

 

 

1

Kruis aan wat van toepassing is op uw dossier?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

 

Het hemelwater infiltreert op natuurlijke wijze naast de overdekte constructie of naast of door de verharde oppervlakte op eigen terrein in de bodem.
Als het hemelwater op natuurlijke wijze op het eigen terrein in de bodem kan infiltreren, wordt het niet opgevangen in goten. De constructie of verharding kan een beperkte oppervlakte hebben of zo waterdoorlatend zijn dat het water voldoende in de bodem ernaast of eronder infiltreert. Het kan bijvoorbeeld gaan over een klein gebouw of over een verharding in waterdoorlatende materialen, in combinatie met een waterdoorlatende fundering.

 

 

 

Het hemelwater wordt door contact met de verharde oppervlakte zo vervuild dat het als afvalwater moet worden beschouwd.
Artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne bepaalt wat beschouwd wordt als afvalwater. Zo wordt bijvoorbeeld het hemelwater dat op de tankplaats van een benzinestation valt, als afvalwater beschouwd.

 

 

 

De verharding behoort tot het openbaar wegdomein op het ogenblik van de aanvraag of de uitvoering van de handelingen.

 

 

 

2

De verordening hemelwater is niet van toepassing op de delen van de overdekte constructie of de verharding die onder een van de hokjes, vermeld in vraag 1, vallen. Duid op de plannen die u bij uw dossier voegt, de delen van de overdekte constructie of de verharding aan die niet onder de toepassing van de verordening vallen en vermeld de reden daarvan. Voor die delen hoeft u dit formulier niet verder in te vullen.

 

 

 

 

Hemelwaterput

 

 

 

3

Heeft uw dossier betrekking op gebouwen die allemaal volledig voorzien worden van een groendak?

Een groendak is een plat dak dat zo gebouwd is dat er planten op kunnen groeien. Onder de planten is in een buffervolume van minimaal 35 liter per vierkante meter voorzien.

 

 

 

ja. De plaatsing van een hemelwaterput is niet verplicht voor een gebouw dat volledig voorzien wordt van een groendak. Ga naar vraag 13.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 4.

 

 

 

4

Heeft uw dossier betrekking op de nieuwbouw of herbouw van een of meer eengezinswoningen?

Een uitbreiding van een bestaande eengezinswoning valt hier niet onder.

 

 

 

ja. U moet een of meer hemelwaterputten met een totale minimale inhoud van 5000 liter per eengezinswoning plaatsen.

 

 

 

nee

 

 

 

5

Heeft uw dossier betrekking op de nieuwbouw of herbouw van een of meer andere gebouwen dan eengezinswoningen, waarvan minstens één gebouw groter dan 100 m² is?

Een uitbreiding van een bestaand gebouw valt hier niet onder.

 

 

 

ja. U moet een of meer hemelwaterputten plaatsen. Het volume van de hemelwaterputten bedraagt minimaal 50 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte, afgerond naar het hogere duizendtal, met een maximale inhoud van 10.000 liter. De horizontale dakoppervlakte is de oppervlakte van de projectie van de buitenafmetingen van de overdekte constructie op een horizontaal vlak. Delen van gebouwen die voorzien zijn van een groendak, hoeven niet aangesloten te worden op de hemelwaterput en hoeven niet in rekening gebracht te worden bij de berekening van de minimale inhoud van de regenwaterput.

 

 

 

nee

 

 

 

6

Hoeveel bedraagt de vereiste minimale inhoud van de hemelwaterput of -putten volgens de verordening?

De vereiste inhoud volgt uit de antwoorden op vraag 4 en 5. Dit is inhoud A.

 

 

     

liter

 

 

 

7

Als u een of meer hemelwaterputten plaatst, moeten die uitgerust zijn met een operationele pompinstallatie en een of meer aftappunten (kranen) die het gebruik van het opgevangen hemelwater mogelijk maken. De hemelwaterput hoeft niet uitgerust te worden met een operationele pompinstallatie als de aftappunten (kranen) gravitair (zonder pomp) gevoed kunnen worden.
De noodoverloop van de hemelwaterput wordt aangesloten op een infiltratievoorziening of een buffervoorziening als die aanwezig of verplicht is.

 

 

 

8

Plaatst u een of meer hemelwaterputten met een grotere inhoud dan vereist door de verordening?

 

 

 

ja. Ga naar vraag 9.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 12.

 

 

 

9

Bij welk gebouw plaatst u die hemelwaterput of -putten?

 

 

 

bij een eengezinswoning. Ga naar vraag 12.

 

 

 

bij een of meer andere gebouwen dan eengezinswoningen. Toon gemotiveerd aan dat een groter nuttig hergebruik van hemelwater nodig is of zal zijn.

U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt.

 

 

     

 

 

10

Wat is de totale inhoud van de hemelwaterputten die u gaat plaatsen?

Dit is inhoud B.

 

 

     

liter

 

 

 

11

Hoeveel bedraagt het verschil tussen inhoud A en inhoud B?

Dit is inhoud C.

 

 

     

liter

 

 

 

12

Voor welke toepassingen gaat u gebruikmaken van het water in de hemelwaterput of –putten?

Een mogelijke toepassing is de aansluiting van twee toiletten en een wasmachine.

 

 

     

 

 

 

 

Verplichte plaatsing van een infiltratievoorziening of buffervoorziening

 

 

 

13

Is het goed kleiner dan 250 m²?

 

 

 

ja. U hoeft geen infiltratievoorziening of buffervoorziening te plaatsen. Ga naar vraag 30.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 14.

 

 

 

14

Ligt het goed in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwaterwingebied?

De beschermingszones zijn afgebakend ter uitvoering van artikel 3, §1, 2°, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer en artikel 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende nadere regelen voor de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones.

 

 

 

ja. U moet een buffervoorziening plaatsen. De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden.

 

 

 

nee. U moet een infiltratievoorziening plaatsen.

 

 

 

 

Berekening van de afwaterende oppervlakte

 

 

 

15

Hoeveel bedraagt de totale oppervlakte van de verharde grondoppervlakten die nieuw aangelegd of heraangelegd worden?

Uitbreidingen worden ook beschouwd als nieuw aangelegde oppervlakten. Dit is oppervlakte D.

 

 

     

 

 

 

16

Hoeveel bedraagt de totale oppervlakte van de bestaande verharde grondoppervlakten die nog niet zijn aangesloten op een hemelwaterput, een infiltratievoorziening of een buffervoorziening?

Dit is oppervlakte E. Als deze oppervlakte groter is dan oppervlakte D, vult u hier oppervlakte D in.

 

 

     

 

 

 

17

Hoeveel bedraagt de horizontale dakoppervlakte van de overdekte constructies die nieuw gebouwd of herbouwd worden?

Uitbreidingen worden ook beschouwd als overdekte constructies die nieuw gebouwd worden. De horizontale dakoppervlakte is de oppervlakte van de projectie van de buitenafmetingen van de overdekte constructie op een horizontaal vlak. De horizontale dakoppervlakte van de delen van de daken die zijn uitgerust met een groendak, mag u delen door twee. Dit is oppervlakte F.

 

 

     

 

 

 

18

Hoeveel bedraagt de horizontale dakoppervlakte van bestaande constructie waar u tegenaan bouwt, die nog niet is aangesloten op een hemelwaterput, een infiltratievoorziening of een buffervoorziening?

De horizontale dakoppervlakte is de oppervlakte van de projectie van de buitenafmetingen van de overdekte constructie op een horizontaal vlak. De horizontale dakoppervlakte van de delen van de daken die zijn uitgerust met een groendak, mag u delen door twee.
Dit is oppervlakte G. Als deze oppervlakte groter is dan oppervlakte F, vult u hier oppervlakte F in.

 

 

     

 

 

 

19

Wat is de som van oppervlakte D, E, F en G, vermeld in vraag 15, 16, 17 en 19?

Dit is oppervlakte H.

 

 

     

 

 

 

20

Bent u verplicht om een hemelwaterput te plaatsen?

Dat is het geval als u op vraag 4 of 5 ja geantwoord hebt.

 

 

 

ja. Ga naar vraag 21.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 25. Oppervlakte H is gelijk aan oppervlakte K.

 

 

 

21

Verminder hieronder de oppervlakte H, vermeld in vraag 19, met 60 m².

Dit is oppervlakte I.

 

 

     

 

 

 

22

Plaatst u een of meer hemelwaterputten met een grotere inhoud dan vereist door de verordening bij de nieuwbouw of herbouw van een of meer andere gebouwen dan eengezinswoningen?

Als u bij nieuwbouw of herbouw van een of meer andere gebouwen dan eengezinswoningen een hemelwaterput plaatst met een grotere inhoud dan vereist door de verordening, kan de vergunningverlenende overheid daarmee rekening houden en een vermindering van de afwaterende oppervlakte toestaan.

De verordening legt daarvoor geen vaste regels vast. Het is een afwijkingsmogelijkheid, geen absoluut recht.

 

 

 

ja. Motiveer de afwijkingsaanvraag.

U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 23.

 

 

     

 

 

nee. Ga naar vraag 25. Oppervlakte I is gelijk aan oppervlakte K.

 

 

 

23

Hoeveel m² in functie van de hemelwaterput met een grotere inhoud dan vereist door de verordening wilt u in mindering brengen bij de nieuwbouw of herbouw van een of meer andere gebouwen dan eengezinswoningen?

Dit houdt in dat u ja geantwoord hebt bij vraag 8. Richtwaarden hiervoor staan in functie van het geschatte hergebruik, het volume van de hemelwaterput en de overdekte oppervlakte die op de hemelwaterput wordt aangesloten. Dit is oppervlakte J.

 

 

     

 

 

 

24

Trek oppervlakte J van oppervlakte H af.

Dit is oppervlakte K.

 

 

     

 

 

 

 

Afmetingen van de infiltratievoorziening of buffervoorziening en ledigingsdebiet

 

 

 

25

Hoeveel bedraagt volgens de verordening het minimale volume voor uw voorziening?

Het volume van de infiltratievoorziening of de buffervoorziening bedraagt minimaal 25 liter per m² afwaterende oppervlakte K. Om het minimale buffervolume te berekenen, vermenigvuldigt u oppervlakte K met 25.

 

 

     

liter

 

 

 

26

Hoeveel bedraagt het volume van de infiltratie- of buffervoorziening die u gaat plaatsen?

Als uw voorziening het minimale buffervolume, vermeld in vraag 25, niet bereikt, toont u gemotiveerd aan dat de oplossing die u voorstelt, een afdoende buffer- en infiltratiecapaciteit heeft. U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt.

 

 

     

liter

 

 

eventuele motivering

     

 

 

 

27

Als u een infiltratievoorziening moet plaatsen, hoeveel bedraagt dan volgens de verordening de minimale oppervlakte ervan?

Dit houdt in dat u nee geantwoord hebt bij vraag 14. De oppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 1 m² per 25 m² afwaterende oppervlakte K. Om de minimale oppervlakte te berekenen, deelt u oppervlakte K door 25.

Als u geen infiltratievoorziening hoeft te plaatsen, kunt u deze vraag overslaan.

 

 

     

 

 

 

28

Hoeveel bedraagt de oppervlakte van de infiltratievoorziening die u gaat plaatsen?

Als uw voorziening de minimale oppervlakte, vermeld in vraag 27, niet bereikt, toont u gemotiveerd aan dat de oplossing die u voorstelt, een afdoende buffer- en infiltratiecapaciteit heeft. U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt.

Als u geen infiltratievoorziening hoeft te plaatsen, kunt u deze vraag overslaan.

 

 

     

 

 

eventuele motivering

     

 

 

 

29

Moet u een buffervoorziening plaatsen omdat het goed in een beschermingszone 1 of 2 van een drinkwaterwingebied ligt en is oppervlakte K, vermeld in vraag 24, groter dan 2500 m²?
Dit houdt in dat u ja geantwoord hebt bij vraag 14.

 

 

 

ja. De buffervoorziening moet worden uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 liter per seconde en per aangesloten hectare.

 

 

 

nee

 

 

 

         
 

 

 

Afwijking

 

 

 

30

Vraagt u een afwijking van de verplichtingen van de verordening?
In uitzonderlijke omstandigheden kan het vergunningverlenende bestuursorgaan afwijkingen toestaan van de verplichtingen van de verordening. Een afwijking kan alleen toegestaan worden als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is.

 

 

 

ja. Motiveer waarom u een afwijking aanvraagt.

U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt.

 

 

     

 

 

nee

 

 

 

 

Bij te voegen bewijsstukken

 

 

 

31

Kruis alle bewijsstukken aan die u bij dit formulier voegt.

Als u geen bewijsstukken bij dit formulier voegt, bijvoorbeeld omdat u de motivering al opgenomen hebt in het antwoord op de vorige vragen, kruist u geen enkel hokje aan.

 

 

 

een document waarin u gemotiveerd aantoont dat een groter hergebruik van hemelwater dan 10.000 liter nuttig is of zal zijn, zoals aangegeven in vraag 9 en 22

 

 

 

een document waarin u gemotiveerd aantoont dat de oplossing die u voorstelt, een afdoende buffer- en infiltratiecapaciteit heeft, zoals aangegeven in vraag 26 en 28

 

 

 

een nota met een verantwoording voor de gevraagde afwijking, zoals aangegeven in vraag 30

 

 

 

 

Ondertekening

 

 

 

32

Vul de onderstaande verklaring in.

 

 

Ik bevestig dat de geplande hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de lozingsbegrenzer uiterlijk bij de ingebruikname van het gebouw of de verharding geplaatst en gebruikt zal worden.
Bij de afvoer van overtollig hemelwater zal ik dat hemelwater gescheiden van het afvalwater afvoeren tot aan het lozingspunt (gracht, kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of openbare riolering). Voor bestaande gebouwen die in een gesloten bebouwing worden uitgebreid, is de scheiding tussen afvalwater en hemelwater dat afkomstig is van overdekte constructies en verhardingen, alleen verplicht als daarvoor geen bijkomende leidingen onder of door het gebouw moeten worden aangelegd.

Ik ben ervan op de hoogte dat het lozen van hemelwater op de openbare gemengde riolering alleen mogelijk is als er geen kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of geen oppervlaktewater aanwezig is waarop voor een redelijke kostprijs kan worden aangesloten.

 

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

 

handtekening

     

 

 

voor- en achternaam

     

 

                     

 

 

 

Addendum B25b Verordening hemelwater: verkavelen van gronden

 

 

Verplichte plaatsing van een infiltratievoorziening of buffervoorziening

 

1

Ligt het goed in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwaterwingebied?

De beschermingszones zijn afgebakend ter uitvoering van artikel 3, §1, 2°, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer en artikel 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende nadere regelen voor de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones.

 

 

ja. U moet een buffervoorziening plaatsen. De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden.

 

 

nee. U moet een infiltratievoorziening plaatsen.

 

 

Berekening van de afwaterende oppervlakte

 

2

Hoeveel bedraagt de oppervlakte van de aan te sluiten wegverharding bij de aanleg van nieuwe wegen?

Wegverhardingen die waterdoorlatend zijn of afwateren in de randzone, waarbij niet in opvang van hemelwater is voorzien, moeten hier niet mee in rekening gebracht worden. Dit is oppervlakte A.

 

     

 

3

Hoeveel bedraagt het totale aantal kavels in de verkaveling?

Dit is aantal B.

 

     

kavels

 

4

Vermenigvuldig B, vermeld in vraag 3, met 80.

Er wordt 80 vierkante meter per kavel in rekening gebracht. Dit is oppervlakte C.

 

     

 

5

Wat is de som van oppervlakte A en oppervlakte C, vermeld in vraag 2 en 4?

Dit is oppervlakte D.

 

     

 

 

Oppervlakte van de infiltratievoorziening of buffervoorziening en ledigingsdebiet

 

6

Hoeveel bedraagt volgens de verordening het minimale volume voor uw voorziening?

Het volume van de infiltratievoorziening of de buffervoorziening bedraagt minimaal 25 liter per m² afwaterende oppervlakte D. Om het minimale buffervolume te berekenen, vermenigvuldigt u oppervlakte D met 25.

 

     

liter

 

7

Hoeveel bedraagt het volume van de infiltratie- of buffervoorziening die u gaat plaatsen?

Als uw voorziening het minimale buffervolume, vermeld in vraag 6, niet bereikt, toont u gemotiveerd aan dat de oplossing die u voorstelt, een afdoende buffer- en infiltratiecapaciteit heeft. U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt.

 

     

liter

 

eventuele motivering

     

 

       
 

 

8

Als u een infiltratievoorziening moet plaatsen, hoeveel bedraagt dan volgens de verordening de minimale oppervlakte voor uw voorziening?

Dit houdt in dat u nee geantwoord hebt bij vraag 1. De oppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 1 m² per 25 m² afwaterende oppervlakte D. Om de minimale oppervlakte te berekenen, deelt u oppervlakte D door 25.

Als u geen infiltratievoorziening hoeft te plaatsen, kunt u deze vraag overslaan.

 

 

     

 

 

 

9

Hoeveel bedraagt de oppervlakte van de infiltratievoorziening die u gaat plaatsen?

Als uw voorziening de minimale oppervlakte, vermeld in vraag 8, niet bereikt, toont u gemotiveerd aan dat de oplossing die u voorstelt, een afdoende buffer- en infiltratiecapaciteit heeft. U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt.

Als u geen infiltratievoorziening hoeft te plaatsen, kunt u deze vraag overslaan.

 

 

     

 

 

eventuele motivering

     

 

 

 

10

Moet u een buffervoorziening plaatsen omdat het goed in een beschermingszone 1 of 2 van een drinkwaterwingebied ligt en is oppervlakte D, vermeld in vraag 5, groter dan 2500 m²?

Dit houdt in dat u ja geantwoord hebt bij vraag 1.

 

 

 

ja. De buffervoorziening moet worden uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 liter per seconde en per aangesloten hectare.

 

 

 

nee

 

 

 

 

Afwijking

 

 

 

11

Vraagt u een afwijking van de verplichtingen van de verordening?

In uitzonderlijke omstandigheden kan het vergunningverlenende bestuursorgaan afwijkingen van de verplichtingen van de verordening toestaan. Een afwijking kan alleen toegestaan worden als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is.

 

 

 

ja. Motiveer waarom u een afwijking aanvraagt.

U kunt die motivering ook opnemen in een document dat u bij dit formulier voegt.

 

 

     

 

 

nee

 

 

 

 

Bij te voegen bewijsstukken

 

 

 

12

Kruis alle bewijsstukken aan die u bij dit formulier voegt.

Als u geen bewijsstukken bij dit formulier voegt, bijvoorbeeld omdat u de motivering al opgenomen hebt in het antwoord op de vorige vragen, kruist u geen enkel hokje aan.

 

 

 

een document waarin u gemotiveerd aantoont dat de oplossing die u voorstelt, een afdoende buffer- en infiltratiecapaciteit heeft, zoals vermeld in vraag 7 en 9

 

 

 

een nota met een verantwoording voor de gevraagde afwijking, zoals vermeld in vraag 11

 

         

 

 

 

Addendum B26 Verantwoordingsnota

 

1

 Als het een aanvraag van stedenbouwkundige handelingen betreft, voeg dan de volgende gegevens als bijlage B26a bij het formulier:

  • een beschrijving van het voorwerp van de aanvraag;
  • een beschrijving van de ruimtelijke context van de geplande werken, meer bepaald:
  • het feitelijke uitzicht en de toestand van de plaats waar de werken zijn gepland;
  • de zoneringsgegevens van het goed;
  • de overeenstemming en de verenigbaarheid van de aanvraag met de wettelijke en ruimtelijke context;
  • de integratie van de geplande werken in de omgeving;
  • als het een gebouw betreft dat geheel of gedeeltelijk toegankelijk is voor het publiek: de al niet vergunningsplichtige voorzieningen om integrale toegankelijkheid te bereiken voor de personen met verminderde beweeglijkheid. Besteed daarbij bijzondere aandacht aan de voorzieningen die verder gaan dan de wettelijk vastgelegde normen.

 

 

2

 Als het een aanvraag van het verkavelen van gronden betreft, voeg dan de volgende gegevens als bijlage B26b bij het formulier:

  • een beschrijving van de ruimtelijke context van de geplande verkaveling, meer bepaald:
  • het feitelijke uitzicht en de toestand van de plaats;
  • de zoneringsgegevens van het goed;
  • de overeenstemming en de verenigbaarheid van de aanvraag met de wettelijke en ruimtelijke context;
  • de integratie van de geplande verkaveling in de omgeving.

 

 

3

 Als het een aanvraag van het bijstellen van een verkaveling betreft, voeg dan de volgende gegevens als bijlage B26c bij het formulier:

  • een beschrijving van de ruimtelijke context van de geplande bijstelling, meer bepaald:
  • het feitelijke uitzicht en de toestand van de plaats;
  • de zoneringsgegevens van het goed;
  • de overeenstemming en de verenigbaarheid van de aanvraag met de wettelijke en ruimtelijke context;
  • de integratie van de geplande bijstelling in de omgeving.

 

 

 

 

 

 

Addendum B27.X Plannen en documenten voor de stedenbouwkundige handelingen

 

1

Vul dit addendum in …

 

 

 

 

Addendum B28a Algemene verkavelingsvoorschriften

 

1

Dit zijn de voorschriften die geen betrekking hebben op de verschillende kavels. U bent niet verplicht om voor elk onderwerp een algemeen voorschrift in te vullen. Sommige onderwerpen kunnen immers niet relevant zijn.

 

 

 

2

Openbaar domein

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

3

Wegen

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

4

Groenaanleg

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

5

Nutsvoorzieningen

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

6

Gemeenschappelijke delen

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

7

Andere onderwerpen

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

 

 

 

Addendum B28b Specifieke verkavelingsvoorschriften

 

1

Vul dit addendum zo veel keer in als u verschillende groepen van voorschriften wil opmaken.

 

 

 

2

Vul in op welke kavels deze specifieke voorschriften van toepassing zijn.

 

 

 

op één kavel. Geef het kavelnummer.

 

     

 

 

op meerdere kavels. Geef de kavelnummers.

 

     

 

 

op alle kavels.

 

3

Kruis één van beide vakjes aan.

 

 

 

voor deze kavel(s) wil ik specifieke voorschriften opgeven.

 

 

voor deze kavels zullen de specifieke voorschriften van het geldende BPA of RUP van toepassing zijn. U vult de overige vragen van het addendum niet in.

 

 

4

Geef aan welke functie voor de kavel(s) zal gelden. U kunt slechts één vakje aankruisen.

 

 

 

enkel eengezinswoning

 

 

enkel meergezinswoning

 

 

andere functie. Geef de functie.

 

     

 

 

5

Geef aan welk type van bebouwing voor de kavel(s) zal gelden. U kunt meerdere vakjes aankruisen.

 

 

 

vrijstaande bebouwing (eventueel gekoppeld via bijgebouwen)

 

 

halfopen bebouwing

 

 

gesloten bebouwing

 

 

       

 

6

Geef nu de voorschriften die betrekking hebben op de hoofdgebouwen in deze groep kavels. U bent niet verplicht om voor elk onderwerp een voorschrift in te vullen. Sommige onderwerpen kunnen immers niet relevant zijn. Een voorbeeld: als u enkel platte daken toelaat is het niet zinvol om een voorschrift over nokhoogte op te nemen. Een tweede voorbeeld: het maximale volume van het gebouw kan volledig volgen uit de voorschriften rond oppervlakte en bouwhoogte. Dan is het niet nodig om vraag 8 in te vullen.

 

7

Oppervlakte van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

8

Volume van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

9

Nokhoogte van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

10

Kroonlijsthoogte van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

11

Dakvorm van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

12

Type van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

13

Materiaalgebruik van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

14

Inplanting van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

15

Aantal bouwlagen van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

16

Ondergronds gedeelte van het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

17

Uitbouwen van het gebouw op het gelijkvloers (veranda’s, carports, garages)

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

18

Terrassen op het gebouw

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

19

Oversteken van het gebouw op de verdieping

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

20

Andere

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

21

Geef nu de voorschriften die betrekking hebben op de tuinzone in deze groep kavels. U bent niet verplicht om voor elk onderwerp een voorschrift in te vullen. Sommige onderwerpen kunnen immers niet relevant zijn. Voor een goed begrip van de termen “voortuin”, “zijtuin” en “achtertuin” kan onderstaande tekening gebruikt worden.

 

 

 

 

22

Voortuinstrook : verhardingen

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

23

Voortuinstrook : groenaanleg

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

24

Voortuinstrook : constructies

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

25

Zijtuinstrook : verhardingen

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

26

Zijtuinstrook : groenaanleg

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

27

Zijtuinstrook : constructies

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

28

Achtertuinstrook : verhardingen

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

29

Achtertuinstrook: groenaanleg

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

30

Achtertuinstrook: constructies

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

31

Afsluitingen: materiaal

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

32

Afsluitingen: uitvoeringswijze

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

33

Andere

 

 

toelichting

     

 

 

voorschrift

     

 

 

 

 

 

 

Addendum B28c Bijstelling van algemene verkavelingsvoorschriften

 

1

Dit zijn de voorschriften die geen betrekking hebben op de verschillende kavels. U bent niet verplicht om voor elk onderwerp een algemeen voorschrift in te vullen. Sommige onderwerpen kunnen immers niet relevant zijn.

 

 

 

2

Openbaar domein

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

3

Wegen

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

4

Groenaanleg

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

5

Nutsvoorzieningen

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

6

Gemeenschappelijke delen

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

7

Andere onderwerpen

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

 

 

 

Addendum B28d Bijstelling van specifieke verkavelingsvoorschriften

 

1

Vul dit addendum zo veel keer in als u verschillende groepen van voorschriften wil opmaken.

 

 

 

2

Vul in op welke kavels deze specifieke voorschriften van toepassing zijn.

 

 

 

op één kavel. Geef het kavelnummer.

 

     

 

 

op meerdere kavels. Geef de kavelnummers.

 

     

 

 

op alle kavels.

 

3

Kruis één van beide vakjes aan.

 

 

 

voor deze kavel(s) wil ik specifieke voorschriften opgeven.

 

 

voor deze kavels zullen de specifieke voorschriften van het geldende BPA of RUP van toepassing zijn. U vult de overige vragen van het addendum niet in.

 

 

4

Geef aan welke functie voor de kavel(s) zal gelden.

 

 

 

 

 

 

bestaande functie

 

nieuwe functie

 

 

 

 

 

enkel eengezinswoning

 

 

enkel eengezinswoning

 

 

 

 

 

enkel meergezinswoning

 

 

enkel meergezinswoning

 

 

 

 

 

andere functie. Geef de functie

 

 

andere functie. Geef de functie

 

 

 

 

 

     

 

 

     

 

 

toelichting

     

 

 

 

5

Geef aan welk type van bebouwing voor de kavel(s) zal gelden.

 

 

 

 

 

 

bestaand type

 

nieuw type

 

 

 

 

 

vrijstaande bebouwing (eventueel gekoppeld via bijgebouwen)

 

 

vrijstaande bebouwing (eventueel gekoppeld via bijgebouwen)

 

 

 

 

 

halfopen bebouwing

 

 

halfopen bebouwing

 

 

 

 

 

gesloten bebouwing

 

 

gesloten bebouwing

 

 

toelichting

     

 

 

 

                     

 

6

Geef nu de voorschriften die betrekking hebben op de hoofdgebouwen in deze groep kavels. U bent niet verplicht om voor elk onderwerp een voorschrift in te vullen. Sommige onderwerpen kunnen immers niet relevant zijn. Een voorbeeld: als u enkel platte daken toelaat is het niet zinvol om een voorschrift over nokhoogte op te nemen. Een tweede voorbeeld: het maximale volume van het gebouw kan volledig volgen uit de voorschriften rond oppervlakte en bouwhoogte. Dan is het niet nodig om vraag 8 in te vullen.

 

7

Oppervlakte van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

8

Volume van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

9

Nokhoogte van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

10

Kroonlijsthoogte van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

11

Dakvorm van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

12

Type van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

13

Materiaalgebruik van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

14

Inplanting van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

15

Aantal bouwlagen van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

16

Ondergronds gedeelte van het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

17

Uitbouwen van het gebouw op het gelijkvloers (veranda’s, carports, garages)

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

18

Terrassen op het gebouw

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

19

Oversteken van het gebouw op de verdieping

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

20

Andere

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

21

Geef nu de voorschriften die betrekking hebben op de tuinzone in deze groep kavels. U bent niet verplicht om voor elk onderwerp een voorschrift in te vullen. Sommige onderwerpen kunnen immers niet relevant zijn. Voor een goed begrip van de termen “voortuin”, “zijtuin” en “achtertuin” kan onderstaande tekening gebruikt worden.

 

 

 

 

22

Voortuinstrook : verhardingen

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

23

Voortuinstrook : groenaanleg

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

24

Voortuinstrook : constructies

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

25

Zijtuinstrook : verhardingen

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

26

Zijtuinstrook : groenaanleg

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

27

Zijtuinstrook : constructies

 

 

bestaand voorschrift

     

 

 

toelichting

     

 

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

 

28

Achtertuinstrook : verhardingen

 

bestaand voorschrift

     

 

toelichting

     

 

nieuw voorschrift

     

 

29

Achtertuinstrook: groenaanleg

 

bestaand voorschrift

     

 

toelichting

     

 

nieuw voorschrift

     

 

30

Achtertuinstrook: constructies

 

bestaand voorschrift

     

 

toelichting

     

 

nieuw voorschrift

     

 

31

Afsluitingen: materiaal

 

bestaand voorschrift

     

 

toelichting

     

 

nieuw voorschrift

     

 

32

Afsluitingen: uitvoeringswijze

 

bestaand voorschrift

     

 

toelichting

     

 

nieuw voorschrift

     

 

33

Andere

 

bestaand voorschrift

     

 

toelichting

     

 

nieuw voorschrift

     

 

 

 

 

 

Addendum B28.X Plannen en documenten voor de verkaveling of de bijstelling ervan

 

1

Vul dit addendum in …

 




  

 

BIJLAGE 2 (04/03/2024- ...)

 

Addendum B30 Sloopopvolgingsplan

 

1

Voeg het sloopopvolgingsplan, bedoeld in artikel 4.3.3 van het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen hierbij.

 

 

 

 

Addendum B31 Advies toegankelijkheid

 

1

Als de aanvraag betrekking heeft op werken vermeld in artikel 34 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende toegankelijkheid voeg dan een advies zoals bedoeld in dat artikel of een verklaring dat binnen de voorziene termijn geen advies werd uitgebracht, toe.

 

 

 

Addendum B32 Archeologienota

 

1

Voeg de archeologienota waarvan akte is genomen of de gemelde archeologienota toe als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.1 of artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

 

 

 

 

Addendum B33 Informatie onroerend erfgoed

 

1

Voeg, indien ze niet elders zijn opgenomen, hier de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, toe als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

 

 

 

 

Addendum B34 Advies hulpverleningszone (brandweer)

 

1

Voeg het vooradvies van de hulpverleningszone toe, in voorkomend geval aangevuld met een beschrijving van de wijze waarop u met de geformuleerde opmerkingen bent omgegaan.

 

 

 

 

 

 

Addendum B35 Melding constructies in zeehavengebied (niet zijnde gebouwen of verhardingen)

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elke constructie waarop de melding betrekking heeft.

Uittreksel uit het meldingsbesluit:

ART. 5. §1. Voor de plaatsing van constructies wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:

1°    het betreft geen gebouwen of verhardingen;

2°    de constructies staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;

3°    de constructies worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding;

4°    de constructies zijn niet hoger dan twintig meter;

5°    de van vergunning vrijgestelde en gemelde constructies samen zijn niet groter dan 300 vierkante meter;

6°    de constructies liggen op minstens:

a)    dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;

b)    vijf meter van alle perceelsgrenzen;

7°    de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden.

 

§4. De regeling, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:

1°    ze liggen binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan of bij gebrek daaraan, afgebakend conform artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;

2°    ze liggen niet voor de rooilijn;

3°    ze gaan niet gepaard met een ontbossing;

4°    ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.

 

 

 

2

Wat is de grondoppervlakte van de nieuwe constructie?

 

      m2

 

3

Wat is de grondoppervlakte van de bestaande vergunningsvrije en gemelde constructies?

De grondoppervlakte van de vergunningsvrije en gemelde constructies samen is niet groter dan 300 vierkante meter.

 

      m2

 

4

Wat is de afstand van de nieuwe constructie tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens?

Deze afstand moet minstens 5 meter bedragen.

 

      m

 

5

Wat is de afstand van de nieuwe constructie tot het dichtstbijzijnde woongebied in de ruime zin en tot een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied?

Deze afstand moet minstens 30 meter bedragen.

 

      m

 

 

6

Wat is de hoogte van de nieuwe constructie?

De constructie mag niet hoger zijn dan 20 meter.

 

      m

 

7

Ligt de nieuwe constructie volledig binnen een straal van 50 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of verharding?

 

 

 

Nee. De constructie mag niet gemeld worden.

 

 

 

Ja

 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B36 Melding verhardingen in zeehavengebied

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elke verharding waarop de melding betrekking heeft.

Uittreksel uit het meldingsbesluit:

ART. 5. §2. Voor het aanleggen of uitbreiden van verhardingen wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:

1°    de verhardingen staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;

2°    voor de plaats waar de verhardingen worden aangelegd bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;

3°    de verhardingen worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding;

4°    de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde en gemelde verhardingen samen is niet groter dan 500 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de verharding;

5°    de verhardingen liggen op minstens:

a)    tien meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;

b)    drie meter van alle perceelsgrenzen

 

§4. De regeling, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:

1°    ze liggen binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan of bij gebrek daaraan, afgebakend conform artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;

2°    ze liggen niet voor de rooilijn;

3°    ze gaan niet gepaard met een ontbossing;

4°    ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.

 

 

 

2

Wat is de grondoppervlakte van de nieuwe verharding?

 

      m2

 

3

Wat is de grondoppervlakte van de bestaande vergunningsvrije en gemelde verharding?

De grondoppervlakte van de vergunningsvrije en gemelde verhardingen samen is niet groter dan 500 vierkante meter.

 

      m2

 

4

Wat is de grondoppervlakte van de bestaande vergunde en vergund geachte verharding?

De grondoppervlakte van de vergunningsvrije en gemelde verhardingen samen is maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de verhardingen.

 

      m2

 

5

Wat is de afstand van de nieuwe verharding tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens?

Deze afstand moet minstens 3 meter bedragen.

 

      m

 

6

Wat is de afstand van de nieuwe verharding tot het dichtstbijzijnde woongebied in de ruime zin en tot een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied?

Deze afstand moet minstens 10 meter bedragen.

 

      m

 

 

7

Ligt de nieuwe verharding volledig binnen een straal van 50 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of verharding?

 

 

 

Nee. De constructie mag niet gemeld worden.

 

 

 

Ja

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B37 Melding gebouwen in zeehavengebied

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elk gebouw waarop de melding betrekking heeft.

Uittreksel uit het meldingsbesluit:

ART. 5 §3. Voor het oprichten van gebouwen wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:

1°    het gebouw heeft de functie industrie en bedrijvigheid, staat in relatie tot de bestaande industrie en bedrijvigheid en betreft geen bedrijfswoning;

2°    voor de plaats waar het gebouw wordt opgericht bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;

3°    het gebouw ligt binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw;

4°    in het geval het gebouw aangebouwd wordt aan een bestaand, vergund geacht of vergund gebouw, blijven de voorwaarden met betrekking tot brandcompartimentering van toepassing; zoniet bedraagt de afstand tussen het gebouw en andere gebouwen minstens vijf meter;

5°    de grondoppervlakte van de vergunningsvrije en gemelde gebouwen samen is niet groter dan 500 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de gebouwen;

6°    het gebouw ligt op minstens:

a)    dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;

b)    vijf meter van alle perceelsgrenzen;

7°    het gebouw is niet hoger dan één bouwlaag en dan twintig meter;

8°    de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;

9°    de brandbelasting van het gebouw bedraagt minder dan 350 MJ/m2. 

 

§4. De regeling, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:

1°    ze liggen binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan of bij gebrek daaraan, afgebakend conform artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;

2°    ze liggen niet voor de rooilijn;

3°    ze gaan niet gepaard met een ontbossing;

4°    ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.

 

 

 

2

Wat is de grondoppervlakte van het nieuwe gebouw?

 

      m2

 

3

Wat is de grondoppervlakte van de bestaande vergunningsvrije en gemelde gebouwen?

De grondoppervlakte van de vergunningsvrije en gemelde gebouwen samen is niet groter dan 500 vierkante meter.

 

      m2

 

4

Wat is de grondoppervlakte van de bestaande vergunde en vergund geachte gebouwen?

De grondoppervlakte van de vergunningsvrije en gemelde gebouwen samen is maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de gebouwen.

 

      m2

 

5

Wat is de hoogte van het nieuwe gebouw?

Het gebouw mag niet hoger zijn dan 1 bouwlaag en dan 20 meter.

 

      m

 

6

Wat is de afstand van het nieuwe gebouw tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens?

Deze afstand moet minstens 5 meter bedragen.

 

      m

 

7

Wat is de afstand van het nieuwe gebouw tot het dichtstbijzijnde woongebied in de ruime zin en tot een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied?

Deze afstand moet minstens 30 meter bedragen.

 

      m

 

 

8

Tot welke klasse behoort het gebouw op basis van de brandbelasting voor industriegebouwen?

Deze informatie is belangrijk in het kader van de brandwetgeving. Voor industriegebouwen is niet de hoogte van het gebouw bepalend, maar wel de brandbelasting per m², uitgedrukt in MJ/m², zoals bepaald in het koninklijk besluit van 7 juli 1994. Enkel gebouwen van klasse A mogen gemeld worden.

 

 

 

klasse A. De brandbelasting bedraagt minder dan 350 MJ/m².

 

 

 

klasse B. De brandbelasting bedraagt tussen 350 MJ/m² en 900 MJ/m².

 

 

 

klasse C. De brandbelasting bedraagt meer dan 900 MJ/m².

 

 

 

9

Ligt het nieuw gebouw volledig binnen een straal van 50 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw?

 

 

 

Nee. Het gebouw mag niet gemeld worden.

 

 

 

Ja

 

 

 

 

 

 

 

Addendum B38 Melding bijgebouwen aangebouwd aan de woning

 

 

 

1

Vul dit addendum in voor elk bijgebouw waarop de melding betrekking heeft.

 

 

 

2

Wat is het nummer van het bijgebouw op de plannen?

 

 

     

 

 

 

3

Heeft de melding betrekking op stabiliteitswerken?

Stabiliteitswerken zijn werken die betrekking hebben op de constructieve elementen van een constructie, zoals:

a) het vervangen van dakgebintes of dragende balken van het dak, met uitzondering van plaatselijke herstellingen,

b) het geheel of gedeeltelijk herbouwen of vervangen van buitenmuren of dragende binnenmuren, zelfs met recuperatie van de bestaande stenen.

 

 

 

Ja

 

 

 

Nee

 

 

 

4

Waar ligt het bijgebouw?

 

 

 

zijtuin

 

 

 

achtertuin

 

 

 

5

Vul de gegevens van het bijgebouw in.

 

 

 

 

Grondoppervlakte nieuw aangebouwd bijgebouw

 

     

 

 

 

 

grondoppervlakte bestaande  aangebouwde bijgebouwen

 

     

 

 

 

 

volume

 

     

 

 

 

 

hoogste kroonlijsthoogte

 

     

m

 

 

 

 

hoogste nokhoogte

 

     

m

 

 

 

 

afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens

 

     

m

 

 

 

 

 

                   

 

 

 

Addendum B39 Melding: ondergeschikte wooneenheid

 

1

Heeft de melding betrekking op stabiliteitswerken?

Stabiliteitswerken zijn werken die betrekking hebben op de constructieve elementen van een constructie, zoals:

a) het vervangen van dakgebintes of dragende balken van het dak, met uitzondering van plaatselijke herstellingen,

b) het geheel of gedeeltelijk herbouwen of vervangen van buitenmuren of dragende binnenmuren, zelfs met recuperatie van de bestaande stenen.

 

 

 

Ja

 

 

 

Nee

 

 

 

2

Waarop heeft de melding betrekking?

 

 

 

zorgwoning in bestaande woning

 

    zorgwoning in bestaand losstaand bijgebouw  
    zorgwoning in nieuw te plaatsen tijdelijke, verplaatsbare constructie  

 

 

tijdelijk huisvesten van hetzij asielzoekers en vluchtelingen, hetzij burgers van wie de woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden

 

 

 

   

3

Wat is de brutovloeroppervlakte van de  ondergeschikte wooneenheid (eventuele gemeenschappelijke delen niet meegerekend)?

 

      m²

 

4

Als de ondergeschikte wooneenheid wordt voorzien in een bestaande woning, wat is dan de brutovloeroppervlakte van de totale woning ?

 

      m²

 

 

Addendum B40 Units

 

1

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

 

 

een te verbouwen unit in een gebouw. Kruis aan wat van toepassing is.

 

 

De bestaande unit behoudt dezelfde afmetingen.

 

 

De bestaande unit wordt vergroot.

 

 

De bestaande unit wordt verkleind.

 

 

De bestaande unit wordt gesplitst.

 

 

Verbouwen van meerdere units in een gebouw. Kruis aan wat van toepassing is.

 

 

Samenvoegen van twee of meer units.

 

 

Herverdelen van bestaande units.

 

 

Toevoegen van een of meer nieuwe units.

 

2

Geef de bestaande, bij de werken betrokken unitnummers en hun hoofdfunctie.

Mogelijke hoofdfuncties zijn wonen, detailhandel (winkel), dancing, restaurant en café, kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen, land- en tuinbouw in de ruime zin, industrie en bedrijvigheid, dagrecreatie, met inbegrip van sport, verblijfsrecreatie, gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, militaire functie.

 

 

 

unitnummer

 

bestaande hoofdfunctie

 

 

 

     

 

     

 

 

 

 

     

 

     

 

 

 

 

3

Geef de nieuwe, bij de werken betrokken unitnummers en hun hoofdfunctie.

 

 

unitnummer

 

nieuwe hoofdfunctie

 

 

 

     

 

     

 

 

 

 

     

 

     

 

 

 

 

                 

 

 

 

 

Addendum B41 Wegenwerken bij verkavelen

 

1

Voeg de volgende gegevens als bijlage B41 bij het formulier:

  • een beschrijving van de wegenbouw en andere werken, waarbij de aanvrager zich ertoe verbindt die op eigen kosten uit te voeren;
  • een globale kostenraming van die werken, met opgave van de verschillende posten en de eenheidsprijzen die daarop betrekking hebben;
  • als de nieuwe wegen worden ingeschakeld in het openbaar domein, een verbintenis van de aanvrager dat hij de eigendom van de in de aanvraag vermelde openbare wegen, aanhorigheden en openbare nutsvoorzieningen, alsook de gronden waarop ze komen, vrij en onbelast en zonder kosten zal afstaan aan de gemeente op een door haar vast te stellen datum en in elk geval bij de eindoplevering van de werken.

  

 

 

 

Addendum C4A Inrichtingen of activiteiten – vergunningsaanvraag of melding

 

 

 

1

Vul de gegevens in van de inrichtingen of activiteiten.

Gebruik voor de inrichtingen of activiteiten die gekenmerkt worden door één indelingsrubriek één regel.

Gebruik dezelfde eenheid als vermeld in de indelingslijst.

Bij vergunde toestand vermeldt u de inrichtingen of activiteiten die al vergund zijn, zoals opgenomen in de geldende vergunningsbesluiten waarvan de termijn nog niet verstreken is.

Bij voorwerp van de aanvraag vermeld u de gegevens van de nieuwe te vergunnen inrichtingen of activiteiten en van de reeds vergunde inrichtingen of activiteiten (en hun aanhorigheden) waarvoor een verandering gevraagd wordt van de uitbating en/of de wijze van uitbaten.

Bij gecoördineerde toestand vermeldt u de gewenste totale vergunningssituatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Bij aard zet u nieuw, verandering, hernieuwing, ongewijzigd of niet langer van toepassing (bv. vervallen, stopgezet, …).

Voeg de tabel als bijlage C4 bij het formulier.

 

 

 

 

 

vergunde toestand

 

voorwerp van de aanvraag

 

gecoördineerde toestand

 

 

indelings-rubriek zoals vergund

 

omschrijving zoals vermeld in de vergunning

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

aard

 

omschrijving

 

hoeveel-heid + eenheid

 

actuele indelings-rubriek

 

omschrijving

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

klasse

 

nummer(s) op uitvoerings-plan

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

                                               

 

 

 

Addendum C4B Inrichtingen of activiteiten – mededeling met vraag tot omzetting

 

1

Vul de gegevens in van de inrichtingen of activiteiten.

Gebruik voor de inrichtingen of activiteiten die gekenmerkt worden door één indelingsrubriek één regel.

Gebruik dezelfde eenheid als vermeld in de indelingslijst.

Bij vergunde toestand vermeldt u de inrichtingen of activiteiten die al vergund zijn, zoals opgenomen in de geldende vergunningsbesluiten waarvan de termijn nog niet verstreken is.

Bij gecoördineerde toestand vermeldt u de totale vergunningssituatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Bij aard zet u omzetting of niet langer van toepassing (bv. vervallen, stopgezet, …).

Voeg de tabel als bijlage C4 bij het formulier.

 

 

 

 

 

vergunde toestand

 

gecoördineerde toestand

 

 

indelings-rubriek zoals vergund

 

omschrijving zoals vermeld in de vergunning

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

aard

 

actuele indelings-rubriek

 

omschrijving

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

klasse

 

nummer(s) op uitvoerings-plan

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

                                         

 

 

 

 

 

Addendum C4C Inrichtingen of activiteiten – gehele overdracht

 

 

 

1

Vul de gegevens in van de inrichtingen of activiteiten.

Gebruik voor de inrichtingen of activiteiten die gekenmerkt worden door één indelingsrubriek één regel.

Gebruik dezelfde eenheid als vermeld in de indelingslijst.

Bij gecoördineerde toestand vermeldt u de totale vergunningssituatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Voeg de tabel als bijlage C4 bij het formulier.

 

 

 

 

actuele indelings-rubriek

 

omschrijving

 

totale hoeveelheid + eenheid

 

klasse

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

                   

 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum C4D Inrichtingen of activiteiten – overdracht

 

 

 

 

 

1

Vul de gegevens in van de inrichtingen of activiteiten.

Gebruik voor de inrichtingen of activiteiten die gekenmerkt worden door één indelingsrubriek één regel.

Gebruik dezelfde eenheid als vermeld in de indelingslijst.

Bij vergunde toestand vermeldt u de inrichtingen of activiteiten die al vergund zijn, zoals opgenomen in de geldende vergunningsbesluiten waarvan de termijn nog niet verstreken is.

Bij voorwerp van de aanvraag (het voorwerp van de melding van overdracht) vermeldt u wat u van plan bent

met de reeds vergunde inrichtingen of activiteiten. Bij aard vermeldt u:

  • ongewijzigd
  • niet langer van toepassing (bv. activiteit of inrichting (rubriek/regel) vervallen, stopgezet).
  • gedeeltelijk overgedragen (bv slecht een deel van activiteit of inrichting (rubriek/regel) wordt overgedragen

het andere deel is vervallen of stopgezet)).

Bij gecoördineerde toestand vermeldt u de gewenste totale vergunningssituatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Voeg de tabel als bijlage C4 bij het formulier.

 

 

 

 

 

 

 

vergunde toestand

 

voorwerp van de aanvraag

 

gecoördineerde toestand

 

 

 

indelings-rubriek zoals vergund

 

omschrijving zoals vermeld in de vergunning

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

aard

 

omschrijving

 

hoeveel-heid + eenheid

 

actuele indelings-rubriek

 

omschrijving

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

klasse

 

nummer(s) op uitvoerings-plan

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

                                                   

 

 

 

 

 

Addendum C4E Inrichtingen of activiteiten – gedeeltelijke stopzetting of verval van een gedeelte van een vergunning

 

 

 

1

Vul de gegevens in van de inrichtingen of activiteiten.

Gebruik voor de inrichtingen of activiteiten die gekenmerkt worden door één indelingsrubriek één regel.

Gebruik dezelfde eenheid als vermeld in de indelingslijst.

Bij vergunde toestand vermeldt u de inrichtingen of activiteiten die al vergund zijn, zoals opgenomen in de geldende vergunningsbesluiten waarvan de termijn nog niet verstreken is.

Bij voorwerp van de aanvraag vermeld u de gegevens van de reeds vergunde inrichtingen of activiteiten (en hun aanhorigheden) waarvoor een verandering gevraagd wordt van de uitbating en/of de wijze van uitbaten.

Bij gecoördineerde toestand vermeldt u de gewenste totale vergunningssituatie van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Bij aard zet u gedeeltelijke stopzetting, gedeeltelijk verval, ongewijzigd of niet langer van toepassing (bv. volledig vervallen, volledig stopgezet).

Voeg de tabel als bijlage C4 bij het formulier.

 

 

 

 

 

vergunde toestand

 

voorwerp van de aanvraag

 

gecoördineerde toestand

 

 

indelings-rubriek zoals vergund

 

omschrijving zoals vermeld in de vergunning

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

aard

 

omschrijving

 

hoeveel-heid + eenheid

 

actuele indelings-rubriek

 

omschrijving

 

totale hoeveel-heid + eenheid

 

klasse

 

nummer(s) op uitvoerings-plan

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

                                               

 

 

Addendum C6 Materialen, grondstoffen en processen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage C6 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

1

Beschrijf het productieproces van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Verduidelijk het productieproces aan de hand van een schema waarop alle relevante inkomende en uitgaande materiaalstromen (grondstoffen, bijproducten en eindproducten) en afvalstoffen en alle relevante emissies worden aangeduid. Vermeld voor de materiaalstromen en afvalstoffen de jaarcapaciteit.

 

     

 

2

Geef de maatregelen, met inbegrip van de beste beschikbare technieken en rekening houdend met de ladder van Lansink (preventie, voorbereiding voor hergebruik, recycling, andere nuttige toepassing, verwijdering), die in de ingedeelde inrichting of activiteit worden genomen om:

  1. waar mogelijk gerecycleerde materialen en materialen die makkelijk recycleerbaar zijn in te zetten;
  2. materiaalverspilling te beperken;
  3. materiaalefficiëntie te verhogen door de productieprocessen en de productontwerpen te optimaliseren;
  4. rest- en nevenstromen te valoriseren, indien mogelijk in gesloten materialenkringlopen.

Vermeld tevens de bestemming van de voortgebrachte afvalstoffen en bijproducten.

U kunt eventueel ook verwijzen naar een uitgevoerde studie over materialenbeheer.

 

     

 

3

Geef een overzicht van de hoeveelheid water die in de ingedeelde inrichting of activiteit wordt gebruikt per waterbevoorradingsbron en per aanwendingswijze.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Met huishoudelijke toepassing wordt onder andere het sanitair bedoeld.

Bij andere doeleinden vermeldt u bijvoorbeeld bluswater.

 

 

 

 

huishoudelijke toepassingen  (m³/j)

 

proceswater (m³/j)

 

koelwater (m³/j)

 

beregening (m³/j)

 

drinkwater vee (m³/j)

 

drinkwater-productie (m³/j)

 

andere doeleinden (m³/j)

 

totaal (m³/j)

 

 

waterleiding

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

grondwater

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

oppervlakte-waterwinning

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

hemelwater

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

andere

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

totaal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4

Geef een beschrijving van de eventuele waterverliezen (bv. verdamping, opname in producten), beschrijf de maatregelen die worden genomen om het watergebruik te beperken en geef aan hoeveel water er hergebruikt wordt.

 

     

 

5

Geef het huidig, en een inschatting van het toekomstig totaal finaal energiegebruik van de vestiging waartoe de ingedeelde inrichting of activiteit behoort. Geef in het geval het toekomstig finaal energiegebruik hoger is dan 0,1 PJ een inschatting van de som van het energiegebruik door alle nieuwe toestellen of installaties die u met deze aanvraag beoogt.

 

 

Huidig energiegebruik:                      

PJfinaal/jaar

 

Toekomstig energiegebruik:             

PJfinaal/jaar

 

Energiegebruik door nieuwe installaties:       

TJfinaal/jaar

 

 

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken of u kunt de berekening maken met een tool die door VEKA ter beschikking wordt gesteld.

 

Om het finale energiegebruik (PJfinaal) te berekenen, hanteert u de onderstaande omrekeningen. U zet de berekende GJfinaal om in PJfinaal door te delen door 1.000.000.

 

  • Zet het elektriciteitsverbruik in MWhsec om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 3,6.
  • Zet het aardgasverbruik in MWhovw om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 3,6.
  • Zet het aardgasverbruik in MWhbvw om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 3,2508.
  • Zet het gasolieverbruik (lichte fuel) in liters om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 0,03593715.
  • Zet het verbruik van residuale stookolie (zware fuel) in kilogram om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 0,040604.
  • Zet het verbruik van lpg in liter om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 0,02527195.
  • Zet het verbruik van butaan in liter om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 0,0267345.
  • Zet het verbruik van propaan in liter om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 0,0243012.
  • Zet het verbruik van steenkool in kg om in GJfinaal door het te vermenigvuldigen met 0,0207.

 

 

 

 

 

 

Energiebron

 

jaarlijks verbruik (MWh, liter, kg, …)

 

finaal energieverbruik (GJfinaal)

 

finaal energieverbruik (PJfinaal)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

totaal

 

     

 

6

Beschrijf de energiebesparende maatregelen, met inbegrip van de beste beschikbare technieken. Voeg in het geval het toekomstig finaal energiegebruik hoger is dan 0,1 PJ de berekening toe van het energiegebruik door nieuwe toestellen of installaties die u met deze aanvraag beoogt .

 

     

 

7

Voeg bij het formulier als bijlage C6.7 een energiestudie (als vermeld in artikel 6.5.1 tot en met 6.5.8 van het Energiebesluit) als de aanvraag een van de onderstaande mogelijkheden betreft:

  • een nieuwe vestiging met een totaal jaarlijks finaal energiegebruik van ten minste 0,1 PJ;
  • de verandering van een vestiging met een toekomstig totaal jaarlijks finaal energiegebruik van ten minste 0,1 PJ, als die verandering een jaarlijks finaal energiegebruik van ten minste 10 TJ met zich meebrengt. Daarbij wordt gekeken naar het energiegebruik van de nieuwe installatie(s) op zich.

 

8

Voor zover van toepassing, voeg bij het formulier als bijlage C6.8

- een energieplan (als vermeld in artikel 6.5.1 tot en met 6.5.8 van het Energiebesluit) als deze voor de vestiging opgemaakt werd. Een energieplan wordt opgesteld op initiatief van de exploitant, binnen negen maanden nadat uit het eerstvolgend ingediend integraal milieujaarverslag blijkt dat een vestiging van een onderneming een totaal finaal energiegebruik van 0,1 PJ per jaar heeft.

- Als u bent toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomst voor Vlaamse energie-intensieve ondernemingen (niet-VER-bedrijven en VER-bedrijven), het bewijs van toetreding.

 

 

Addendum C7 Toestellen

 

1

Geef een overzicht van alle relevante toestellen die in de ingedeelde inrichting of activiteit aangewend worden of zullen worden.

Voeg de gegevens als bijlage C7 bij het formulier.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Geef bij de relevante toestellen het nummer waarmee ze op het plan zijn aangeduid.

Het detailniveau is afhankelijk van de aard van de inrichting. Rangschik de toestellen eventueel per werkplaats of productiehal.

 

 

toestel

 

vermogen / inhoud

 

indelingsrubriek

 

nummer op uitvoeringsplan

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

C8A Specifieke plannen voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten

 

 

Voeg de plannen als bijlage C8A bij het formulier.

 

 

Voor de opmaak van specifieke plannen gelden de volgende algemene richtlijnen.

Maak de plannen op een schaal van tenminste 1/200. De plannen moeten duidelijk leesbaar zijn. Gebruik voor elk item een nummer en definieer de nummers in een legende. Gebruik de nummers in de andere addenda waar gevraagd wordt naar het nummer op het plan.

Vermeld op ieder plan:

  • een noordpijl;
  • de contour van de ingedeelde inrichting of activiteit;
  • de perceelsgrenzen;
  • de gebruikte schaal en meetlijn.

Het uitvoeringsplan en het rioleringsplan mogen geïntegreerd worden als de duidelijkheid en leesbaarheid niet in het gedrang komen.

 

1

Voeg één of meer algemene uitvoeringsplannen bij het formulier en duid daarop de onderstaande items specifiek met de voorgestelde wijzigingen die deel uitmaken van het voorwerp van de aanvraag aan.

Als er wordt gebruikgemaakt van verschillende detailuitvoeringsplannen, voegt u minstens één overzicht (vrije schaal) bij het formulier.

 

  • de inrichtingen en activiteiten, vermeld in de indelingslijst;
  • de relevante installaties, machines en toestellen;
  • de opslagplaatsen voor:
    • brandbare vloeistoffen;
    • gevaarlijke producten;
    • afvalstoffen, met inbegrip van de opslaghoogte;
    • stuivende stoffen, met inbegrip van de opslaghoogte;
    • andere opslagplaatsen;
  • de vloeistofdichte verhardingen;
  • de gebouwen;
  • de aanhorigheden, zoals de verhardingen, toegangswegen, de wielwasinstallatie, de weegbrug en de laad- en losplaatsen;
  • groenschermen.

 

Bij aanvragen met betrekking tot specifieke rubrieken of inrichtingen geeft u de volgende items aan:

  • voor de indelingsrubrieken 9.3 tot en met 9.8: per stal minstens het aantal standplaatsen, alsook de ligging ervan in de stal, gespecificeerd volgens de diersoorten (categorieën);
  • een lpg-station (indelingsrubriek 16.4.1): de locatie van de houder, het vulpunt, de tankwagen en de verdeelzuil;
  • voor indelingsrubriek 53: de grondwaterwinning, de bemaling, de drainage en de peilputten;
  • de GPBV-installaties.

 

2

Voeg een of meer rioleringsplannen bij de aanvraag waarop de volgende items, voor zover relevant voor de aanvraag, vermeld worden:

  • de lozingspunten;
  • de waterafvoerkanalen;
  • de buffer- en infiltratievoorzieningen;
  • de afscheiders, de bezinkputten en de afvalwaterzuiveringsinstallatie;
  • als dat relevant is, een detailplan van de werken aan de bedding van de waterloop.

 

Maak een onderscheid tussen bedrijfsafvalwater, hemelwater, huishoudelijk afvalwater en koelwater, met duidelijke vermelding van de controle-inrichtingen (meet- en controleputten).

 

 

 

Addendum C8B Uitvoeringsplan voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die louter als klasse 3 zijn ingedeeld

 

 

Voeg het plan als bijlage C8B bij het formulier.

 

 

Voor de opmaak van uitvoeringsplannen gelden de volgende algemene richtlijnen.

Maak de plannen op een schaal van tenminste 1/200. De plannen moeten duidelijk leesbaar zijn. Gebruik voor elk item een nummer en definieer de nummers in een legende. Gebruik de nummers in de andere addenda waar gevraagd wordt naar het nummer op het plan.

Vermeld op ieder plan:

  • een noordpijl;
  • de contour van de ingedeelde inrichting of activiteit;
  • de perceelsgrenzen;
  • de gebruikte schaal en meetlijn.

 

1

Voeg een algemeen uitvoeringsplan bij de aanvraag en duid daarop de onderstaande items specifiek met de voorgestelde wijzigingen die deel uitmaken van het voorwerp van de aanvraag aan:

  • de inrichtingen en activiteiten, vermeld in de indelingslijst;
  • de relevante installaties, machines en toestellen;
  • de opslagplaatsen voor:
    • brandbare vloeistoffen;
    • gevaarlijke producten;
    • afvalstoffen, met inbegrip van de opslaghoogte;
    • stuivende stoffen, met inbegrip van de opslaghoogte;
    • andere opslagplaatsen;
  • de vloeistofdichte verhardingen;
  • de gebouwen;
  • de aanhorigheden, zoals de verhardingen, toegangswegen, de wielwasinstallatie, de weegbrug en de laad- en losplaatsen;
  • groenschermen.

 

Bij aanvragen met betrekking tot specifieke rubrieken of inrichtingen geeft u de volgende items aan:

  • voor de indelingsrubrieken 9.3 tot en met 9.8: per stal minstens het aantal standplaatsen, alsook de ligging ervan in de stal, gespecificeerd volgens de diersoorten (categorieën);
  • voor indelingsrubriek 53: de grondwaterwinning, de bemaling, de drainage en de peilputten;
  • de lozingspunten van het afvalwater.

 

 

 

 

 

Addendum C9 Stoffen op de autorisatielijst of met beperkingen volgens REACH

 

 

 

 

Voeg de gegevens als bijlage C9 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

 

 

 

 

S   1

Vul de gegevens in van de stoffen op de autorisatielijst volgens REACH.

Vul de onderstaande tabel in voor het gebruik van elke stof die valt onder het toepassingsgebied van titel VII (bijlage XIV - Autorisaties) van de REACH- verordening.

Geef van elke stof het EC-nummer of het CAS-nummer.

 

 

 

naam stof

 

stofnummer

(EC)

 

 

stofnummer (CAS)

 

verbodsdatum

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

S   2

Vul de gegevens in van de stoffen met beperkingen volgens REACH.

Vul de onderstaande tabel in voor de vervaardiging of het gebruik van elke stof die valt onder het toepassingsgebied van titel VIII (bijlage XVII - Beperkingen op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en mengsels) van de REACH- verordening.

Geef van elke stof het EC-nummer of het CAS-nummer.

 

 

 

naam stof

 

stofnummer

(EC)

 

 

stofnummer (CAS)

 

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

Addendum C14 Overzicht van de meldingen, milieuvergunningen en afwijkingen

 

1

Geef in chronologische volgorde de gegevens van de reeds geacteerde meldingen, de verleende milieuvergunningen en afwijkingen.

Voeg de gegevens als bijlage C14 bij het formulier. U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Vermeld als naam van de exploitant de naam die vermeld wordt in de beslissing.

 

 

naam exploitant

 

vergunningverlenende overheid

 

datum beslissing

 

referentienummer beslissing

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

Addendum D4 Omgeving van het project

 

 

Voeg de gegevens als bijlage D4 bij het formulier.

 

O 1

Vul de gegevens van de omgeving van het project in.

Als het project op verschillende locaties plaatsvindt, vult u de onderstaande tabel in voor elke locatie.

Voor meer informatie kunt u surfen naar www.geopunt.be/kaart en geo.onroerenderfgoed.be

Als de afstand tot een gebied groter is dan 700 meter, hoeft u de rij in kwestie niet in te vullen.

 

 

soort gebied

 

locatie van het project

 

 

in het gebied

 

in de nabijheid van het gebied

 

een speciale beschermingszone (SBZ): een Habitat- of Vogelrichtlijngebied 

(Geopunt.be: zoeken via Thema’s / Natuur en milieu / Natuur / …)

 

 

 

 

op

     

m

 

een gebied in het Vlaams Ecologisch Netwerk

(Geopunt.be: zoeken via Thema’s / Natuur en milieu / Natuur / …) 

 

 

 

 

op

     

m

 

een natuurgebied, een bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of ecologisch belang, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening    (Geopunt.be: zoeken via Thema’s / Bouwen en wonen / Ruimtelijke ordening / …)

 

 

 

 

op

     

m

 

gewestgrens of landsgrens

 

 

 

 

op

     

m

 

woongebied

 

 

 

 

op

     

m

 

recreatiegebied

 

 

 

 

op

     

m

 

erfgoedlandschap (geo.onroerenderfgoed.be: bekijk via Geoportaal)

 

 

 

 

op

     

m

 

een beschermd cultuurhistorisch landschap, stads- of dorpsgezicht of monument  of archeologische site  

(geo.onroerenderfgoed.be: bekijk via Geoportaal)

 

 

 

 

op

     

m

 

vastgestelde inventarissen onroerend erfgoed 

(geo.onroerenderfgoed.be: bekijk via Geoportaal)

 

 

 

 

op

     

m

 

gebied waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt (geo.onroerenderfgoed.be: bekijk via Geoportaal)

 

 

 

 

op

     

m

 

Unesco werelderfgoed (geo.onroerenderfgoed.be: bekijk via Geoportaal)

 

 

 

 

op

     

m

 

een waterwingebied of een bijbehorende beschermingszone type I, II en III

(Geopunt.be: zoeken via Thema’s / Natuur en milieu / Water / …)

 

 

 

 

op

     

m

 

een overstromingsgevoelig gebied

(Geopunt.be: zoeken via Thema’s / Natuur en milieu / Water / …)

 

 

 

 

op

     

m

 

kinderdagverblijven, scholen, ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen  

(Geopunt.be: zoeken via Thema’s / Welzijn, gezondheid en gezin / Zorg en gezondheid / …   - Thema’s / Welzijn, gezondheid en gezin / Kind en gezin / …  - Thema’s / onderwijs / …)

 

 

 

 

op

     

m

 

ligging van Seveso-inrichtingen (https://www.lne.be/seveso-kaart-vlaanderen)

 

 

 

 

op

     

m

 

 

 

Addendum D5 Afwijking in toepassing van artikel 56 van het decreet integraal waterbeleid

 

1

Licht volgende drie punten toe:

a° Uw aanvraag omvat:

- activiteiten van groot maatschappelijk belang met betrekking tot de scheepvaart, havenfaciliteiten, openbare voorzieningen voor water, bestemd voor menselijke consumptie, of hernieuwbare energieopwekking, of,
- de bescherming tegen overstroming van vergunde of vergund geachte gebouwen en infrastructuur, gelegen buiten afgebakende overstromingsgebieden, of, 
- relevante activiteiten voor het bereiken van de overstromingsrisicobeheerdoelstellingen.

Alle haalbare stappen en maatregelen worden genomen om de negatieve effecten op de toestand van het oppervlaktewaterlichaam of het grondwaterlichaam tegen te gaan.

Het doel dat met die veranderingen of wijzigingen van het oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam wordt gediend, kan niet worden bereikt met andere voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen, omdat dit technisch niet haalbaar is of onevenredig hoge kosten zou meebrengen.

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum E1 Effecten op mobiliteit

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E1 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

1

Is er een mobiliteitsstudie opgemaakt?

 

 

ja. Voeg de mobiliteitsstudie als bijlage E1bis bij het formulier. Als de antwoorden op vragen 2 en 3 (indien van toepassing) opgenomen zijn in de mobiliteitsstudie, hoeft u die vragen niet in te vullen.

 

 

nee. Ga naar vraag 2.

 

2

Beschrijf de mobiliteit die gegenereerd wordt door de aanvraag.

Geef daarbij ook een beschrijving van de organisatie van het personenverkeer van en naar het project, en de gebruikte mobiliteitsmiddelen voor goederentransport, met vermelding van de aan- en afvoerfrequenties, de tijdstippen (indien relevant) van de transporten en de transportroute(s).

 

     

 

O    3

Motiveer waarom de effecten op de mobiliteit al dan niet aanzienlijk zijn.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Geef daarbij ook een eventuele toename in de vervoersbewegingen aan en mogelijke andere effecten voor weggebruikers of omwonenden, bijvoorbeeld verkeersemissies.

 

     

 

 

Addendum E1bis Mobiliteitsstudie

 

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E1bis bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

Een mobiliteitsstudie moet de onderstaande onderdelen bevatten.

1. Bereikbaarheidsprofiel
1.1. Doel : Het bereikbaarheidsprofiel geeft een inzicht in de bereikbaarheid van de projectlocatie. 
1.2. Inhoud : Het bereikbaarheidsprofiel omvat een beschrijving van hoe de site waar het project wordt ingeplant, momenteel bereikbaar is, zowel voor auto, openbaar vervoer, fiets als voetganger. Daarbij worden eventuele knelpunten in kaart gebracht op het gebied van verkeersafwikkeling (filevorming), verkeersleefbaarheid (de mate waarin het verkeer de normale uitoefening van andere activiteiten hindert, bijvoorbeeld als gevolg van geluidsoverlast), verkeersveiligheid, bereikbaarheid, parkeerdruk, alsook de verkeersintensiteit op de toeleidende wegen en kruispunten. Als verschillende alternatieven behandeld worden, worden die allemaal weergegeven. Die alternatieven worden in een latere fase van de mobiliteitsstudie (stap 3) gebruikt om de effecten te bepalen. 

2. Mobiliteitsprofiel - raming van de verkeersgeneratie


2.1. Doel : Het mobiliteitsprofiel geeft een inzicht in de omvang en de aard van het verkeer dat door het geplande project wordt gegenereerd. Dat geldt met name voor personenverkeer, en in voorkomend geval ook voor goederenverkeer.


2.2. Inhoud : Het mobiliteitsprofiel van een activiteit wordt bepaald aan de hand van een aantal basisgegevens. 


a) Minimaal te toetsen beoordelingscriteria :

Het mobiliteitsprofiel wordt ten minste vastgesteld op basis van de elementen die worden weergegeven in de onderstaande tabel.

Elementen Mobiliteitsprofiel 

 

Aard/doelstelling/omvang van het project 

 

Exploitatiefase 

 

Verkeersproductie en -attractie 

per dagdeel
werknemers
bezoekers
bewoners
vrachtverkeer

Keuze van vervoerswijze 

auto
vrachtwagen
openbaar vervoer
fiets
voetganger

Ritgeneratie (aantal voertuigverplaatsingen) 

 

Parkeerbehoefte 

auto
fiets

 


b) Toelichting :
1) Aard/doelstelling/omvang van het project
De aard van de activiteit bepaalt in belangrijke mate de randvoorwaarden en aannames die gemaakt moeten worden om het mobiliteitsprofiel te berekenen. Concreet houdt dat in dat duidelijk moet worden aangegeven wat de functie van het project is (wonen, handel ...). Voor kantoorfuncties moet in ieder geval ook aangegeven worden of er een loketfunctie verbonden is aan die kantoorfunctie.


2) Exploitatiefase
De verkeersgeneratie van het project wordt geraamd voor de exploitatiefase (eventueel gefaseerd naargelang van de ontwikkeling).

 
3) Verkeersproductie en -attractie
Verkeersproductie, respectievelijk -attractie verwijst naar het aantal verplaatsingen dat vertrekt, respectievelijk aankomt op de projectlocatie. De verkeersproductie en -attractie van het project moet worden bepaald voor de verschillende doelgroepen, afhankelijk van het project (werknemers, bezoekers, bewoners, vrachtverkeer). Aangezien kan worden aangenomen dat het verkeer niet gelijkmatig verdeeld is over de dag, wordt de verkeersproductie en -attractie bepaald voor een maatgevende periode, dat is de periode waarop de grootste hoeveelheid verkeer wordt gegenereerd. Vaak zal dat de ochtend- of avondspits zijn. In het geval van recreatiefunctie kan de pieksituatie zich situeren tijdens het weekend.

Om een zo goed mogelijke inschatting te maken van de verschillende parameters worden waar mogelijk de cijfers gebaseerd op de waarden die bij vergelijkbare activiteiten op vergelijkbare locaties gevonden worden, eventueel aangevuld met waarden die gevonden worden door middel van een literatuuronderzoek. Een belangrijke bron hierbij vormt de gegevens van het OVG (Onderzoek Verplaatsingsgedrag) die de Vlaamse overheid heeft uitgevoerd en beschikbaar stelt op de website www.mobielvlaanderen.be/ovg van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken. Kencijfers houden geen rekening met de bijzonderheden van elk individueel project. Het gebruik van kencijfers voor de bepaling van de verkeersproductie en -attractie moet dan ook als een laatste noodoplossing beschouwd worden. De verkeersproductie en -attractie worden weergegeven voor het drukste uur of de drukste uren van de dag.


4) Keuze van de vervoerswijze
In de berekening van de vervoerswijzekeuze wordt het aantal verplaatsingen verdeeld over de verschillende vervoerswijzen volgens beredeneerde aannames. Daarbij wordt ook rekening gehouden met verplaatsingen als autobestuurder of als autopassagier. Dat onderscheid is belangrijk met het oog op de bepaling van het aantal autoritten en de parkeerbehoefte. De keuze van vervoerswijze is afhankelijk van de projectlocatie, maar ook van de aard van de activiteiten. Daarom moet de keuze van vervoerswijze bij voorkeur worden bepaald aan de hand van vergelijkbare functies op vergelijkbare locaties. Als die niet voorhanden zijn, wordt teruggevallen op vaste kencijfers (bijvoorbeeld op basis van het Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen OVG, dat geconsulteerd kan worden op /http://www.mobielvlaanderen.be/ovg 


5) Ritgeneratie
Vervolgens wordt in de mobiliteitsstudie het aantal autoritten bepaald. De ritgeneratie is het product van de verkeersproductie en het aandeel van de verplaatsingen als autobestuurder. Hetzelfde kan gedaan worden voor de andere vervoerswijzen. Dat is nuttig voor de dimensionering van de specifieke voorzieningen. Zo wordt bij een groot aantal fietsers beter een breder fietspad voorzien. Hetzelfde geldt voor voetgangers.


6) Parkeerdruk
De parkeerbehoefte wordt berekend aan de hand van de autoritgeneratie en de verblijfstijden. De autoritgeneratie geeft het aantal auto's dat binnen een bepaalde tijdsspanne toekomt of wegrijdt van de locatie. Als auto's maar gedurende een korte periode ter plaatse blijven en niet alle voertuigen tegelijk aankomen, kan een parkeerplaats opeenvolgend door verschillende voertuigen gebruikt worden en zijn er bijgevolg minder parkeerplaatsen nodig. Een parkeeronderzoek bij vergelijkbare functies kan daarin meer inzicht in geven. Parkeerkencijfers kunnen aanvullend gebruikt worden als toetsing van de verkregen resultaten. Analoog wordt de behoefte aan fietsenstallingen bepaald.

3. Confrontatie bereikbaarheidsprofiel en mobiliteitsprofiel = de te verwachten effecten
 

3.1. Doel : De confrontatie van het bereikbaarheidsprofiel van de locatie met het mobiliteitsprofiel van de activiteit is een toets over de mate waarop activiteiten en locatie bij elkaar passen. Vraag en aanbod worden in deze stap bij elkaar gebracht. Door die confrontatie komen de te verwachten effecten in beeld. 


3.2. Inhoud : Er wordt in deze stap van de mobiliteitsstudie nagegaan in hoeverre de vervoersstructuur aangepast is aan de te verwachten verkeersgeneratie (en omgekeerd).


a) Minimaal te toetsen beoordelingscriteria :

In onderstaande tabel worden de te behandelen thema's weergegeven.

Elementen Confrontatie bereikbaarheidsprofiel - mobiliteitsprofiel 

 

Verschillende alternatieven 

 

Routekeuze 

auto
openbaar vervoer
fiets
voetganger
vrachtwagen

Toedeling op wegennet 

 

Totale belasting 

 

Capaciteitstoets (verkeersafwikkeling) 

wegvakken
kruispunten

Andere effecten dan verkeersafwikkeling 

Verkeersveiligheid
Verkeersleefbaarheid
Oversteekbaarheid
Parkeerdruk

 



b) Toelichting : 
1) Verschillende alternatieven
Bij de bepaling van het bereikbaarheidsprofiel worden verschillende alternatieven bestudeerd. Zo kunnen verschillende ontsluitingsvarianten bekeken worden. Deze alternatieven komen ook in deze confrontatie aan bod. De verschillende alternatieven worden vervolgens onderling vergeleken met betrekking tot de gegenereerde mobiliteitseffecten.
 

2) Routekeuze en toebedeling op wegennet
In het mobiliteitsprofiel wordt de totale verkeersproductie bepaald die door een bepaalde activiteit gegenereerd wordt op vlak van automobiliteit. Het verkeer maakt uiteraard gebruik van de beschikbare infrastructuur (weergegeven in het bereikbaarheidsprofiel). In dit deel wordt het verkeer toegedeeld aan het wegennet. Voor projecten die minder dan 1 000 parkeerplaatsen omvatten, gebeurt de toedeling op micro- en op mesoniveau. Op microniveau wordt nagegaan in welke richting het verkeer rijdt ter hoogte van de aansluiting op het wegennet en op de relevante kruispunten in de onmiddellijke buurt van de projectlocatie. Op mesoniveau wordt nagegaan welke routes het meest gebruikt worden. Bij projecten met meer dan 1 000 parkeerplaatsen moet ook een toedeling op macroschaal worden geïmplementeerd. 

Als er voetgangers-, fiets- of vrachtverkeer wordt gegenereerd, moet voor die vervoerswijzen een toedeling gemaakt te worden. Voor voetgangers en fietsers worden de belangrijkste wandel- en fietsroutes aangeduid die gebruikt zullen worden. Voor vrachtwagens worden dat de belangrijkste vrachtroutes, waarbij rekening wordt gehouden met bestaande beperkingen (bijvoorbeeld een brug met beperkte doorrijhoogte).

De toedeling gebeurt op basis van de totale verkeersproductie en -attractie, bepaald in het mobiliteitsprofiel, en de (verwachte) herkomst en bestemmingen van bewoners, werknemers of bezoekers (afhankelijk van de aard van het project). Op basis van die kennis kan een meest waarschijnlijke route bepaald worden.
 

3) Totale belasting
Nadat de toedeling aan het wegennet is uitgevoerd, kunnen de verschillende effecten op de omgeving bepaald worden. In eerste instantie wordt de totale belasting van het wegennet bepaald. Daartoe wordt niet alleen rekening gehouden met het verkeer dat extra gegenereerd wordt door het project. Er wordt ook rekening gehouden met de huidige verkeersbelasting (dat is de verkeersbelasting zonder toevoeging van het project). Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de autonome groei van het verkeer, los van het bestudeerde project.
 

4) Capaciteitstoets
Voor de capaciteitstoets wordt de verwachte belasting vergeleken met de capaciteit van de rijweg. Die toetsing gebeurt in de eerste plaats op micro- en mesoniveau, op specifieke locaties zowel op wegvakken als op kruispunten. Als de capaciteit overschreden of benaderd wordt, wijst dat op problemen met de verkeersafwikkeling. Op hoofdwegen is de capaciteit gekoppeld aan het aantal rijstroken; op wegen in een stedelijk gebied is de capaciteit afhankelijk van het aantal kruisende wegen. De vooropgestelde capaciteit wordt in belangrijke mate bepaald door de wegencategorisering en dus de functie van de weg. Op het onderliggende wegennet wordt de capaciteit bepaald door de capaciteit van de knooppunten. Naast een bepaling van de locaties waar capaciteitsproblemen kunnen optreden, is ook de invloed daarvan op het wegennet van belang. Problemen kunnen zich immers doorzetten naar andere locaties, waardoor het verkeer op zoek gaat naar alternatieven (sluipwegen). Ter hoogte van een knelpunt kunnen immers files ontstaan die reiken tot voorbij de volgende aansluiting. Daardoor bestaat het risico dat er ook problemen optreden op het onderliggende wegennet. 
 

5) Andere effecten dan verkeersafwikkeling
i) De verkeersveiligheid : Het verwachte aantal ongevallen zal in het algemeen toenemen bij een toenemende verkeersintensiteit of een hogere rijsnelheid. Als ook infrastructuuraanpassingen (of routewijzigingen) worden uitgevoerd, verandert de verkeersveiligheid ook. 
ii) De verkeersleefbaarheid : De verkeersleefbaarheid is in belangrijke mate een subjectief gegeven dat echter geobjectiveerd kan worden aan de hand van een aantal parameters : verkeersdruk, het aandeel en het totale aantal vrachtwagens, de rijsnelheid. Die indicatoren worden kwantitatief bepaald en worden aangevuld door een kwalitatieve verdere invulling van het begrip. Om het belang van de verschillende parameters met betrekking tot verkeersleefbaarheid te onderzoeken, kan een bevraging van de bewoners langs de onderzochte routes georganiseerd worden. 
iii) De oversteekbaarheid : De oversteekbaarheid wordt bepaald door de verkeersdrukte, de rijsnelheid en de breedte van de rijweg. De oversteekbaarheid is vooral belangrijk ter hoogte van openbaar-vervoerhaltes of wegvakken met verschillende functies aan weerszijden van de weg. 
iv) De parkeerdruk : De parkeerdruk wordt bepaald aan de hand van de parkeerbehoefte (bepaald in het mobiliteitsprofiel) en de huidige parkeerdruk (bepaald aan de hand van een parkeeronderzoek).

4. Verkeerstechnische en flankerende maatregelen
 

4.1. Doel : Als uit de confrontatie van het bereikbaarheidsprofiel met het mobiliteitsprofiel blijkt dat het aanbod de vraag niet kan opvangen (negatieve effecten), moet gezocht worden naar remediërende maatregelen die inspelen op de vraag of op het aanbod. Dat kunnen zowel infrastructurele ingrepen als meer ondersteunende maatregelen zijn (zie onderstaande tabel). 
 

4.2. Inhoud : De maatregelen kunnen zowel gericht zijn op het verminderen van de hoeveelheid (auto)verkeer (preventieve maatregelen) als op een terugdringing van de nadelige effecten (curatieve maatregelen).
 

Milderende maatregelen 

 

Inrichtingsconcept 

toegangswegen

Wijzigingen in omvang project 

 

Infrastructureel/verkeerstechnisch 

kruispunten
parkeren
signalisatie
gemotoriseerd verkeer
openbaar vervoer
fiets
voetganger

Flankerende maatregelen 

 

Milderende maatregelen 

capaciteit
verkeersveiligheid
leefbaarheid
overesteekbaarheid
vervoerswijzekeurze

 



In de vorige stap werd een aantal (te verwachten) knelpunten blootgelegd. Om die te voorkomen of te beperken, stelt de aanvrager een aantal maatregelen voor. 

Een aantal maatregelen kunnen zonder meer geïntegreerd worden in de uitvoeringsplannen van het project. Dat zijn op de eerste plaats infrastructuurwerken op het terrein waarop het project gelegen is (bijvoorbeeld parkeerplaatsen, fietsstalling). Door de mobiliteitsstudie gelijklopend met het ontwerp op te maken kan daar in het ingediende project al rekening mee worden gehouden. In de afgewerkte mobiliteitsstudie wordt dan aangegeven hoe die studie de opmaak van het ontwerp heeft beïnvloed. Een andere ingreep die de aanvrager kan nemen, is een inkrimping van de omvang van het project. Door het verkleinen van het project zal de verkeersproductie kleiner worden en dus ook de verkeersdruk.

In een aantal gevallen heeft de aanvrager niet de mogelijkheid om zelf de nodige maatregelen door te voeren. In dat geval wordt aangegeven welke maatregelen noodzakelijk zijn om de druk op de omgeving binnen de perken te houden. 

De preventieve maatregelen spelen in op de vraagzijde van de vervoersmarkt. Die maatregelen kunnen gericht zijn op het verminderen van het totale aantal verplaatsingen of kunnen inspelen op een modale verschuiving naar minder belastende vervoerswijzen. Een vermindering van het totale aantal verplaatsingen kan gerealiseerd worden door een inkrimping van de omvang van het project. Ook door ingrepen in bijvoorbeeld de arbeidsorganisatie kan het aantal verplaatsingen verminderd worden (door bijvoorbeeld telewerken), of beter gespreid over de tijd waardoor de piekbelastingen afnemen.

Om het aantal autoverplaatsingen te beperken kan ook geopteerd worden voor een verschuiving naar meer ruimtebesparende alternatieven (fiets en voetganger, maar ook openbaar vervoer). Een andere manier is om voordelen te geven aan personen die zich op een duurzame manier verplaatsen (fietsvergoeding, terugbetaling openbaar vervoer, voorzien van douches op het werk). De opmaak van een school- of bedrijfsvervoersplan kan daarbij de nodige informatie leveren. Verplaatsingen kunnen ook meer gespreid worden zodat de spitsproblematiek minder uitgesproken is (glijdende werktijden, thuisleveringen).

Ook infrastructuuraanpassingen kunnen bijdragen tot een modal shift (aanleg fietspad met het oog op het verhogen van het fietsaandeel). Elke mobiliteitsstudie moet een deel bevatten over hoe een duurzame modal shift bewerkstelligd zal worden. 

Als aan de vraagzijde van de vervoersmarkt niet voldoende 'winst' gehaald kan worden, kan ook ingegrepen worden aan de aanbodzijde van de vervoersmarkt. Daarbij wordt de beschikbare infrastructuur uitgebreid of verbeterd. We denken daarbij aan het aanleggen van een extra rijstrook of een vrijliggend fietspad. Er kunnen verkeerslichten geplaatst worden op een kruispunt of ter hoogte van de toegangsweg tot het domein. Ook het busaanbod kan uitgebreid worden (hogere frequentie, extra lijnen) of afgestemd worden op de activiteiten. Door het verplaatsen van een halte kan de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer eveneens verhoogd worden. Voor de uitvoering van deze maatregelen is meestal een externe partner verantwoordelijk (de wegbeheerder, De Lijn, NMBS). Het is dan ook belangrijk om overleg te plegen met die externe partijen.

Bij het formuleren van milderende maatregelen is het belangrijk dat alle verschillende vervoerswijzen in ogenschouw worden genomen, van voetgangers tot vrachtwagens, voor zover die relevant zijn voor het project. De voorgestelde maatregelen staan daarbij niet los van de vastgestelde of verwachte problemen. Ze dienen daaraan tegemoet te komen. 

5. Sensitiviteitstoets
5.1. Doel : Tijdens de uitvoering van de mobiliteitsstudie worden op verschillende plaatsen veronderstellingen gemaakt over het aantal verplaatsingen per persoon, over de vervoerswijzekeuze, over de impact van maatregelen op de vervoerswijzekeuze, herkomst en bestemming van het verkeer enzovoort. Met een sensitiviteitstoets wordt aangegeven welke de gevolgen kunnen zijn van de variaties in die aannames (bijvoorbeeld andere verdeling spits-dal, andere verdeling van de herkomst van het verkeer). De sensitiviteitstoets beoogt na te gaan of variaties in de aannames aanleiding geven tot andere resultaten (netwerkbelastingen...) die andere maatregelen vragen.

6. Besluit
De mobiliteitsstudie bevat een samenvattende conclusie, met een opgave van de ruimtelijke maatregelen die de aanvrager, met het oog op het voorkomen of beperken van de mobiliteitseffecten als gevolg van de uitvoering van zijn project, zal treffen binnen de grenzen van de projectlocatie en een omschrijving van de mobiliteitseffecten die relevant zijn bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de aanvraag met de ruimtelijke context in de ruimere omgeving.

 

Addendum E1ter (link nog in te voegen)

 

 

 

Addendum E2 Effecten op de bodem

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E2 bij het formulier.

Bij het beantwoorden van de vragen moeten de mogelijke effecten van het project ten gevolge van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen mee in rekening gebracht worden.

 

1

Beschrijf de bronnen van emissies naar de bodem.

 

     

 

2

Geef de maatregelen die worden ingezet om de effecten op de bodem te voorkomen of te beperken.

 

     

 

O   3

Motiveer waarom de effecten op de bodem al dan niet aanzienlijk zijn. Schenk hierbij ook aandacht aan effecten op menselijke gezondheid.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met de maatregelen die u hebt vermeld bij vraag 2.

 

     

Addendum E3

 

 

 

Addendum E4 Effecten op de luchtkwaliteit

 

 

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E4 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

 

 

S   1

Vul de gegevens van de geleide emissies in.

Druk de coördinaten uit in Lambertcoördinaten.

 

 

 

 

emissiepunt

 

X-coördinaat

 

Y-coördinaat

 

gekoppelde installaties of inrichtingen

 

hoogte (m)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

2

Geef voor geleide emissies per emissiepunt een overzicht van de emissies van verontreinigende stoffen, de emissieperiode en de emissieduur, en, als dat relevant is, de meetfrequentie, de uitgestoten concentratie en de massastroom.

 

 

     

 

 

 

3

Geef voor niet-geleide emissies een inschatting van de grootteorde en de aard van de emissies van verontreinigende stoffen.

 

 

     

 

 

 

4

Geef de bronnen van geuremissie indien relevant voor de omgeving.

Beschrijf minstens de activiteiten of installaties die geur veroorzaken, de emissieperiode en de -duur.

 

 

     

 

 

 

5

Beschrijf de maatregelen die ingezet worden om de effecten op de luchtkwaliteit te voorkomen of te beperken.

Geef voor de geleide emissies minimaal een beschrijving van de luchtzuiveringsapparatuur per emissiepunt, de verontreinigende stoffen waarop de zuiveringsapparatuur een invloed heeft, en, als dat bekend is, het verwijderingsrendement.

Geef voor de niet-geleide emissies minimaal een beschrijving van de maatregelen die genomen worden om de niet-geleide emissies maximaal te beperken of te voorkomen.

 

 

     

 

 

 

6

Wenst u een relevante studie of resultaten van emissiemetingen toe te voegen ter ondersteuning van uw aanvraag?

Een mogelijke studie is een geurstudie of impactstudie.

 

 

 

ja. Voeg die studie en/of de resultaten van de emissiemetingen toe als bijlage E4bis bij het formulier.

 

 

 

nee

 

 

 

7

Heeft de aanvraag betrekking op een inrichting met een jaarlijkse fugitieve emissie van meer dan 10 ton VOS, berekend volgens de berekeningsmethode van hoofdstuk I van bijlage 4.4.6 van titel II van het VLAREM, of heeft de aanvraag betrekking op een inrichting met een jaarlijkse fugitieve emissie van meer dan 2 ton VOS waaraan één of meer van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D en H360F zijn toegekend, berekend volgens de berekeningsmethode van hoofdstuk I van bijlage 4.4.6. van titel II van het VLAREM?

 

 

 

ja. Voeg de volgende documenten als bijlage E4ter bij de aanvraag:

  • de berekening van de totale jaarlijkse fugitieve emissie volgens de berekeningsmethode van hoofdstuk I van bijlage 4.4.6;
  • het rapporteringsdocument van het voorgaande jaar, vermeld in artikel 4.4.6.2.5 van titel II van het VLAREM.

 

 

 

nee

 

 

 

8

Beschikt de inrichting over een op- of overslag van stuivende stoffen?

 

 

 

ja. Ga naar vraag 9.

 

 

 

nee. Ga naar vraag 12.

 

 

 

S     9

Geef een overzicht van de aard en de hoeveelheid van alle stuivende stoffen die op- of overgeslagen worden.

De stoffen worden ingedeeld in stuifcategorieën overeenkomstig artikel 4.4.7.2.1 van titel II van het VLAREM.

 

 

 

 

stuivende stof

 

stuifcategorie

 

opslagcapaciteit (m² grond-oppervlakte)

 

maximale overslaghoeveelheid (ton/jaar)

 

wijze van opslag

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

10

Vul op het niveau van de ingedeelde inrichting of activiteit de volgende hoeveelheden in.

 

 

de totale opslagcapaciteit voor stuivende stoffen (m² grondoppervlakte)

     

 

 

de gemiddelde overslaghoeveelheid stuivende stoffen van de drie voorgaande kalenderjaren (ton/jaar)

jaar 1

     

jaar 2

     

jaar 3

     

 

 

de verwachte overslaghoeveelheid stuivende stoffen voor het komende kalenderjaar (ton/jaar)

     

 

 

 

11

Voeg een stofrapport als bijlage E4quater bij de aanvraag als de aanvraag betrekking heeft op een van de volgende inrichtingen:

  • een inrichting die beschikt over een opslagcapaciteit voor stuivende stoffen van meer dan 50.000 m² grondoppervlakte;
  • een inrichting met een over de drie voorgaande kalenderjaren gemiddelde overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700.000 ton per jaar;
  • een inrichting met een verwachte overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700.000 ton per jaar
  • een inrichting die ingedeeld is onder rubriek 2.4.3 a) 5° of 2.4.3 b) 4° van de indelingslijst.

Een stofrapport bevat minstens de volgende gegevens:

  • de naam en de contactgegevens van de personen die betrokken zijn bij de opmaak van het stofrapport;
  • de opslagcapaciteit en de overslaghoeveelheid van stuivende stoffen voor de drie voorgaande kalenderjaren, als dat mogelijk is per stuifcategorie, vermeld in artikel 4.4.7.2.1 van titel II van het VLAREM. Voor nieuwe inrichtingen en uitbreidingen worden de verwachte hoeveelheden vermeld;
  • een beschrijving van de behandelingsstappen van de stuivende stoffen in de inrichting, met aanduiding van de potentiële bronnen van niet-geleide stofemissies;
  • een overzicht van de maatregelen die al van kracht zijn om de stofemissies te voorkomen en te beperken, en een toetsing van die maatregelen aan de beschikbare BBT-documenten en BREF's;
  • een overzicht van mogelijke bijkomende maatregelen om de stofemissies te voorkomen en te beperken;
  • een indicatief stappenplan voor de invoering van de geselecteerde bijkomende maatregelen, met vermelding van de randvoorwaarden;
  • een motivatie waarom bepaalde mogelijke bijkomende maatregelen (zie 5e aandachtsstreepje) niet in het stappenplan zijn opgenomen;
  • een beschrijving van de types procedures en types voorschriften die worden gehanteerd om de stofemissies te beperken, alsook van de wijze waarop die voorschriften aan de betrokken personeelsleden worden meegedeeld. Daarbij wordt ook beschreven op welke manier wordt omgegaan met goederen die bij levering tot een andere stuifcategorie behoren dan wat was verwacht;
  • een beschrijving van de manier waarop en de periodiciteit waarmee de technische installaties, de behoorlijke werking ervan en de correcte opvolging van de procedures en voorschriften zullen worden gecontroleerd.

 

Bij verandering van de inrichting waarvoor al een stofrapport is opgesteld, die leidt tot een toename van de opslagcapaciteit of de overslaghoeveelheden met 50% of meer ten opzichte van de toestand in het meest recente stofrapport of addendum, wordt bij de aanvraag van die verandering een addendum bij het bestaande stofrapport gevoegd. Dat addendum bevat de punten die aangepast moeten worden ten gevolge van de verandering.

Het stofrapport en het addendum worden goedgekeurd, ondertekend en gedateerd door een erkende MER-deskundige in de discipline lucht en worden ondertekend door de exploitant.

 

 

O 12

Motiveer waarom de effecten op de luchtkwaliteit al dan niet aanzienlijk zijn. Schenk hierbij ook aandacht aan effecten op menselijke gezondheid.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

 

 

     

 

                                                   

 

 

 

 

Addendum E5 Effecten van geluid of trillingen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E5 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

1

Beschrijf de bronnen van geluid of trillingen.

 

     

 

2

Geef de maatregelen die worden ingezet om de effecten van geluid of trillingen te voorkomen of te beperken.

 

     

 

O    3

Motiveer waarom de effecten van geluid of trillingen al dan niet aanzienlijk zijn. Schenk hierbij ook aandacht aan effecten op menselijke gezondheid.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met de maatregelen die u hebt vermeld bij vraag 2.

 

     

 

4

Wenst u een relevante studie toe te voegen ter ondersteuning van uw aanvraag?

Een mogelijke studie is een akoestisch onderzoek naar aanleiding van klachten.

 

 

ja. Voeg die studie als bijlage E5bis bij het formulier.

 

 

nee

 

 

 

Addendum E6 Effecten op de biodiversiteit

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E6 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

Bij het beantwoorden van de vragen moeten de mogelijke effecten van het project ten gevolge van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen mee in rekening gebracht worden.

 

1

Geef de maatregelen die worden ingezet om de invloeden op de biodiversiteit zo veel mogelijk te beperken en eventuele schade zo veel mogelijk ongedaan te maken.

U kunt hiervoor ook verwijzen naar de documenten, vermeld in vraag 3 tot en met 8.

 

     

 

O   2

Motiveer waarom de effecten op de biodiversiteit al dan niet aanzienlijk zijn.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met de maatregelen die u hebt vermeld bij vraag 1. U kunt hiervoor ook verwijzen naar de documenten, vermeld in vraag 3 tot en met 8.

 

     

 

O    3

Voeg, als dat relevant is, het rapport van de voortoets als bijlage E6bis bij de aanvraag. Voer een voortoets uit met behulp van het online-instrument als er ten gevolge van uw project een effect kan zijn op een speciale beschermingszone (SBZ). Aan de hand van de voortoets kan men nagaan of er een waarschijnlijkheid of een risico bestaat op een betekenisvolle aantasting van de actuele en potentieel te realiseren habitats en soorten die voorkomen in deze SBZ. Als de voortoets aangeeft dat er géén risico op een betekenisvolle aantasting te verwachten is (groene voortoets), dan moet er geen passende beoordeling opgesteld worden. Is er wel een waarschijnlijkheid of een risico op een betekenisvolle aantasting (rode voortoets), dan is verder onderzoek door de initiatiefnemer en overleg met het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) aangewezen om te bepalen of er een betekenisvolle aantasting kan zijn. Hieruit blijkt dan of een passende beoordeling is vereist. Meer informatie vindt u op www.voortoets.be.

 

O   4

Als de aanvraag een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone (SBZ) kan veroorzaken en er geen MER opgesteld hoeft te worden, voegt u een passende beoordeling als bijlage E6ter bij de aanvraag. Het gaat om de passende beoordeling, vermeld in artikel 36ter, §3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Er kan geen vergunning verleend worden voor een activiteit die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken.

 

O   5

Voeg, als dat beschikbaar is, het advies van het agentschap voor Natuur en Bos (ANB) als bijlage E6quater bij de aanvraag, waarin ANB besluit dat ondanks het feit dat de voortoets (www.voortoets.be) aangeeft dat er een mogelijk risico is op betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een SBZ, het niet noodzakelijk is een passende beoordeling uit te voeren.

 

6

Als de aanvraag effecten kan veroorzaken op een gebied dat deel uitmaakt van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), voegt u een document als bijlage E6quinquies bij de aanvraag, waarin er wordt aangetoond dat de aanvraag geen onvermijdbare of onherstelbare schade toebrengt aan de natuur in het VEN als vermeld in artikel 26bis van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de activiteit ook uitvoert. Vermijdbare schade is die schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bv. met andere materialen, op een andere plaats, …). Onherstelbare schade betekent dat de schade niet meer kan hersteld worden. Onder herstel van de schade wordt herstel verstaan op de plaats van beschadiging met een kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was. Er kan geen vergunning verleend worden voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.

 

O   7

Als voor de inrichting een vergunning of toestemming is verleend om af te wijken van de wetgeving met betrekking tot het milieu of het natuurbehoud (bijvoorbeeld met betrekking tot het VEN of de speciale beschermingszones ter uitvoering van de EU-Vogelrichtlijn of -Habitatrichtlijn), voeg dan een afschrift van de beslissing en andere bewijsstukken als bijlage E6sexies bij de aanvraag. Het betreft afwijkingen conform artikel 26bis, §3 en/of 36ter, §5 van het decreet voor Natuurbehoud.

 

8

Voegt u een voorstel tot compensatie van de ontbossing als bijlage B23 bij het formulier (zie addendum B23)?

 

 

ja

 

 

nee

 

 

 

Addendum E7 Risico op zware ongevallen of rampen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E7 bij het formulier.

 

1

Beschrijf de risico's op zware ongevallen of rampen, met inbegrip van de brandveiligheid, ten gevolge van deze aanvraag.

 

     

 

2

Geef de maatregelen die worden ingezet om de risico's op zware ongevallen of rampen te voorkomen of te beperken.

 

     

 

3

Wenst u een relevante veiligheidsstudie toe te voegen ter ondersteuning van uw aanvraag?

 

 

ja. Voeg die studie als bijlage E7bis bij het formulier.

 

 

nee

 

4

Als er een advies van de brandweer is opgesteld naar aanleiding van de aanvraag, voegt u dat advies als bijlage E7ter bij het formulier.

 

O    5

Motiveer waarom het risico op zware ongevallen of rampen al dan niet aanzienlijk is.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

 

     

 

 

 

Addendum E8 Effecten op onroerend erfgoed

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E8 bij het formulier.

 

1

Beschrijf de potentiële effecten van de aanvraag op onroerend erfgoed.

 

     

 

2

Geef de maatregelen die worden ingezet om de effecten van de aanvraag op het onroerend erfgoed te voorkomen of te beperken.

 

     

 

O   3

Motiveer waarom de effecten op onroerend erfgoed al dan niet aanzienlijk zijn.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met de maatregelen die u hebt vermeld bij vraag 2.

 

     

 

 

 

Addendum E9 Effecten van licht of straling

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E9 bij het formulier.

 

1

Beschrijf de bronnen van licht of straling.

 

     

 

2

Geef de maatregelen die worden ingezet om de effecten van licht of straling te voorkomen of te beperken.

 

     

 

O   3

Motiveer waarom de effecten van licht of straling al dan niet aanzienlijk zijn. Schenk hierbij ook aandacht aan effecten op menselijke gezondheid.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met de maatregelen die u hebt vermeld bij vraag 2.

 

     

 

 

 

Addendum E10 Effecten van de productie van afvalstoffen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E10 bij het formulier.

 

O   1

Motiveer waarom de effecten van de productie van afvalstoffen andere dan deze ten gevolge van opslag en verwerking al dan niet aanzienlijk zijn.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

 

     

 

 

 

Addendum E11 Andere effecten

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E11 bij het formulier.

 

1

Beschrijf de potentiële andere effecten van de aanvraag.

 

     

 

2

Geef de maatregelen die worden ingezet om deze effecten te voorkomen of te beperken.

 

     

O   3

Motiveer waarom deze effecten al dan niet aanzienlijk zijn.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met de maatregelen die u hebt vermeld bij vraag 2.

 

     

 

 

 

 

Addendum E12 Cumulatieve effecten

 

 

Voeg de gegevens als bijlage E12 bij het formulier.

 

1

Beschrijf de potentiële cumulatieve effecten van de aanvraag.

 

     

 

2

Geef de maatregelen die worden ingezet om deze effecten te voorkomen of te beperken.

 

     

O   3

Motiveer waarom deze effecten al dan niet aanzienlijk zijn.

Deze vraag moet alleen beantwoord worden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).

Deze vraag moet niet beantwoord worden als het voorwerp van de aanvraag louter een hernieuwing van een milieu- of omgevingsvergunning of een mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning betreft en de hernieuwing of omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.

Houd bij het beantwoorden van deze vraag rekening met de maatregelen die u hebt vermeld bij vraag 2.

 

     

 

 

(03/11/2020- ...)

BIJLAGE 2 (02/10/2023- ...)

 

Addendum F3 Aanvraag van een omgevingsvergunning van bepaalde duur

 

 

Voeg de gegevens als bijlage F3 bij het formulier.

 

1

Beschrijf:

  • de onderdelen van de aanvraag waarvoor u een vergunning van bepaalde duur aanvraagt;
  • de duur waarvoor u een vergunning aanvraagt;
  • de motivering voor de vergunning van bepaalde duur.

 

     

 

 

 

Addendum F4 Aanvraag van een gefaseerde omgevingsvergunning

 

 

Voeg de gegevens als bijlage F4 bij het formulier.

 

1

Beschrijf de fasering die u voorstelt. Vermeld daarbij de relevante referentiemomenten, zoals de startmomenten en de eindmomenten, en beschrijf de toestand na elke fase. Als ondertussen andere inrichtingen of activiteiten in exploitatie zijn op deze locatie dienen deze ook aangevraagd te worden.

 

     

 

 

 

Addendum G1 Gegevens van de medeaanvrager

 

 

Als er verschillende medeaanvragers zijn, vult u dit formulier voor elke medeaanvrager afzonderlijk in.

 

1

Kruis aan wat van toepassing is.

 

 

De medeaanvrager is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 2.

 

 

De medeaanvrager is een rechtspersoon. Ga naar vraag 3.

 

2

Vul de gegevens in van de medeaanvrager van de stedenbouwkundige handelingen.

Als de aanvrager geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, hoeft u de overige vragen niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

3

Vul de gegevens in van de medeaanvrager van de stedenbouwkundige handelingen.

Als de aanvrager een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

5

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

Als er energieprestatie- en binnenklimaateisen gelden, bevestig ik dat ik door de architect op de hoogte ben gebracht van de maatregelen die vereist zijn om aan de Vlaamse energieprestatieregelgeving te voldoen.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

                                                           
 

 

 

 

Addendum G2 Gegevens van de medearchitect

 

 

 

 

Als er verschillende medearchitecten zijn, vult u dit formulier voor elke medearchitect afzonderlijk in.

 

 

 

1

Vul de gegevens in van de medearchitect die belast is met de opmaak van de plannen.

Als de architect geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

 

2

Vul de gegevens in van de rechtspersoon waartoe de medearchitect behoort.

U hoeft deze vraag alleen in te vullen als de architect dit formulier ondertekent in naam van een rechtspersoon. Als de architect behoort tot  een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

 

naam

     

 

 

rechtsvorm

     

 

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

 

 

3

Vul de contactgegevens in van de medearchitect.

Een kopie van de beslissing wordt gestuurd naar het adres dat u hieronder vermeldt.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

 

5

Vul de onderstaande verklaring in.

 

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

 

handtekening

     

 

 

voor- en achternaam

     

 

                                                 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum H1 Gegevens van de mede-exploitant

 

 

Als er verschillende mede-exploitanten zijn, vult u dit formulier voor elke mede-exploitant afzonderlijk in.

Voeg de gegevens als bijlage H1 bij het formulier.

 

1

Kruis aan wat van toepassing is.

 

 

De mede-exploitant is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 2.

 

 

De mede-exploitant is een rechtspersoon. Ga naar vraag 3.

 

2

Vul de gegevens in van de mede-exploitant.

Als de mede-exploitant geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, hoeft u de overige vragen niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

3

Vul de gegevens in van de mede-exploitant.

Als de mede-exploitant een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

5

Vul de contactgegevens in van de mede-exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

6

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

                                                         

 

 

 

Addendum I1 Bewijs van inschrijving in het bijzonder register

 

1

Voeg het bewijs van inschrijving in het bijzonder register van de provinciale raad van de Orde van Architecten, vermeld in artikel 8, tweede en derde lid, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten, toe.

 

 

 

Addendum I2 Beslissing van de gouverneur

 

1

Voeg de beslissing van de gouverneur, vermeld in artikel 4, tweede lid, van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, toe.


 

 

Addendum Q2 Bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM

 

sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM

 

 

Voeg de gegevens als bijlage Q2 bij het formulier.

 

1

Van welke bepaling van titel II van het VLAREM wilt u afwijken?

 

     

 

2

Motiveer waarom u een bijstelling aanvraagt.

 

     

 

3

Welke  aanvulling van de bijzondere milieuvoorwaarden stelt u voor als alternatief voor de algemene of sectorale milieuvoorwaarde waarvan u wilt afwijken?

 

     

 

 

 

Addendum Q3 Afwijking van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het

 

VLAREM

 

 

Voeg de gegevens als bijlage Q3 bij het formulier.

 

1

Van welke bepaling van titel II van het VLAREM vraagt u een afwijking aan?

 

     

 

2

Beschrijf de technische redenen die de afwijking motiveren.

 

     

 

3

Geef een voorstel van maatregelen die gelijkwaardige waarborgen bieden voor de bescherming van de mens en van het leefmilieu als de voorwaarden waarvan gevraagd wordt te mogen afwijken.

 

     

 

4

Toon aan dat de voorgestelde maatregelen beantwoorden aan de beste beschikbare technieken.

 

     

 

 

Addendum Q4 Bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene en

 

sectorale milieuvoorwaarden van titel III van het VLAREM

 

 

Voeg de gegevens als bijlage Q4 bij het formulier.

 

1

Vermeld de toepasselijke BREF, de toepasselijke BBT uit de BBT-conclusies en de artikelen uit titel III van het VLAREM waarvoor de bijstelling wordt aangevraagd.

 

     

 

2

Geef een voorstel van bijzondere milieuvoorwaarden die een niveau van milieubescherming garanderen dat gelijkwaardig is aan dat van de BBT, vermeld in de BBT-conclusies.

 

     

 

3

Toon aan dat de voorgestelde maatregelen beantwoorden aan de BBT, met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 3.3 van titel II van het VLAREM.

 

     

 

 

Addendum Q5 Bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden in afwijking van de emissie-

 

grenswaarden bepaald in titel III van het VLAREM waarbij voldaan wordt aan de met BBT

 

geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN) in de door de Europese Commissie aangenomen BBT-

 

conclusies

 

 

Voeg de gegevens als bijlage Q5 bij het formulier.

 

1

Vermeld de toepasselijke BREF, de toepasselijke BBT uit de BBT-conclusies, de artikelen uit titel III van het VLAREM waarvoor de bijstelling wordt aangevraagd en, voor zover dat van toepassing is, de overeenkomstige voorwaarden met betrekking tot emissiegrenswaarden.

 

     

 

2

Geef een voorstel van emissiegrenswaarden waarbij wordt aangetoond dat ze niet hoger zijn dan:
a) de BBT-GEN bepaald in de door de Europese Commissie aangenomen BBT-conclusies;

b) de betreffende emissiegrenswaarden van titel II van het VLAREM, voor zover er geen afwijkingsmogelijkheid van titel II van het VLAREM is voorzien;

c) de eventueel toepasselijke grenswaarden, vermeld in bijlage 2 van titel III van het VLAREM.

 

     

 

3

Geef een voorstel van maatregelen die waarborgen dat er geen aanzienlijke verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt.

 

     

 

4

Toon aan dat de voorgestelde maatregelen beantwoorden aan de BBT, met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 3.3 van titel II van het VLAREM.

 

     

 

 

 

 

 

 

 

Addendum Q6 Afwijking van de emissiegrenswaarden bepaald in titel III van het VLAREM

 

waarbij niet voldaan wordt aan de met BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN) bepaald in

 

de door de Europese Commissie aangenomen BBT-conclusies

 

Voeg de gegevens als bijlage Q6 bij het formulier.

 

1

Vermeld de toepasselijke BREF, de toepasselijke BBT uit de BBT-conclusies, de artikelen uit titel III van het VLAREM waarvoor de bijstelling wordt aangevraagd en, voor zover dat van toepassing is, de overeenkomstige voorwaarden met betrekking tot emissiegrenswaarden.

 

     

 

2

Toon aan dat het behalen van emissieniveaus die samenhangen met de BBT zoals beschreven in de BBT-conclusies, zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen, als gevolg van een van de volgende oorzaken:

a) de geografische ligging of de plaatselijke milieuomstandigheden van de installatie in kwestie;

b) de technische kenmerken van de installatie in kwestie.

 

Motiveer in eerste instantie grondig waarom uw GPBV-installatie afwijkt van de bepalingen in de BREF en de BBT-conclusies op basis van een of meerdere van de bovenstaande oorzaken. Hiermee moet u aantonen dat u niet kan voldoen aan de BBT-GEN die zijn afgeleid in de BREF en die gelden voor dergelijke GPBV-installaties in Europa. Deze motivering vormt de basis van de afwijkingsaanvraag.

Voeg ten tweede een beoordeling toe waaruit blijkt dat het behalen van de BBT-GEN tot buitensporig hogere kosten zou leiden in verhouding tot de milieuvoordelen. De beoordeling bestaat minstens uit een kosten-batenanalyse. Daarbij weegt u de extra kosten die u zou moeten maken om te voldoen aan de BBT-GEN, af tegen de waarde van de milieuvoordelen die het behalen van de BBT-GEN met zich meebrengt. Op basis van de beoordeling moet u in staat zijn een gefundeerd voorstel voor de emissiegrenswaarden te doen. Het uitwerken van verschillende scenario’s wordt aangeraden, net als het maken van kwantitatieve berekeningen.

 

     

 

3

Geef een voorstel van emissiegrenswaarden waarbij wordt aangetoond dat ze niet hoger zijn dan:

a) de betreffende emissiegrenswaarden van titel II van het VLAREM, voor zover er geen afwijkingsmogelijkheid van titel II van het VLAREM is voorzien;

b) de eventueel toepasselijke grenswaarden, vermeld in bijlage 2 van titel III van het VLAREM.

 

Neem een voorstel op voor elke aangevraagde parameter. Vermeld per parameter de eenheid en de referentieomstandigheden. Onderbouw het voorstel indien mogelijk met emissiemetingen.

 

     

 

4

Geef een voorstel van maatregelen die waarborgen dat er geen aanzienlijke verontreiniging wordt veroorzaakt en dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt bereikt.

 

     

 

5

Toon aan dat de voorgestelde maatregelen beantwoorden aan de BBT, met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 3.3 van titel II van het VLAREM.

 

     

 

 

 

Addendum R2 Opslag van afvalstoffen

 

1

Vul de gegevens van de opslag van afvalstoffen in.

Voeg de gegevens als bijlage R2 bij het formulier. U kunt hiervoor onderstaande tabel gebruiken.

Zet elke afvalstof op een aparte regel.

Bij opslagwijze vermeldt u bijvoorbeeld in containers,in bulk, in vaten, in bakken, in gebouw, overdekt, in openlucht, op vloeistofdichte vloer.

De hoeveelheid drukt u uit conform de eenheid die vermeld is in de indelingsrubriek.

 

 

afvalstof

 

opslagwijze

 

indelings-rubriek(en)

 

hoeveelheid gecoördineerde toestand

 

nummer op uitvoerings-plan

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

2

Geef een beschrijving van de herkomst van de verschillende afvalstoffen.

Vermeld hiervoor per afvalstof uit welk proces deze ontstaan is (bv. breken, zeven, cleaning, productoverschot, uitsorteren, papierverwerking, …).

 

     

 

 

 

Addendum R2A Verwerking van afvalstoffen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R2A bij het formulier.

 

1

Welke maatregelen kunnen genomen worden als de installaties of terreinen tijdelijk buiten gebruik zijn, om welke reden ook, zodat de verwerking van de afvalstoffen verzekerd blijft?

 

     

 

2

Voeg vier recente foto's van het terrein toe die genomen zijn vanuit de verschillende hoofdwindrichtingen.

 

3

Als u het vervullen van een opdracht van algemeen nut beoogt, voegt u een verbintenis van de aanvrager bij om, binnen de perken van het voorwerp en de voorwaarden van de vergunning, afvalstoffen te aanvaarden op schriftelijk verzoek van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij of in opdracht ervan.

 

OVS34

Vul de gegevens van de verwerking van afvalstoffen in.

Zet elke afvalstof op een aparte regel.

Bij verwerkingswijze vermeldt u bijvoorbeeld breken, zeven, shredderen, hakselen, sorteren, decanteren, mengen, vergisten, distilleren.

 

 

afvalstof

 

verwerkingswijze

 

indelings-rubriek(en)

 

maximale verwerkingscapa-citeit gecoördineerde toestand

 

maximale verwerkingscapa-citeit gecoördineerde toestand

 

nummer op uitvoerings-plan

 

     

 

     

 

     

 

     

ton/dag

 

     

ton/jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

ton/dag

 

     

ton/jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

ton/dag

 

     

ton/jaar

 

     

 

 

 

Addendum R2B Verbranden of meeverbranden van afvalstoffen

 

Voeg de gegevens als bijlage R2B bij het formulier.

 

1

Beschrijf de beste beschikbare technieken die in de ingedeelde inrichting of activiteit worden aangewend voor de volgende activiteiten:

  • de warmte die opgewekt wordt bij het proces zo veel mogelijk terugwinnen door warmte, stoom of elektriciteit te produceren;
  • het ontstaan van residuen en de schadelijkheid ervan tot een minimum beperken en de residuen eventueel recycleren.

 

     

 

 

 

 

Addendum R2C Stortplaatsen

 

1

Geef onderstaande gegevens over de stabiliteit van het terrein en de omgeving:

  • de berekening van de mogelijke verzakkingen en zettingen van de stortplaats en de ondergrond;
  • de mogelijke invloed van de verzakkingen en zettingen op de afsluitlagen, drainagesystemen en taluds;
  • de berekening van de hoogte en de opbouw van de stortplaats, de constructie en uitvoering van de afsluitlaag en de drainagesystemen, zodat de stabiliteit van de stortplaats en de goede werking van de afsluitlaag en de drainagesystemen verzekerd blijven.

Voeg de gegevens als bijlage R2C bij het formulier.

 

     

 

2

Voeg een voorstel van werkplan, zoals omschreven in titel II van het VLAREM, als bijlage R2Cbis bij het formulier.

 

3

Voeg een opmetingsplan voor putten, laagten en ophogingen als bijlage R2Cter bij het formulier, met opgave van  het maaiveld en de berekening van de nuttige stortcapaciteit.

 

4

Voeg een voorstel van inrichtingsplan, zoals omschreven in titel II van het VLAREM, als bijlage R2Cquater bij het formulier.

 

5

Voeg een voorstel van plan voor afwerking, sluiting en nazorg van de stortplaats, zoals omschreven in titel II van het VLAREM, als bijlage R2Cquinquies bij het formulier.

 

6

Voeg een verbintenis voor het aangaan van een financiële zekerheid, zoals omschreven in titel II van het VLAREM, als bijlage R2Csexies bij het formulier.

 

7

Voeg een hydrogeologische studie, zoals beschreven in addendum RH, als bijlage RH bij het formulier.

 

 

 

 

 

Addendum R2D Beheer van afval van winningsindustrieën

 

1

Geef een korte beschrijving van de eventuele alternatieve locaties.

Voeg de gegevens als bijlage R2D bij het formulier.

 

     

 

2

Voeg het afvalbeheersplan of, als dat van toepassing is, het herziene afvalbeheersplan, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.8, van het VLAREM, als bijlage R2Dbis bij het formulier.

 

3

Voeg de financiële zekerheid, vermeld in titel II, subafdeling 5.2.6.8, van het VLAREM, als bijlage R2Dter bij het formulier.

 

 

 

 

Addendum R3 Lozing van afvalwater en koelwater

 

 

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R3 bij het formulier.

 

 

 

OVS3 1

Geef een overzicht van de verschillende lozingspunten.

Vul onderstaande tabel in voor de lozingspunten van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater ander dan verontreinigd hemelwater, bedrijfsafvalwater dat verontreinigd hemelwater betreft, koelwater en effluent van een RWZI.

Het mengsel van bedrijfsafvalwater met huishoudelijk afvalwater en/of koelwater en/of niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van dezelfde ingedeelde inrichting of activiteit, dat via een niet-gescheiden rioleringsnet samen wordt geloosd en zonder dat de verschillende deelstromen apart kunnen worden gecontroleerd, wordt integraal beschouwd als bedrijfsafvalwater.Voor huishoudelijk afvalwater hoeft u het lozingsdebiet uitgedrukt in m³/uur en m³/dag niet in te vullen.

 

 

 

 

naam lozingspunt

 

max. m³/uur

 

max. m³/dag

 

max. m³/jaar

 

indelingsrubriek

 

nummer op plan

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

2

Beschrijf de afvalwaterstromen.

Geef per lozingspunt aan welke afvalwaterstromen samen komen in dit lozingspunt. Geef daarbij ook de herkomst van de afvalwaterstroom.

Bij wisselende debieten, bijvoorbeeld ten gevolge van de seizoensschommelingen, geeft u een inschatting van de debieten voor elke karakteristieke periode.

 

 

     

 

 

 

OVS3 3

Kruis voor elk lozingspunt aan waarin geloosd wordt.

 

 

 

 

naam lozingspunt

     

 

 

 

openbare riolering. Waar ligt de openbare riolering?

 

 

straat

     

 

 

 

oppervlaktewater. Vul de onderstaande gegevens in.

 

 

 naam waterloop

     

 

 

x-coördinaat lozingspunt

     

 

 

y-coördinaat lozingspunt

     

 

 

 

rechtstreeks via lozingspijp of effluentleiding. Wat is de binnendiameter van de lozingspijp of effluentleiding?

 

 

     

 

 

onrechtstreeks via gracht of RWA-leiding

 

 

 

grondwater. Vul de onderstaande gegevens in.

 

 

x-coördinaat lozingspunt

     

 

y-coördinaat lozingspunt

     

 

diepte lozingspunt

     

 

 

andere:

     

 

 

 

                                     

 

 

 

Addendum R3A Lozing van huishoudelijk afvalwater

 

OV31

Geef voor elk lozingspunt aan op welke manier het huishoudelijk afvalwater wordt behandeld.

Voeg de gegevens als bijlage R3A bij het formulier.

U kunt hiervoor onderstaande invulvelden gebruiken.

 

naam lozingspunt

     

 

 

geen behandeling

 

 

septische put

 

 

individuele behandelingsinstallatie

 

 

andere behandeling, namelijk:

     

 

Addendum R3B

 

 

 

Addendum R3C Lozing van koelwater

 

 

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R3C bij het formulier.

 

 

 

1

Welke maatregelen, met inbegrip van de beste beschikbare technieken, worden ingezet om de effecten op het watersysteem te voorkomen of te beperken?

Als het koelwater in een gesloten circuit wordt gehouden, geef dan het debiet van het gesloten circuit. De gegevens van het spuiwater (debiet en kwaliteit) moeten worden vermeld onder bedrijfsafvalwater.

 

 

     

 

 

 

2

Vul de gegevens van het geloosde koelwater in per lozingspunt.

Baseer u daarvoor eventueel op analyses.

U kunt hiervoor onderstaande tabel gebruiken.

De kolom gevraagd moet alleen ingevuld worden voor die parameters waarvoor u wenst dat er een bijzondere voorwaarde in de vergunning wordt opgenomen.

 

 

 

 

naam lozingspunt:      

 

 

parameter

 

eenheid

 

geloosd

 

gevraagd

 

 

zuurtegraad pH

 

pH

 

     

 

     

 

 

gehalte aan opgeloste zuurstof

 

mg/l

 

     

 

     

 

 

temperatuur

 

°C

 

     

 

     

 

 

zwevende stoffen

 

mg/l

 

     

 

     

 

 

CZV

 

mg/l

 

     

 

     

 

 

andere stoffen, vermeld in bijlage 2 van titel II van het VLAREM, zoals algiciden, schaalvoorkomende stoffen en corrosie-inhibitoren

 

     

 

     

 

     

 

 

3

Wordt het water gewonnen uit een oppervlaktewater (rivier)?

 

 

 

ja. Zijn de temperatuur en de hardheid van het geloosde koelwater afhankelijk van de temperatuur van het onttrokken water?

 

 

 

ja. In welke mate?

 

     

 

 

 

nee

 

 

nee

 

                       

 

 

 

Addendum R3.6.4 Behandeling van stedelijk afvalwater, aangevoerd via openbare riolen of collectoren

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R3.6.4 bij het formulier.

 

OVS 1

Vul de gegevens van de rioolwaterzuiveringsinstallatie in.

Bij type van zuiveringstechnologie baseert u zich op de toepasselijke techniekcodes voor het integraal milieujaarverslag.

 

totale hoeveelheid (IE) agglomeratie

     

 

totale hoeveelheid (IE) ontwerpcapaciteit

     

 

type van zuiveringstechnologie

     

 

2

Geef de karakteristieken van het gezuiverde effluent.

U kunt hiervoor onderstaande tabel gebruiken.

Voor bestaande lozingen voegt u representatieve analyseresultaten van de laatste twee jaar bij het formulier.

 

 

parameter

 

concentratie (mg/l)

 

minimaal percentage vermindering

 

BZV

 

     

 

     

%

 

CZV

 

     

 

     

%

 

totale hoeveelheid zwevende stoffen

 

     

 

     

%

 

totaal fosfor

 

     

 

     

%

 

totaal stikstof

 

     

 

     

%

 

3

Voeg het gewijzigde herstelprogramma bij als dat relevant is.

               

 

 

 

Addendum R6.4 Brandbare vloeistoffen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R6.4 bij het formulier.

Brandbare vloeistoffen zjin de vloeistoffen die op basis van de etikettering niet gekenmerkt zijn door een gevarenpictogram volgens de CLP-verordening met een vlampunt hoger dan 60 °C tot maximaal 250 °C, of de vloeibare brandstoffen die op basis van de etikettering niet gekenmerkt zijn door gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening met een vlampunt hoger dan 60 °C tot maximaal 250 °C.

 

1

Vul de gegevens van de producten in.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Als de opslag van brandbare vloeistoffen de laatste keer vergund is vóór 1 juni 2015, voeg dan de correcte vertaling naar de indelingsrubrieken die gelden sinds 1 juni 2015 conform de CLP-verordening toe als bijlage RC bij het formulier. Voor deze vertaling kan u gebruik maken van een online tool (https://www.lne.be/vlarem-en-de-clp-verordening).

Vul de onderstaande tabel in voor de totale gewenste toestand.

Gebruik voor elk product één regel, behalve als de opslag van brandbare vloeistoffen regelmatig wijzigt en verschillende producten met verschillende eigenschappen in wisselende hoeveelheden of op diverse tijdstippen worden opgeslagen, bijvoorbeeld in magazijnen en tankenparken.

Bij nummer(s) van de opslagplaats(en) vermeldt u de nummers van alle opslagplaatsen en vaste houders waar het product opgeslagen wordt of opgeslagen kan worden. Voor een specifieke opslagplaats of vaste houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in de onderstaande tabel.

 

 

product

 

opslaghoeveelheid

 

vlampunt

 

nummer(s) van de opslagplaats(en)

 

naam

 

CAS-nr.

 

 

 

 

 

 

 

     

 

     

 

     

liter

 

     

°C

 

     

 

     

 

     

 

     

liter

 

     

°C

 

     

 

     

 

     

 

     

liter

 

     

°C

 

     

 

2

Vul de gegevens van de opslagplaatsen in bij de opslag in vaste houders.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Gebruik voor elke vaste houder één regel, behalve in geval van een tankenpark, waarbij alle vaste houders binnen een inkuiping identiek zijn wat betreft het opgeslagen product, de individuele inhoud, de kenmerken van de opslagplaats en de locatie op het uitvoeringsplan.

Bij nummer houder vermeldt u het nummer van de vaste houder waar het product opgeslagen wordt of opgeslagen kan worden. Voor een specifieke houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in de onderstaande tabel.

Bij inhoud geeft u het waterinhoudsvermogen van de vaste houder, uitgedrukt in liter.

Bij ligging vermeldt u ondergronds, bovengronds of in een groeve.

Bij wand geeft u aan of de houder enkelwandig of dubbelwandig is.

Onder druk wordt de bedrijfsdruk verstaan als de opslag niet plaatsvindt onder atmosferische druk.

Bij temperatuur geeft u de temperatuur als de opslag niet plaatsvindt onder omgevingstemperatuur.

Bij overvulbeveiliging, lekdetectie en kathodische bescherming vult u ja of nee in.

 

 

nummer van de houder

 

inhoud (l)

 

ligging

 

wand

 

druk (kPa)

 

temperatuur (°c)

 

inkuiping

 

overvul-beveiliging

 

lekdetectie

 

kathodische bescherming

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

3

Vul de gegevens van de opslagplaatsen in bij de opslag in verplaatsbare recipiënten.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Gebruik voor elke opslagplaats één regel, behalve als de opslag van brandbare vloeistoffen regelmatig wijzigt en verschillende producten met verschillende eigenschappen in wisselende hoeveelheden of op diverse tijdstippen worden opgeslagen, bijvoorbeeld in magazijnen. In dat geval mag u de gegevens ook opnemen in een afzonderlijk document. Neem daarin ook de totale maximale opslagcapaciteit voor de ingedeelde inrichting weer en de opslagcapaciteit per compartiment. Voeg dat document als bijlage R6.4 bij het formulier.

Bij nummer opslagplaats vermeldt u het nummer van de opslagplaats of het compartiment. Voor een specifieke opslagplaats of een specifiek compartiment gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in de onderstaande tabel, of in de tabel die u opneemt in een afzonderlijk document.

Bij inhoud individueel recipiënt geeft u het individuele waterinhoudsvermogen van de verplaatsbare recipiënt. Als er op de opslagplaats recipiënten met verschillende waterinhoudsvermogens worden opgeslagen, gebruikt u één regel per waterinhoudsvermogen.

Bij aantal recipiënten vermeldt u het aantal verplaatsbare recipiënten op de opslagplaats.  

De gezamenlijke inhoud is het gezamenlijke waterinhoudsvermogen van alle verplaatsbare recipiënten op de opslagplaats.

 

 

 

 

 

nummer opslagplaats

 

inhoud individueel recipiënt

 

aantal recipiënten

 

gezamenlijke inhoud

 

inkuiping

 

 

     

 

     

l

 

     

 

     

l

 

 

ja

 

nee

 

 

     

 

     

l

 

     

 

     

l

 

 

ja

 

nee

 

 

     

 

     

l

 

     

 

     

l

 

 

ja

 

nee

 

 

4

Ter ondersteuning van uw aanvraag kan u hieronder aangeven hoe de inkuiping aangepakt wordt.

Een instructienota voor de berekening van de inkuipingscapaciteit kan u vinden op https://www.lne.be/sites/default/files/atoms/files/Instructienota%20voor%20de%20berekening%20van%20de%20inkuipingscapaciteit_20111006.pdf

 

     

                                                                                                                 

 

 

 

Addendum R6.5 Tankstation

 

1

Voeg als bijlage R6.5 bij het formulier een Bofas-attest als vermeld in artikel 2bis, §2, van het samenwerkingsakkoord van 13 december 2002 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de uitvoering en de financiering van de bodemsanering van tankstations, gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 9 februari 2007.

 

 

 

BIJLAGE 2 (03/11/2020- ...)

 

Addendum R9 Dieren

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R9 bij het formulier.

OVS31

Geef de kenmerken van de stallen.

Begin een nieuwe kolom per stal of staldeel.

Bij nummer stal of staldeel vermeldt u het volgnummer dat u hebt gegeven aan de stal of het stalgedeelte op uw bedrijf. Die nummering moet overeenkomen met de nummering op het uitvoeringsplan dat u bij het formulier voegt.

Bij stalsysteem geeft u aan om welke stal het gaat (traditioneel / type ammoniakemissiearm). De ammoniakemissiearme stalsystemen zijn opgelijst in bijlage I van het ministerieel besluit ammoniakemissiearme stalsystemen. Dit ministerieel besluit is terug te vinden op https://navigator.emis.vito.be/mijn-navigator?woId=283

De X- en Y-coördinaten kunt u bepalen aan de hand van de website http://www.geopunt.be. Vermeld de exacte coördinaten van het zwaartepunt van de stalemissie. Bijvoorbeeld bij een stal met luchtwasser is dat het emissiepunt van de luchtwasser; bij natuurlijke verluchting is dat het zwaartepunt van de stal of het staldeel.

De uitlaathoogte is de hoogte waarop de emissies plaatsvinden. Bijvoorbeeld voor nokventilatie is dat de hoogte van de open nok; voor geleide emissies is dat de hoogte van het emissiepunt.

Het ventilatiedebiet van de stal wordt uitgedrukt in m³ per uur en is afhankelijk van het gebruik van mechanische of natuurlijke verluchting, of eventueel het gebruik van een luchtwasser.

Bij code ventilatiesysteem vermeldt u NV voor natuurlijke verluchting, MVZ voor mechanische verluchting zijdelings, MVN voor mechanische verluchting nok, of LW voor luchtwasser.

Bij opslagcapaciteit mengmest geeft u de opslagcapaciteit voor mengmest of voor vaste dierlijke mest die aanwezig is in de stal of het staldeel.

 

 

 

nummer stal of staldeel

     

 

nummer stal of staldeel

     

 

nummer stal of staldeel

     

 

diersoort

 

     

 

     

 

     

 

stalsysteem

 

     

 

     

 

     

 

X-coördinaat

 

     

 

     

 

     

 

Y-coördinaat

 

     

 

     

 

     

 

uitlaathoogte

 

     

 

     

 

     

 

ventilatiesysteemcode

 

     

 

     

 

     

 

ventilatiedebiet (m³/uur)

 

     

 

     

 

     

 

opslagcapaciteit mengmest (m³)

 

     

 

     

 

     

 

opslagcapaciteit vaste mest (m³)

 

     

 

     

 

     

 

OVS3 2

Geef de totale emissie van de ingedeelde inrichting.

Baseer u voor de berekening van de totale emissie op de antwoorden bij de addenda R9A, R9B, R9C of R9D.

 

ammoniak (kg NH3/jaar)

     

 

geur (OUE/s)

     

 

fijn stof (kg PM10/jaar)

     

 

OVS3 3

Vul de gegevens in van de mestopslag buiten de stallen, indien van toepassing.

 

 

benaming mestopslag

 

opslaghoeveelheid

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

4

Geef voor een gemengde inrichting (indelingsrubriek 9.5) de berekening die van toepassing is om de klasse te bepalen.

 

 

 

Addendum R9A Pluimvee

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R9A bij het formulier.

 

OVS   1

Vul de gegevens voor pluimvee per stal of staldeel in.

Bij nummer stal of staldeel vermeldt u het volgnummer dat u hebt gegeven aan de stal of het stalgedeelte op uw bedrijf. Die nummering moet overeenkomen met de nummering op het uitvoeringsplan dat u bij het formulier voegt en met het nummer dat u hebt gebruikt in de tabel met de stalkenmerken van addendum R9.

Bij berekende emissie geeft u de voor ammoniak, geur en fijn stof berekende emissiewaarden in. De emissiefactoren zijn weergegeven in de tabel die te vinden is op

https://www.lne.be/sites/default/files/atoms/files/Richtlijnenboek%20Landbouwdieren_bijlage%20emissiefactoren.pdf

Bij ander pluimvee geeft u aan om welk type pluimvee het gaat.

Bij aantal dierplaatsen vermeldt u het aantal dierplaatsen per diersoort en per stal of staldeel. Dat aantal moet overeenkomen met het aantal op het uitvoeringsplan dat bij het formulier is gevoegd.

Als er bijkomende reducerende technieken voor ammoniak, geur of fijn stof worden toegepast, kan hiervoor een gemotiveerd reductiepercentage ingebracht worden bij bijkomend reductiepercentage. Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn een combi-luchtwasser, leegstand, maatregelen voor voeding, reiniging, enz.

 

nummer stal of staldeel:

     

 

aantal dierplaatsen

 

 

berekende emissie

 

 

 

ammoniak

(kg NH3/jaar)

 

geur

(OUE/s)

 

fijn stof

(kg PM10/jaar)

 

legkippen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

slachtkuikens

 

     

 

     

 

     

 

     

 

opfokpoeljen legkippen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

opfok ouderdieren slachtkuikens

 

     

 

     

 

     

 

     

 

slachtkuikenouderdieren

 

     

 

     

 

     

 

     

 

ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok tot 6 weken

 

     

 

     

 

     

 

     

 

ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok van 6 tot 30 weken

 

     

 

     

 

     

 

     

 

ouderdieren van vleeskalkoenen van 30 weken en ouder

 

     

 

     

 

     

 

     

 

vleeskalkoenen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

struisvogelouderdieren

 

     

 

     

 

     

 

     

 

opfokstruisvogels (tot 4 maanden)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

vleesstruisvogels (van 4 tot 12 maanden)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

ander pluimvee

 

     

 

     

 

     

 

     

 

totaal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

bijkomend reductiepercentage

 

 

 

     

 

     

 

     

 

totale emissie

 

 

 

     

 

     

 

     

 

OV   2

Als in bovenstaande tabel bijkomend reductiepercentages worden ingevuld, motiveer dan hieronder de ingebrachte reductiepercentages.

Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn een combi-luchtwasser, leegstand, maatregelen voor voeding, reiniging, enz. Een toelichting van dergelijke technieken, toepassingsvoorwaarden en te hanteren reductiepercentages zijn terug te vinden op de website van VLM, meer bepaald de lijst van emissiereducerende maatregelen, die is opgesteld in het kader van PAS (Programmatorische Aanpak Stikstof). Deze lijst wordt regelmatig aangevuld met de meest recente kennis in de sector. https://www.vlm.be/nl/themas/Mestbank/mest/emissie/Lijst-van-emissiereducerende-maatregelen-in-het-kader-van-PAS/pas-lijst/Paginas/default.aspx#2

 

     

 

3

Geef de waarderingspunten van de pluimveehouderij.

U kunt hiervoor onderstaande tabel gebruiken.

Begin een nieuwe kolom per stal of staldeel.

Bij nummer stal of staldeel vermeldt u het volgnummer dat u hebt gegeven aan de stal of het stalgedeelte op uw bedrijf. Die nummering moet overeenkomen met de nummering op het uitvoeringsplan dat u bij het formulier voegt en met het nummer dat u hebt gebruikt in de tabel met de stalkenmerken van addendum R9.

 

 

pluimveehouderijen

 

waarderings-punten

 

nummer stal of staldeel:

     

 

nummer stal of staldeel:

     

 

totaal

 

aantal plaatsen voor pluimvee

 

 

 

     

 

     

 

     

 

stalsystemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

strooiselvloer (droge mest)

 

60

 

     

 

     

 

     

 

roostervloer (dunne mest)

 

20

 

     

 

     

 

     

 

batterij zonder geforceerde mestdroging met open mestopslag onder de batterij

 

20

 

     

 

     

 

     

 

batterij zonder geforceerde mestdroging / regelmatige mestafvoer naar afgesloten put

 

40

 

     

 

     

 

     

 

batterij zonder geforceerde mestdroging / dagelijke mestafvoer naar afgesloten put

 

80

 

     

 

     

 

     

 

batterij met geforceerde mestdroging

 

110

 

     

 

     

 

     

 

ammoniakemissiearme stal

 

110

 

     

 

     

 

     

 

verluchtingssystemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

mechanisch met verticale uitstoot aangesloten op geurfilter

 

110

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten  op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat 0,5 m of meer boven de nok van het dak zonder pet

 

50

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten  op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat 0,5 m of meer boven de nok van het dak met pet

 

30

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten  op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat minder dan 0,5 m boven de nok van het dak zonder pet

 

40

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat minder dan 0,5 m boven de nok van het dak met pet

 

20

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met zijdelingse uitstoot niet aangesloten op geurfilter

 

10

 

     

 

     

 

     

 

natuurlijke verluchting zonder afdekking

 

20

 

     

 

     

 

     

 

natuurlijke verluchting met afdekking

 

10

 

     

 

     

 

     

 

mestopslag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer)

 

50

 

     

 

     

 

     

 

gesloten opslag

 

40

 

     

 

     

 

     

 

eenvoudige afdekking

 

30

 

     

 

     

 

     

 

open opslag, open mestgoten

 

0

 

     

 

     

 

     

 

totaal aantal punten pluimveehouderij

 

     

 

 

 

 

 

 

                                         

  

 

 

 

Addendum R9B Varkens

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R9B bij het formulier.

 

OVS 1

Vul de gegevens voor varkens per stal of staldeel in.

Bij nummer stal of staldeel vermeldt u het volgnummer dat u hebt gegeven aan de stal of het stalgedeelte op uw bedrijf. Die nummering moet overeenkomen met de nummering op het uitvoeringsplan dat u bij het formulier voegt en met het nummer dat u hebt gebruikt in de tabel met de stalkenmerken van addendum R9.

Bij berekende emissie geeft u de voor ammoniak, geur en fijn stof berekende emissiewaarden in. De emissiefactoren zijn weergegeven in de tabel die te vinden is op https://www.lne.be/sites/default/files/atoms/files/Richtlijnenboek%20Landbouwdieren_bijlage%20emissiefactoren.pdfJonge zeugen en jonge beren worden, wat de indelingsrubriek 9.4.1.d betreft, beschouwd als vleesvarkens. Gedekte jonge zeugen worden, wat de indelingsrubriek 9.4.1.d betreft, beschouwd als zeugen.

Bij aantal dierplaatsen vermeldt u het aantal dierplaatsen per diersoort en per stal of staldeel. Dat aantal moet overeenkomen met het aantal op het uitvoeringsplan dat bij het formulier is gevoegd.

Als er bijkomende reducerende technieken voor ammoniak, geur of fijn stof worden toegepast, kan hiervoor een gemotiveerd reductiepercentage ingebracht worden bij bijkomend reductiepercentage. Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn een combi-luchtwasser, drijvende ballen, maatregelen voor voeding, reiniging, enz.

 

nummer stal of staldeel:

     

 

aantal dierplaatsen

 

 

berekende emissie

 

 

 

ammoniak

(kg NH3/jaar)

 

geur

(OUE/s)

 

fijn stof

(kg PM10/jaar)

 

kraamzeugen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

guste en dragende zeugen (incl. gedekte jonge zeugen)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

jonge, niet gedekte zeugen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

beren

 

     

 

     

 

     

 

     

 

biggen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

vleesvarkens

 

     

 

     

 

     

 

     

 

totaal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

bijkomend reductiepercentage

 

 

 

     

 

     

 

     

 

totale emissie

 

 

 

     

 

     

 

     

 

OV 2

Als in bovenstaande tabel bijkomend reductiepercentages worden ingevuld, motiveer dan hieronder de ingebrachte reductiepercentages.

Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn een combi-luchtwasser, drijvende ballen, maatregelen voor voeding, reiniging, enz. Een toelichting van dergelijke technieken, toepassingsvoorwaarden en te hanteren reductiepercentages zijn terug te vinden op de website van VLM, meer bepaald de lijst van emissiereducerende maatregelen, die is opgesteld in het kader van PAS (Programmatorische Aanpak Stikstof). Deze lijst wordt regelmatig aangevuld met de meest recente kennis in de sector. https://www.vlm.be/nl/themas/Mestbank/mest/emissie/Lijst-van-emissiereducerende-maatregelen-in-het-kader-van-PAS/pas-lijst/Paginas/default.aspx#2

 

     

 

3

Geef de waarderingspunten van de varkenshouderij.

U kunt hiervoor onderstaande tabel gebruiken.

Begin een nieuwe kolom per stal of staldeel.

Bij nummer stal of staldeel vermeldt u het volgnummer dat u hebt gegeven aan de stal of het stalgedeelte op uw bedrijf. Die nummering moet overeenkomen met de nummering op het uitvoeringsplan dat u bij het formulier voegt en met het nummer dat u hebt gebruikt in de tabel met de stalkenmerken van addendum R9.

 

 

varkenshouderijen

 

waarderings-punten

 

nummer stal of staldeel:

     

 

nummer stal of staldeel:

     

 

totaal

 

aantal varkensplaatsen

 

 

 

     

 

     

 

     

 

stalsystemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

spoelmestsysteem

 

80

 

     

 

     

 

     

 

diepstrooiselstal

 

80

 

     

 

     

 

     

 

potstal

 

60

 

     

 

     

 

     

 

volle vloer of strorooster ingestrooid

 

30

 

     

 

     

 

     

 

roostervloer meer dan 50 %

 

20

 

     

 

     

 

     

 

roostervloer 50 % of minder

 

10

 

     

 

     

 

     

 

volle vloer niet ingestrooid

 

10

 

     

 

     

 

     

 

ammoniakemissiearme stal

 

110

 

     

 

     

 

     

 

verluchtingssystemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

mechanisch met verticale uitstoot aangesloten op geurfilter

 

110

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten  op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat 0,5 m of meer boven de nok van het dak zonder pet

 

50

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten  op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat 0,5 m of meer boven de nok van het dak met pet

 

30

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten  op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat minder dan 0,5 m boven de nok van het dak zonder pet

 

40

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met verticale uitstoot niet aangesloten  op filter ter bestrijding van geurhinder met uitlaat minder dan 0,5 m boven de nok van het dak met pet

 

20

 

     

 

     

 

     

 

mechanisch met zijdelingse uitstoot niet aangesloten op geurfilter

 

10

 

     

 

     

 

     

 

natuurlijke verluchting zonder afdekking

 

20

 

     

 

     

 

     

 

natuurlijke verluchting met afdekking

 

10

 

     

 

     

 

     

 

opslag vaste mest

 

 

 

 

 

 

 

 

 

driezijdig omsloten mestvaalt

 

50

 

     

 

     

 

     

 

transportwagen

 

50

 

     

 

     

 

     

 

potstal

 

0

 

     

 

     

 

     

 

opslag mengmest

 

 

 

 

 

 

 

 

 

opslag onder stalvloer geen geurafsnijder

 

20

 

     

 

     

 

     

 

opslag onder stalrooster geen geurafsnijder

 

20

 

     

 

     

 

     

 

opslag onder stalrooster met geurafsnijder - beperkte opslag

 

50

 

     

 

     

 

     

 

opslag buiten de stal  gesloten afdekking

 

50

 

     

 

     

 

     

 

opslag buiten de stal eenvoudige afdekking

 

30

 

     

 

     

 

     

 

open opslag buiten de stal

 

0

 

     

 

     

 

     

 

totaal aantal punten varkenshouderij

 

     

 

 

 

 

 

 

                                           

 

   

 

 

Addendum R9C Grote zoogdieren

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R9C bij het formulier.

 

OVS

 1

Vul de gegevens voor grote zoogdieren per stal of staldeel in.

Bij nummer stal of staldeel vermeldt u het volgnummer dat u hebt gegeven aan de stal of het stalgedeelte op uw bedrijf. Die nummering moet overeenkomen met de nummering op het uitvoeringsplan dat u bij het formulier voegt en met het nummer dat u hebt gebruikt in de tabel met de stalkenmerken van addendum R9.

Bij berekende emissie geeft u de voor ammoniak, geur en fijn stof berekende emissiewaarden in. De emissiefactoren zijn weergegeven in de tabel die te vinden is op https://www.lne.be/sites/default/files/atoms/files/Richtlijnenboek%20Landbouwdieren_bijlage%20emissiefactoren.pdf

Bij aantal dierplaatsen vermeldt u het aantal dierplaatsen per diersoort en per stal of staldeel. Dat aantal moet overeenkomen met het aantal op het uitvoeringsplan dat bij het formulier is gevoegd.

Als er bijkomende reducerende technieken voor ammoniak, geur of fijn stof worden toegepast, kan hiervoor een gemotiveerd reductiepercentage ingebracht worden bij bijkomend reductiepercentage. Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn maatregelen voor voeding, beweiden, stalvloer, reiniging, enz.

 

 

nummer stal of staldeel:

     

 

aantal dierplaatsen

 

 

berekende emissie

 

 

 

ammoniak

(kg NH3/jaar)

 

geur

(OUE/s)

 

fijn stof

(kg PM10/jaar)

 

melk- en kalfkoeien > 2 jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

zoogkoeien > 2 jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

vrouwelijk jongvee < 2 jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

vleeskalveren < 8 maanden

 

     

 

     

 

     

 

     

 

vleesstieren en overig vleesvee 8 – 24 maanden

 

     

 

     

 

     

 

     

 

fokstieren en overig rundvee > 2 jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

volwassen paarden (3 jaar en ouder)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

paarden in opfok (jonger dan 3 jaar)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

volwassen pony’s (3 jaar en ouder)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

pony’s in opfok (jonger dan 3 jaar)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

totaal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

bijkomend reductiepercentage

 

 

 

     

 

     

 

     

 

totale emissie

 

 

 

     

 

     

 

     

 

OV    2

Als in bovenstaande tabel bijkomend reductiepercentages worden ingevuld, motiveer dan hieronder de ingebrachte reductiepercentages.

Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn maatregelen voor voeding, beweiden, stalvloer, reiniging, enz. Een toelichting van dergelijke technieken, toepassingsvoorwaarden en te hanteren reductiepercentages zijn terug te vinden op de website van VLM, meer bepaald de lijst van emissiereducerende maatregelen, die is opgesteld in het kader van PAS (Programmatorische Aanpak Stikstof). Deze lijst wordt regelmatig aangevuld met de meest recente kennis in de sector. https://www.vlm.be/nl/themas/Mestbank/mest/emissie/Lijst-van-emissiereducerende-maatregelen-in-het-kader-van-PAS/pas-lijst/Paginas/default.aspx#2

 

     

  

 

 

Addendum R9D Andere zoogdieren

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R9D bij het formulier.

 

OVS3 1

Vul de gegevens voor andere zoogdieren per stal of staldeel in.

Bij nummer stal of staldeel vermeldt u het volgnummer dat u hebt gegeven aan de stal of het stalgedeelte op uw bedrijf. Die nummering moet overeenkomen met de nummering op het uitvoeringsplan dat u bij het formulier voegt en met het nummer dat u hebt gebruikt in de tabel met de stalkenmerken van addendum R9.

Bij berekende emissie kan u voor ammoniak, geur en fijn stof de berekende emissiewaarden ingeven. De emissiefactoren zijn weergegeven in de tabel die te vinden is op https://www.lne.be/sites/default/files/atoms/files/Richtlijnenboek%20Landbouwdieren_bijlage%20emissiefactoren.pdf

Bij andere zoogdieren vermeldt u om welk type zoogdieren het gaat.

Bij aantal dierplaatsen vermeldt u het aantal dierplaatsen per diersoort en per stal of staldeel. Dat aantal moet overeenkomen met het aantal op het uitvoeringsplan dat bij het formulier is gevoegd.

Als er bijkomende reducerende technieken voor ammoniak, geur of fijn stof worden toegepast, kan hiervoor een gemotiveerd reductiepercentage ingebracht worden bij bijkomend reductiepercentage. Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn maatregelen voor voeding, reiniging, enz.

fokstieren en overig rundvee > 2 j

 

nummer stal of staldeel:

     

 

aantal dierplaatsen

 

 

berekende emissie

 

 

 

ammoniak

(kg NH3/jaar)

 

geur

(OUE/s)

 

fijn stof

(kg PM10/jaar)

 

konijnen: voedster inclusief 0,15 ram en bijhorende jongen tot speenleeftijd

 

     

 

     

 

     

 

     

 

vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd

 

     

 

     

 

     

 

     

 

geiten ouder dan 1 jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

opfokgeiten van 61 dagen tot en met 1 jaar

 

     

 

     

 

     

 

     

 

opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg

 

     

 

     

 

     

 

     

 

nertsen

 

     

 

     

 

     

 

     

 

andere zoogdieren

 

     

 

     

 

     

 

     

 

totaal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

bijkomend reductiepercentage

 

 

 

     

 

     

 

     

 

totale emissie

 

 

 

     

 

     

 

     

 

OV3  2

Als in bovenstaande tabel bijkomend reductiepercentages worden ingevuld, motiveer dan hieronder de ingebrachte reductiepercentages.

Mogelijke bijkomende reducerende technieken zijn maatregelen voor voeding, reiniging, enz. Een toelichting van dergelijke technieken, toepassingsvoorwaarden en te hanteren reductiepercentages zijn terug te vinden op de website van VLM, meer bepaald de lijst van emissiereducerende maatregelen, die is opgesteld in het kader van PAS (Programmatorische Aanpak Stikstof). Deze lijst wordt regelmatig aangevuld met de meest recente kennis in de sector.

https://www.vlm.be/nl/themas/Mestbank/mest/emissie/Lijst-van-emissiereducerende-maatregelen-in-het-kader-van-PAS/pas-lijst/Paginas/default.aspx#2

 

     

  

 

 

 

Addendum R16.4 Lpg-stations

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R16.4 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 1

OVS 1

Vul de gegevens van de houders in.

Zet de gegevens van elke houder op een andere regel.

 

 

waterinhoudsvermogen houder (m³)

 

bovengronds of ondergronds

 

maximale doorzet lpg (Nm³/jaar)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

2

Geef een omschrijving van het lpg-station.

Neem de volgende elementen op in de omschrijving:

  1. de maximale vullingsgraad van de opslagtank (percentage);
  2. het debiet van de verdeelpomp (liter per minuut);
  3. de diameter van de vulleiding (duim)
  4. de aansluitdiameters (vloeistoffase) (duim):
  • houder;
  • tankwagen;
  • lospomp;
  • losflexibel;
  • verdeelpomp;
  • verdeelslang;
  1. de pompdruk:
  • pompdruk lospomp van de tankwagen (bar);
  • maximaal onbelast pompdebiet van de lospomp (liter per minuut);
  • pompdruk van de verdeelpomp(installatie) (bar);
  1. de aanwezige beveiligingen:
  • Is er altijd een doorstroombegrenzer aanwezig op de tankwagen?
  • Wordt de terugslagklep in de vulleiding periodiek getest? Voeg in voorkomend geval de procedure voor de periodieke test en (voor een bestaand lpg-station) de resultaten van die test gedurende het laatste jaar bij het formulier.
  • Is er een doorstroombegrenzer in de aanvoerleiding van de verdeelzuil?

 

3

Werd er een berekening van het groepsrisico opgesteld door een erkende VR-deskundige en toont deze aan dat er een aanvaardbaar groepsrisico is?

 

 

ja. Voeg die berekening als bijlage 5.16.4bis bij het formulier.

 

 

nee. Voer een evaluatie van het groepsrisico uit met behulp van onderstaande tabellen.

 

Voor bovengrondse houders:

inhoud > 25 m³ en ≤ 40 m³: vul tabel 1 en 2 in;

inhoud > 10 m³ en ≤ 25 m³: vul tabel 3 en 4 in;

inhoud ≤ 10 m³: vul tabel 5 en 6 in;

 

Voor ondergrondse houders:

inhoud > 25 m³ en ≤ 40 m³: vul tabel 7 en 8 in;

inhoud > 10 m³ en ≤ 25 m³: vul tabel 9 en 10 in;

inhoud ≤ 10 m³: vul tabel 11 en 12 in;

 

Voor de berekening van A:

Geef telkens het aantal personen weer dat binnen de aangegeven afstand in de eerste kolom tot de LPG-houder, het vulpunt of de opstelplaats van de tankwagen kan wonen. De woonpopulatie wordt met 100 % aanwezigheid berekend dus:

  • voor effectieve woningen: per woning 3 personen;
  • voor potentiële woningen: een personendichtheid van 30 personen/ha;

 

Voor de berekening van C:

Geef de som van de maximale aantallen personen die in de puntlocaties en publiek bezochte locaties die zich binnen de aangegeven afstand in de tweede kolom tot de LPG-houder, het vulpunt of de opstelplaats van de tankwagen kunnen bevinden .

Publiek bezochte locaties zijn locaties die publiek toegankelijk zijn zoals sportinfrastructuur, recreatiegebieden, bioscopen, theaters, parkings, horeca, … .

Puntlocaties zijn locaties waar een relatief hoog aantal personen aanwezig is binnen een geconcentreerd gebied. Typische puntlocaties betreffen: scholen, kantoren, evenemententerreinen, sporthallen, winkels, etc. …

 

Voor X:

Voor de publiek bezochte locaties en puntlocaties wordt er gerekend met 70% van de capaciteit. Als puntlocaties of publiek bezochte locaties een hogere aanwezigheidsfractie dan 50% hebben, wordt de factor X verhoogd tot 1. Dit is het geval voor RVT’s, ziekenhuizen, internaten, … . Als de aanwezigheidsfractie lager is dan 50% , bedraagt factor X 0,7.

 

 

 

Tabel 1: evaluatie groepsrisico – bovengrondse opslaghouders > 25 m³ tot en met 40 m³

 

 

afstand (m) tot lpg-houder / vulpunt / opstelplaats tankwagen

 

L

 

A (aanwezigheidpersonen)

 

A * L

 

≤ 80

 

1

 

     

 

     

 

> 80 en ≤ 115

 

0,95

 

     

 

     

 

> 115 en ≤ 135

 

0,7

 

     

 

     

 

> 135 en ≤ 190

 

0,3

 

     

 

     

 

> 190 en ≤ 240

 

0,055

 

     

 

     

 

 

 

∑=

 

     

 

     

 

 

 

 

 

∑ < 355

 

∑ < 125

 

 

Tabel 2: Bijkomende vereisten puntlocaties en publiek bezochte locaties voor evaluatie groepsrisico – bovengrondse opslaghouders > 25 m³ tot en met 40 m³

 

 

doorzet lpg-station (m³/jaar)

 

afstand (m) tot lpg-houder / vulpunt / opstelplaats tankwagen

 

X

(aanwezigheid)

 

C (capaciteit puntlocatie en publiek bezochte locatie)

 

C * X

 

bijkomende vereisten voor C * X

 

< 500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 55

 

< 1500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 35

 

< 2500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 25

 

< 2500

 

≤ 160

 

0,7

 

     

 

     

 

< 160

 

< 1500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 645

 

< 2500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 560

 

< 2500

 

≤ 500

 

0,7

 

     

 

     

 

< 1.000

 

 

Tabel 3: evaluatie groepsrisico – bovengrondse opslaghouder  > 10 m³ tot en met 25 m³ tank

 

 

afstand (m) tot lpg-houder/ vulpunt/opstelplaats tankwagen

 

L

 

A (aanwezigheid personen)

 

A * L

 

≤ 70

 

1

 

     

 

     

 

> 70 en ≤ 90

 

0,95

 

     

 

     

 

> 90 en ≤ 100

 

0,7

 

     

 

     

 

> 100 en ≤ 145

 

0,3

 

     

 

     

 

> 145 en ≤ 185

 

0,055

 

     

 

     

 

 

 

∑=

 

     

 

     

 

 

 

 

 

∑ < 355

 

∑ < 125

 

 

Tabel 4: Bijkomende vereisten puntlocaties voor evaluatie groepsrisico – bovengrondse opslaghouders > 10 m³ tot en met 25 m³

 

 

doorzet lpg-station (m³/jaar)

 

afstand (m) tot lpg-houder / vulpunt / opstelplaats tankwagen

 

X

(aanwezigheid)

 

C (capaciteit puntlocatie en publiek bezochte locatie)

 

C * X

 

bijkomende vereisten voor C * X

 

< 500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 55

 

< 1500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 35

 

< 2500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 25

 

< 2500

 

≤ 110

 

0,7

 

     

 

     

 

< 160

 

< 1500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 645

 

< 2500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 470

 

< 2500

 

≤ 500

 

0,7

 

     

 

     

 

< 1.000

 

 

Tabel 5: evaluatie groepsrisico -  bovengrondse opslaghouders ≤ 10 m³

 

 

afstand (m) tot lpg-houder/ vulpunt/opstelplaats tankwagen

 

L

 

A (aanwezigheid personen)

 

A * L

 

≤ 50

 

1

 

     

 

     

 

> 50 en ≤ 60

 

0,95

 

     

 

     

 

> 60 en ≤ 65

 

0,7

 

     

 

     

 

> 65 en ≤ 90

 

0,3

 

     

 

     

 

> 90 en ≤ 115

 

0,055

 

     

 

     

 

 

 

∑=

 

     

 

     

 

 

 

 

 

∑ < 355

 

∑ < 125

 

 

Tabel 6: Bijkomende vereisten puntlocaties voor evaluatie groepsrisico -  bovengrondse opslaghouders ≤ 10 m³

 

 

doorzet lpg-station (m³/jaar)

 

afstand (m) tot lpg-houder / vulpunt /opstelplaats tankwagen

 

X

(aanwezigheid)

 

C (capaciteit puntlocatie en publiek bezochte locatie)

 

C * X

 

bijkomende vereisten voor C * X

 

< 500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 55

 

< 1500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 35

 

< 2500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 25

 

< 2500

 

≤ 65

 

0,7

 

     

 

     

 

< 160

 

< 500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 645

 

< 1500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 590

 

< 2500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 295

 

< 2500

 

≤ 500

 

0,7

 

     

 

     

 

< 1.000

 

 

Tabel 7: evaluatie groepsrisico – ondergrondse opslaghouders > 25 m³ tot en met 40 m³

 

 

afstand (m) tot lpg-houder/ vulpunt/opstelplaats tankwagen

 

L

 

A (aanwezigheid personen)

 

A * L

 

≤ 85

 

1

 

     

 

     

 

> 85 en ≤ 145

 

0,3

 

     

 

     

 

> 145 en ≤ 190

 

0,055

 

     

 

     

 

 

 

∑=

 

     

 

     

 

 

 

 

 

∑ < 490

 

∑ < 225

 

 

Tabel 8: Bijkomende vereisten puntlocaties voor evaluatie groepsrisico – ondergrondse opslaghouders > 25 m³ tot en met 40 m³

 

 

doorzet lpg-station (m³/jaar)

 

afstand (m) tot lpg-houder/ vulpunt/opstelplaats tankwagen

 

X

(aanwezigheid)

 

C (capaciteit puntlocatie en publiek bezochte locatie)

 

C * X

 

bijkomende vereisten voor C * X

 

< 500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 55

 

< 1500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 35

 

< 2500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 25

 

< 2500

 

≤ 160

 

0,7

 

     

 

     

 

< 160

 

< 1.500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 510

 

< 2500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 335

 

< 2500

 

≤ 500

 

0,7

 

     

 

     

 

< 1.000

 

 

Tabel 9: evaluatie groepsrisico -  ondergrondse opslaghouders > 10 m³ tot en met 25 m³

 

 

afstand (m) tot lpg-houder / vulpunt / opstelplaats tankwagen

 

L

 

A (aanwezigheid personen)

 

A * L

 

≤ 70

 

1

 

     

 

     

 

> 70 en ≤ 105

 

0,3

 

     

 

     

 

> 105 en ≤ 145

 

0,055

 

     

 

     

 

 

 

∑=

 

     

 

     

 

 

 

 

 

∑ < 490

 

∑ < 225

 

 

Tabel 10: Bijkomende vereisten puntlocaties voor evaluatie groepsrisico - ondergrondse opslaghouders > 10 m³ tot en met 25 m³

 

 

doorzet lpg-station (m³/jaar)

 

afstand (m) tot lpg-houder / vulpunt / opstelplaats tankwagen

 

X

(aanwezigheid)

 

C (capaciteit puntlocatie en publiek bezochte locatie)

 

C * X

 

bijkomende vereisten voor C * X

 

< 500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 55

 

< 1500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 35

 

< 2500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 25

 

< 2500

 

≤ 110

 

0,7

 

     

 

     

 

< 160

 

< 1500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 510

 

< 2500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 425

 

< 2500

 

≤ 500

 

0,7

 

     

 

     

 

< 1.000

 

 

Tabel 11: evaluatie groepsrisico – ondergrondse opslaghouders ≤ 10 m³

 

 

afstand (m) tot lpg-houder / vulpunt / opstelplaats tankwagen

 

L

 

A (aanwezigheid personen)

 

A * L

 

 

≤ 50

 

1

 

     

 

     

 

 

>50 en ≤55

 

0,3

 

     

 

     

 

 

>55 en ≤ 85

 

0,055

 

     

 

     

 

 

 

 

∑=

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

∑ < 490

 

∑ < 225

 

 

 

 

Tabel 12: Bijkomende vereisten puntlocaties voor evaluatie groepsrisico – ondergrondse opslaghouders  ≤ 10 m³

 

 

 

 

doorzet lpg-station (m³/jaar)

 

afstand (m) tot lpg-houder/ vulpunt/opstelplaats tankwagen

 

X

(aanwezigheid)

 

C (capaciteit puntlocatie en publiek bezochte locatie)

 

C * X

 

bijkomende vereisten voor C * X

 

 

< 500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 55

 

 

< 1500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 35

 

 

< 2500

 

≤ 30

 

0,7

 

     

 

     

 

< 25

 

 

< 2500

 

≤ 65

 

0,7

 

     

 

     

 

< 160

 

 

< 500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 510

 

 

< 1500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 455

 

 

< 2500

 

≤ 290

 

0,7

 

     

 

     

 

< 160

 

 

< 2500

 

≤ 500

 

0,7

 

     

 

     

 

< 1.000

 

                                                                                 

 

 

 

 

BIJLAGE 2 (04/03/2024- ...)

 

Addendum R17.1.2 Opslag van gassen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R17.1.2 bij het formulier.

 

1

Vul de gegevens van de gassen in die opgeslagen worden in vaste houders.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Als de opslag van gassen de laatste keer vergund is vóór 1 juni 2015, voeg dan de correcte vertaling naar de indelingsrubrieken die gelden sinds 1 juni 2015 conform de CLP-verordening toe als bijlage RC bij het formulier. Voor deze vertaling kan u gebruik maken van een online tool (https://www.lne.be/vlarem-en-de-clp-verordening).

Vul de onderstaande tabel in voor de totale gewenste toestand.

Gebruik voor elk product één regel, behalve als de opslag van gassen regelmatig wijzigt en verschillende producten met verschillende eigenschappen in wisselende hoeveelheden of op diverse tijdstippen worden opgeslagen, bijvoorbeeld in magazijnen en tankenparken. De groepen van gassen worden bepaald in artikel 5.17.3.1.1, §4, van titel II van het Vlarem.

Bij nummers van de opslagplaatsen vermeldt u de nummers van alle opslagplaatsen waar het product opgeslagen wordt of opgeslagen kan worden. Voor een specifieke opslagplaats of vaste houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in de onderstaande tabel.

 

 

product

 

opslagcapaciteit

 

nummers van de opslagplaatsen

 

naam

 

CAS-nr.

 

gezamenlijk waterinhoudsvermogen volgens groep (liter)

 

 

 

 

 

 

 

groep 1

 

groep 2

 

groep 3

 

groep 4

 

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

totaal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

2

Vul de gegevens van de gassen in die opgeslagen worden in verplaatsbare recipiënten.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Als de opslag van gassen de laatste keer vergund is vóór 1 juni 2015, voeg dan de correcte vertaling naar de indelingsrubrieken die gelden sinds 1 juni 2015 conform de CLP-verordening toe als bijlage RC bij het formulier. Voor deze vertaling kan u gebruik maken van een online tool (https://www.lne.be/vlarem-en-de-clp-verordening).

Vul de onderstaande tabel in voor de totale gewenste toestand.

Gebruik voor elk product één regel, behalve als de opslag van gassen regelmatig wijzigt en verschillende producten met verschillende eigenschappen in wisselende hoeveelheden of op diverse tijdstippen worden opgeslagen, bijvoorbeeld in magazijnen en tankenparken. De groepen van gassen worden bepaald in artikel 5.17.3.1.1, §4, van titel II van het Vlarem.

Bij nummers van de opslagplaatsen vermeldt u de nummers van alle opslagplaatsen waar het product opgeslagen wordt of opgeslagen kan worden. Voor een specifieke opslagplaats of vaste houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in de onderstaande tabel.

 

 

product

 

opslagcapaciteit

 

nummers van de opslagplaatsen

 

naam

 

CAS-nr.

 

gezamenlijk waterinhoudsvermogen volgens groep (liter)

 

 

 

 

 

 

 

groep 1

 

groep 2

 

groep 3

 

groep 4

 

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

totaal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

3

Vul de gegevens van de opslagplaatsen in bij de opslag in vaste houders.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Gebruik voor elke opslagplaats één regel. Als alle vaste houders identiek zijn wat betreft het opgeslagen product, het individuele waterinhoudsvermogen, de kenmerken en de locatie op het uitvoeringsplan, kan daarvan afgeweken worden.

Voor een specifieke houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in tabellen van de addenda.

Bij inhoud vermeldt u het waterinhoudsvermogen van de vaste houder in liter.

Bij ligging vult u ondergronds of bovengronds in.

De druk is de bedrijfsdruk als de opslag niet plaatsvindt onder atmosferische druk.

Vermeld de temperatuur als de opslag niet plaatsvindt onder omgevingstemperatuur.

 

 

nummer van de houder

 

inhoud (l)

 

ligging

 

druk (kPa)

 

temperatuur (°C)

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

4

Vul de gegevens van de opslagplaatsen in bij de opslag in verplaatsbare recipiënten.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Gebruik voor elke opslagplaats één regel. Als de opslag van gassen regelmatig wijzigt, en verschillende producten met verschillende eigenschappen in wisselende hoeveelheden of op diverse tijdstippen worden opgeslagen, onder andere bij magazijnen, mag de informatie opgenomen worden in een afzonderlijk document dat u als bijlage R17.1.2 bij het formulier voegt. Geef daarin ook de totale maximale capaciteit voor de ingedeelde inrichting weer en de opslagcapaciteit per compartiment. Voor een specifieke houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in tabellen van de addenda.

Bij inhoud individueel recipiënt vermeldt u het individuele waterinhoudsvermogen van de verplaatsbare recipiënt in liter. Als er op de opslagplaats recipiënten met verschillende waterinhoudsvermogens worden opgeslagen, vermeldt u elk waterinhoudsvermogen op een aparte regel.

Bij aantal recipiënten vermeldt u het aantal verplaatsbare recipiënten op de opslagplaats.

De gezamenlijke inhoud is het gezamenlijke waterinhoudsvermogen in liter van alle verplaatsbare recipiënten in de opslagplaats.

 

 

nummer van de opslagplaats

 

inhoud individuele recipiënt

 

aantal recipiënten

 

gezamenlijke inhoud

 

 

     

 

     

l

 

     

 

     

l

 

 

     

 

     

l

 

     

 

     

l

 

 

     

 

     

l

 

     

 

     

l

 

                                                             

 

 

 

 

 

Addendum R17.3 Opslag van gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen

 

 

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R17.3 bij het formulier.

 

 

 

 1

Geef een overzicht van de producteigenschappen en opslaghoeveelheden.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Als de opslag van gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen de laatste keer vergund is vóór 1 juni 2015, voeg dan de correcte vertaling naar de indelingsrubrieken die gelden sinds 1 juni 2015 conform de CLP-verordening toe als bijlage RC bij het formulier. Voor deze vertaling kan u gebruik maken van een online tool (https://www.lne.be/vlarem-en-de-clp-verordening).

Vul de onderstaande tabel in voor de totale gewenste toestand.

Gebruik voor elk product of elke productgroep één regel, behalve als de opslag van gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen regelmatig wijzigt en verschillende producten met verschillende eigenschappen in wisselende hoeveelheden of op diverse tijdstippen worden opgeslagen, bijvoorbeeld in magazijnen en tankenparken. Kruis ook aan welke gevaarseigenschappen van toepassing zijn. Bereken onderaan kolom 4 de totale werkelijke opslaghoeveelheid en bereken eveneens het totaal per gevaarseigenschap (of subrubriek) onderaan elke kolom met gevaarseigenschappen.

Een productgroep is een groep van producten met dezelfde gevaarseigenschappen.

Bij nummers van de opslagplaatsen vermeldt u de nummers van alle opslagplaatsen waar het product opgeslagen wordt of opgeslagen kan worden. Voor een specifieke opslagplaats of vaste houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in de onderstaande tabel.

 

 

 

 

product of productgroep

 

 

 

nummers van de opslag-plaatsen

 

GHS01

 

GHS02

 

zoals omschreven in indelingsrubriek

GHS03

GHS05

GHS06

GHS07

GHS08

GHS09

 

 

naam

 

CAS-nr.

 

dichtheid (kg/m³)

 

hoeveel-heid (kg)

 

 

17.3.2.1.1

17.3.2.1.2

17.3.2.2

17.3.2.3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

     

 

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

     

 

 

totaal

 

     

 

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

 

 

 

 

 

2

Vul de gegevens van de opslagplaatsen in bij de opslag in vaste houders.

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Gebruik voor elke vaste houder één regel. Als alle vaste houders binnen een inkuiping identiek zijn wat betreft het opgeslagen product, de individuele inhoud, de kenmerken en de locatie op het uitvoeringsplan, zoals bij een tankenpark, kan daarvan afgeweken worden.

Voor een specifieke houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in tabellen van de addenda.

Bij inhoudvermeldt u het waterinhoudsvermogen van de vaste houder in liter.

Bij ligging vult u ondergronds, bovengronds of in een groeve in.

Bij wand vermeldt u enkelwandig, dubbelwandig of andere.

Bij druk vult u de bedrijfsdruk in als de opslag niet plaatsvindt onder atmosferische druk.

Vermeld de temperatuur als de opslag niet plaatsvindt onder omgevingstemperatuur.

 

 

nummer van de houder

 

inhoud (l)

 

ligging

 

wand

 

druk (kPa)

 

temperatuur (°C)

 

inkuiping

 

overvul-beveiliging

 

lekdetectie

 

kathodische bescherming

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

 

3

Vul de gegevens van de opslagplaatsen in bij de opslag in verplaatsbare recipiënten of onverpakte opslag (bijvoorbeeld bulkopslag).

U kunt hiervoor de onderstaande tabel gebruiken.

Gebruik voor elke opslagplaats één regel. Als de opslag van gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen regelmatig wijzigt, en verschillende producten met verschillende eigenschappen in wisselende hoeveelheden of op diverse tijdstippen worden opgeslagen, onder andere bij magazijnen, mag de informatie opgenomen worden in een afzonderlijk document dat u als bijlage R17.3 bij het formulier voegt. Geef daarin ook de totale maximale capaciteit voor de ingedeelde inrichting weer en de opslagcapaciteit per compartiment. Voor een specifieke houder gebruikt u consequent hetzelfde nummer op het uitvoeringsplan en in tabellen van de addenda.

Bij inhoud individueel recipiënt of onverpakte opslag vermeldt u het individuele waterinhoudsvermogen van de verplaatsbare recipiënt in liter. Bij de opslag van vaste stoffen (onverpakt of in recipiënten/verpakkingen) geeft u het aantal kilogram.

Bij aantal recipiënten vermeldt u het aantal verplaatsbare recipiënten op de opslagplaats.

De gezamenlijke inhoud is het gezamenlijke waterinhoudsvermogen in liter (bij vloeistoffen) of de totale hoeveelheid in kilogram (bij vaste stoffen) van alle verplaatsbare recipiënten of verpakkingen in de opslagplaats.

Als er niet in een inkuiping voorzien is, geeft u aan of er een vloeistofdichte vloer is.

 

 

 

                                                                                                         

 

nummer van de opslagplaats

 

inhoud individueel recipiënt of onverpakte  opslag

 

eenheid (liter of kg)

 

aantal recipiënten

 

gezamenlijke inhoud (liter of kg)

 

inkuiping

 

vloeistofdichte vloer

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

ja

 

nee

 

 

ja

 

nee

                                                               

 

 

4

Ter ondersteuning van uw aanvraag kan u hieronder aangeven hoe de inkuiping aangepakt wordt.

Een instructienota voor de berekening van de inkuipingscapaciteit kan u vinden op https://www.lne.be/sites/default/files/atoms/files/Instructienota%20voor%20de%20berekening%20van%20de%20inkuipingscapaciteit_20111006.pdf

 

     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Addendum R20.1.6 Windturbines

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R20.1.6 bij het formulier.

 

3

 1

Voeg bij het formulier een slagschaduwstudie als er zich een slagschaduwgevoelig object bevindt binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per jaar van een windturbine. De slagschaduwstudie bevat een berekening van de verwachte slagschaduw en minstens de volgende gegevens:

  1. de maximale rotordiameter en de maximale tiphoogte van de geplaatste windturbinetypes;
  2. de plaatsing van de windturbines, weergegeven in Lambertcoördinaten;
  3. de hoogtelijnen van de site;
  4. de representatieve slagschaduwgevoelige objecten, weergegeven in Lambertcoördinaten, die binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per jaar van de windturbine liggen;
  5. een weergave van de isocontouren voor verwachte slagschaduw van respectievelijk 4, 8, 16 en 32 uur per jaar op een topografische kaart en op een luchtfoto, conform de hieronder vermelde aannames:
  • slagschaduw wordt berekend vanaf het moment dat de zon hoger staat dan een hoek van 3° ten opzichte van de horizon (het maaiveld);
  • er bevinden zich geen obstakels tussen de turbine en slagschaduwgevoelige objecten;
  • als slagschaduwreceptor wordt een standaardraam op 1 m boven het maaiveld met een breedte van 5 m en een hoogte van 2 m genomen of de reële situatie ter plaatse;
  • een woning wordt beschouwd als een object dat licht ontvangt uit alle richtingen;
  • er wordt gerekend met de klimatologische maandnormalen van het gemiddeld aantal uren zonneschijn, de gemiddelde windsnelheid en de overheersende windrichting;
  1. een slagschaduwkalender per windturbine op grafiek, waarin de astronomisch maximaal mogelijke slagschaduwduur voor de representatieve slagschaduwgevoelige objecten binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per jaar wordt weergegeven;
  2. een slagschaduwkalender voor de representatieve slagschaduwgevoelige objecten binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per jaar op grafiek, waarin de astronomisch maximaal mogelijke slagschaduwduur, veroorzaakt door elke windturbine, wordt weergegeven.

U kunt hiervoor ook verwijzen naar de analyse en evaluatie:

  • in het (ontwerp van) milieueffectrapport, of in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en de gunstige beslissing van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid daarover;
  • in voorkomend geval, in de aanvullende veiligheidsstudie, vermeld in vraag 2.

 

3

2

NVDR: Deze versie van de vraag 2 geldt tot 31/12/2019.

 

Voeg bij het formulier een veiligheidsstudie, waarin de veiligheidsaspecten worden verduidelijkt, conform het door de Vlaamse overheid aanvaarde beoordelingskader. Voeg ook een aanvullende veiligheidsstudie toe, uitgevoerd door een erkende VR-deskundige, als een van de volgende situaties zich voordoet:

  • Een of meer criteria uit het bovenvermelde beoordelingskader worden niet gerespecteerd.
  • Er bevinden zich Sevesoplichtige inrichtingen of andere inrichtingen met installaties met Sevesostoffen, die het externe risico significant kunnen verhogen binnen de effectafstand voor bladbreuk bij overtoeren. In dat geval stelt u een gemotiveerde beoordeling op waarin u de impact van de windturbine(s) op het externe risico van de inrichtingen evalueert.
  • Er kan een gemiddelde aanwezigheid zijn van meer dan tien personen op 24 uursbasis binnen de effectafstand voor mastbreuk.
  • Er vindt wiekoverslag plaats boven een verharde, openbare weg, een spoorweg of een bevaarbare waterloop.

U kunt hiervoor ook verwijzen naar de analyse en evaluatie:

  • in het (ontwerp van) milieueffectrapport, of in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en de gunstige beslissing van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid daarover;
  • in voorkomend geval, in de aanvullende veiligheidsstudie.

 

3

2

NVDR: Deze versie van de vraag 2 geldt vanaf 1/1/2020.

 

Voeg bij het formulier een veiligheidsstudie, waarin de veiligheidsaspecten worden verduidelijkt, conform de door de Vlaamse overheid aanvaarde methodiek en het door de Vlaamse overheid aanvaarde beoordelingskader.

U kunt hiervoor ook verwijzen naar de analyse en evaluatie in het (ontwerp van) milieueffectrapport, of in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en de gunstige beslissing van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid daarover.

 

3

3

Voeg bij het formulier een geluidsstudie. Die bevat een immissieberekening volgens ISO 9613-2 (1996), uitgevoerd door een erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein geluid.

U kunt hiervoor ook verwijzen naar de analyse en evaluatie:

  • in het (ontwerp van) milieueffectrapport, of in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en de gunstige beslissing van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid daarover;
  • in voorkomend geval, in de aanvullende veiligheidsstudie.

 

Het gebruik van internationaal gangbare softwarepakketten is toegestaan als ze een berekening uitvoeren conform de uitgebreide methode van ISO 9613-2:1996.

 

Voor de immissieberekening gelden de volgende randvoorwaarden:

a)            windturbines worden gemodelleerd als puntbronnen op masthoogte;

b)            het geluid wordt berekend in tertsbanden (of octaafbanden als die gegevens niet beschikbaar zijn) vanaf 50 Hz (of 63 Hz bij octaafbanden);

c)             de immissiehoogte van de ontvanger is 4 m, tenzij de specifieke situatie een andere hoogte vereist. In dat laatste geval wordt een motivering toegevoegd;

d)            gevelreflectie wordt niet berekend, tenzij dat aangewezen is vanwege de lokale situatie;

e)            standaardaannames voor atmosferische omstandigheden zijn temperatuur 10 °C, luchtvochtigheid 70%. Voor elk immissiepunt wordt gerekend met de in de ISO ingebouwde lichte meewindvoorwaarden. Het gebruik van windrichtingsafhankelijke correctiefactoren is niet toegestaan;

f)              binnen de ISO-9613-2:1996-norm wordt gekozen voor de frequentieafhankelijke formule voor de bodemterm;

g)             het gebruik van een meteocorrectieterm (Cmeteo) is niet toegestaan (Cmeteo = 0 volgens de formules);

h)            de gehanteerde waarden voor parameters van het ISO 9613-2 (1996)-model worden in het geluidsrapport vermeld;

i)             de bodemabsorptiefactor G = 1 geldt bij absolute absorptie, en de bodemabsorptiefactor G = 0 geldt bij absolute reflectie (omvangrijke wateroppervlakken in de buurt van het immissiepunt). In een agrarische omgeving wordt standaard gerekend met een bodemabsorptiefactor G=0,8. In omgevingen waarin nabij het immissiepunt veel verharde oppervlakken zijn, wordt G = 0,2. De vegetatie (bomen, struiken, gewassen) wordt niet meegenomen in de bepaling van de absorptie omdat ze geen gegarandeerd blijvende en onveranderlijke elementen bevat. Andere waarden voor de grondabsorptie mogen worden aangewend als ze verantwoord worden;

j)             als bij de berekening ter hoogte van een woning een immissieniveau bereikt wordt dat minder dan 3 dB(A) verschilt van de geluidsnorm, worden de detailgegevens expliciet vermeld. De waarden voor de bodemabsorptiefactoren worden expliciet berekend;

k)            de invloed van individuele woningen en andere gebouwen wordt niet meegerekend, tenzij er vermoed wordt dat ze een belangrijke invloed hebben. In dat geval wordt gerekend met reflecties van de eerste orde;

l)              de invloed van de aanwezigheid van bomen, struiken en andere gewassen wordt niet meegenomen;

m)           alleen als de hoogteverschillen relevant zijn ten opzichte van de bronhoogte, wordt dat aspect mee in rekening gebracht. Anders wordt er gerekend zonder diffractie op de hoogtelijnen;

n)            de eventuele tonaliteit wordt beschouwd conform dit besluit;

o)            als verschillende types windturbines worden aangevraagd, gebeurt de berekening minstens voor de worstcasesituatie.

 

Voor de bepaling van het brongeluid van windturbines, gemeten volgens de IEC-61400-11 norm, wordt een verslag van een geaccrediteerd bureau aanvaard. Dat verslag moet voorgelegd worden uiterlijk op het moment dat de bouw van de windturbine start.

Het brongeluid wordt bepaald bij 95% van het nominale vermogen van de windturbine. De technische fiche bevat ook de geluidsvermogens bij een lager productievermogen, alsook de gegevens in terts- en octaafbanden.

Bij de opgave van het geluidsvermogen wordt een tolerantieband vermeld. Standaard is de tolerantieband ±1 dB(A). Als de constructeur zelf een grotere tolerantieband of onzekerheidsfactor aangeeft, zal die bij het vermelde brongeluid (95% nominaal vermogen) worden bijgeteld, verminderd met de tolerantieband van 1 dB(A).

[Als men wil gebruikmaken van het achtergrondgeluid om een hogere norm te verkrijgen], bevat de geluidsstudie ook een uitgebreide toelichting met betrekking tot de meetcampagne voor de bepaling van het LA95 van het oorspronkelijke omgevingsgeluid. De duurtijd van de meetcampagne kan bepaald worden in overleg met de vergunningverlenende overheid.]

 

 

4

Voeg bij het formulier een lokalisatienota conform omzendbrief OMV/2023/01.

U kunt hiervoor ook verwijzen naar de analyse en evaluatie:

  • in het (ontwerp van) milieueffectrapport, of in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en de gunstige beslissing van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid daarover;
  • in voorkomend geval, in de aanvullende veiligheidsstudie.

 

 

OVS3 5

Vul de gegevens van de windturbines in.

Druk de coördinaten uit in Lambertcoördinaten.

 

 

benaming windturbine

 

X-coördinaat

 

Y-coördinaat

 

maximaal vermogen (kW)

 

maximale mast-hoogte (m)

 

maximale rotor-diameter (m)

 

maximale tiphoogte (m)

 

maximaal geluidsemissie-vermogen (dBA)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

 

 

Addendum R28.3 Mestverwerking

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R28.3 bij het formulier.

 

OVS1

Wat is de capaciteit van de mestverwerkingsinstallatie?

 

     

ton/dag

 

2

Beschrijf de mestverwerkingsinstallatie.

Bijvoorbeeld biologische behandeling dunne fractie digestaat, vergisten, drogen, mechanische scheiding, composteren, oxidatie, membraanfiltratie, kalkbehandeling, …

 

     

 

3

Geef een overzicht van de opslag van de verschillende inputstromen.

Inputstromen zijn bijvoorbeeld vaste dierlijke mest, mengmest, digestaat, dunnefractiedigestaat, dikkefractiedigestaat. Druk de opslag uit in m³. Vermeld eveneens op welke wijze de inputstromen opgeslagen worden.

 

     

 

 

 

 

Addendum R43 Stookinstallaties (inclusief stationaire motoren)

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R43 bij het formulier.

 

OVS3 1

Vul de gegevens van elke individuele stookinstallatie in.
Voor het nominaal thermisch ingangsvermogen raadpleegt u best de technische fiches van de installatie of het kenplaatje van de installatie. Controleer of de vermelde vermogens betrekking hebben op het ingangsvermogen.
Bij type stookinstallatie geeft u aan of het om een dieselmotor, gasturbine, dual-fuelmotor, andere motor, andere stookinstallatie gaat.
Bij type brandstof geeft u aan of het om vaste biomassa, andere vaste brandstoffen, dierlijke vetten, gasolie, andere vloeibare brandstoffen dan gasolie of dierlijke vetten, aardgas, andere gasvormige brandstoffen dan aardgas gaat.

Als er meerdere stookinstallaties zijn, gebruik dan een bijkomende kolom per stookinstallatie.
U moet verwachte aantal bedrijfsuren per jaar, gemiddelde belasting tijdens gebruik (%) en sector waarin de stookinstallatie werkt (NACE-code) alleen invullen voor stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen groter dan of gelijk aan 1 MW.

 

 

 

 

 

benaming stookinstallatie:

     

 

X, Y-coördinaat

 

     

 

nominaal thermisch ingangsvermogen (kW)

 

     

 

type stookinstallatie

 

     

 

datum inbedrijfstelling

 

     

 

datum eerste vergunning

 

     

 

type brandstof 1

 

     

 

aandeel brandstof 1 (%)

 

     

 

type brandstof 2

 

     

 

aandeel brandstof 2 (%)

 

     

 

type brandstof 3

 

     

 

aandeel brandstof 3 (%)

 

     

 

verwachte aantal bedrijfsuren per jaar

 

     

 

gemiddelde belasting tijdens gebruik (%)

 

     

 

sector waarin de stookinstallatie werkt (NACE-code)

 

     

 

OVS3 2

Geef voor stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen groter dan of gelijk aan 1 MW het adres van de statutaire zetel van de exploitant.

Met exploitant wordt hier bedoeld: iedere natuurlijke of rechtspersoon die de stookinstallatie exploiteert of die de controle daarover heeft of aan wie economische beslissingsbevoegdheid over de technische werking van de installatie is overgedragen.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

OVS3 3

Voeg voor de stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen groter dan of gelijk aan 1 MW waarvan de motoren of gasturbines niet meer dan 500 bedrijfsuren per jaar geëxploiteerd zullen worden, een ondertekende verklaring hiervan toe als bijlage bij het formulier.

             
 
 

 

 

Addendum R43A Grote stookinstallaties

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R43A bij het formulier.

 

1

Welke maatregelen worden genomen om de opstart- en stilleggingsperioden zo veel mogelijk te beperken?

 

     

 

2

Welke maatregelen worden genomen om alle emissiebeperkende apparatuur, zodra dat technisch uitvoerbaar is, in werking te stellen na het opstarten van de installatie?

 

     

 

3

Geef de punten vermeld in punt a) of b).

 

  1. het eindpunt van de opstartperiode en het beginpunt van de stilleggingsperiode, uitgedrukt als belastingdrempelwaarden, in aanmerking nemend dat de minimale stilleggingsbelasting voor de stabiele vermogensopwekking lager kan zijn dan de minimale opstartbelasting voor de stabiele vermogensopwekking.

In geval van stookinstallaties die elektriciteit opwekken, worden de belastingdrempelwaarden voor de vaststelling van het einde van de opstartperiode en het begin van de stillegginsperiode uitgedrukt als een vast percentage van het nominaal elektrisch vermogen van de stookinstallatie.

In geval van stookinstallaties voor mechanische aandrijving worden de belastingdrempelwaarden voor de vaststelling van het einde van de opstartperiode en het begin van de stilleggingsperiode uitgedrukt als een vast percentage van het mechanisch vermogen van de stookinstallatie.

In geval van stookinstallaties die warmte opwekken, worden de belastingdrempelwaarden voor de vaststelling van het einde van de opstartperiode en het begin van de stilleggingsperiode uitgedrukt als een vast percentage van het nominaal thermisch uitgangsvermogen van de stookinstallatie;

 

  1. minimaal drie criteria die geassocieerd worden met het einde van de opstartperiode en met het begin van de stillegingsperiode, en die duidelijk en gemakkelijk te controleren en op de gebruikte technologie toepasbaar zijn. Die criteria worden gekozen uit de onderstaande processen en parameters.
  • afzonderlijke processen:
  • voor installaties op vaste brandstoffen: de volledige overgang van het gebruik van de stabiliserende reserve- of steunbranders naar het werken op uitsluitend normale brandstof;
  • voor installaties op vloeibare brandstoffen: de start van de hoofdpomp voor de brandstoftoevoer als de oliedruk van de brander gestabiliseerd is. De brandstofstroom kan daarvoor als indicator gebruikt worden;
  • voor gasturbines: het punt waarop de verbrandingsmethode overschakelt op de volledig voorgemengde stationaire verbrandingsmethode of het 'stationaire toerental';
  • gelijkwaardige processen die passen bij de technische kenmerken van de installatie;
  • operationele parameters:
  • het zuurstofgehalte van de verbrandingsgassen;
  • de temperatuur van het verbrandingsgas;
  • stoomdruk;
  • voor installaties die warmte opwekken: enthalpie en de snelheid van de vloeistof die warmte overdraagt;
  • voor op vloeibare brandstof en met gas gestookte installaties: het brandstofdebiet, uitgedrukt als een percentage van het nominale potentiële brandstofdebiet;
  • voor stoomketelinstallaties: de temperatuur van de stoom bij het verlaten van de ketel;
  • gelijkwaardige parameters die passen bij de technische kenmerken van de installatie.

 

     

 

 

 

 

Addendum R43B Stookinstallaties: kosten-batenanalyse

 

1

Maak een kosten-batenanalyse op, zoals hieronder beschreven wordt. Voeg dat document als bijlage R43B bij het formulier.

 

De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, kan criteria vastleggen om installaties vrij te stellen van de uitvoering van de kosten-batenanalyse.

 

Als de bouw of renovatie van een installatie voor de productie van alleen elektriciteit of voor de productie van alleen warmte is gepland, wordt in de kosten-batenanalyse een vergelijking gemaakt tussen de geplande installatie of de geplande renovatie en een installatie die dezelfde hoeveelheid elektriciteit of dezelfde hoeveelheid warmte produceert, maar daarbij optimaal gebruikmaakt van kwalitatieve warmte-krachtkoppeling.

 

Als de bouw of renovatie van een installatie voor de productie van warmte of elektriciteit is gepland die restwarmte op een bruikbare temperatuur genereert, wordt in de kosten-batenanalyse een vergelijking gemaakt tussen de geplande installatie of de geplande renovatie en een installatie die dezelfde hoeveelheid elektriciteit of dezelfde hoeveelheid warmte produceert, maar de restwarmte terugwint en warmte levert aan een stadsverwarmings- of koelingsnet.

 

Als de bouw of renovatie van een stookinstallatie ten behoeve van een stadsverwarmings- of koelingsnetwerk is gepland, wordt in de kosten-batenanalyse een vergelijking gemaakt tussen de geplande installatie of de geplande renovatie en het gebruik van restwarmte uit nabijgelegen industriële installaties.

 

De systeemgrens omvat de geplande installatie en de warmtebelastingen, zoals gebouwen en industriële processen. Binnen die systeemgrens worden de totale kosten van de warmte- en elektriciteitsvoorziening voor beide gevallen vastgesteld en vergeleken.

 

Warmtebelastingen omvatten bestaande warmtebelastingen, zoals een industriële installatie of een bestaand stadsverwarmingssysteem, en ook, in stedelijke gebieden, de warmtebelasting en kosten die zouden ontstaan als een groep gebouwen of een deel van een stad voorzien zou worden van of aangesloten zou worden op een nieuw stadsverwarmingsnet.

 

De kosten-batenanalyse wordt gebaseerd op een beschrijving van de geplande installatie en de installatie(s) waarmee wordt vergeleken, en heeft betrekking op het elektrisch en het thermisch vermogen, en, als dat van toepassing is, de soort brandstof, het geplande gebruik en het aantal geplande bedrijfsuren op jaarbasis, de plaats en de vraag naar elektriciteit en warmte.

 

Voor de vergelijking wordt rekening gehouden met de vraag naar thermische energie en de soorten verwarming en koeling waarvan de nabije warmtevraagpunten gebruikmaken. De vergelijking heeft betrekking op de met infrastructuur samenhangende kosten voor de geplande installatie en de installatie waarmee wordt vergeleken.

 

De analyse maakt gebruik van een cashflowberekening op jaarbasis waarin de werkelijke cashflowtransacties uit investeringen in en de exploitatie van individuele installaties worden weergegeven. Projecten met een positief kosten-batenresultaat zijn die waarbij de som van de verdisconteerde voordelen groter is dan de som van de verdisconteerde kosten, dus waarbij de netto contante waarde groter is dan nul.

 

De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, bepaalt de basisregels voor de methode, de aannames en de berekeningstermijn voor de economische analyse, alsook welke installaties op basis van de globale kosten-batenanalyse geen gedetailleerde berekening hoeven uit te voeren.

 

Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een energie-intensieve inrichting, is een verwijzing naar de energiestudie of het energieplan dat bij de aanvraag gevoegd is, voldoende, voor zover de voormelde gegevens in die energiestudie of dat energieplan zijn opgenomen.

 

 

 

Addendum R43C Afvang van koolstofdioxide

 

1

Voeg als bijlage R43C bij het formulier een studie waarin wordt nagegaan of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er zijn geschikte opslaglocaties voor de geologische opslag van koolstofdioxide voorhanden;
  • de bestaande faciliteiten voor het transport van koolstofdioxide zijn in technisch en economisch opzicht haalbaar;
  • de installatie is in technisch en economisch opzicht geschikt om voor koolstofdioxideafvang te worden aangepast.

 

 

 

Addendum R45 Mengvoeder- of bloemmolenbedrijven

 

1

Voeg als bijlage R45 bij het formulier een stofexplosiestudie waarin verduidelijkt wordt welke directe en indirecte risico's er zijn betreffende stofexplosie.

De stofexplosiestudie hoeft niet uitgevoerd te worden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

  • binnen een straal van 150 meter rond de explosiegevoelige installaties is er geen lokaal dat regelmatig door derde personen wordt bezet;
  • binnen een straal van 150 meter rond de explosiegevoelige installaties zijn er geen inrichtingen of installaties die aanleiding kunnen geven tot domino-effecten.

 

De studie wordt opgemaakt of gevalideerd door een erkende VR-deskundige.

 

De stofexplosiestudie is gebaseerd op een analyse van het risico die minimaal rekening houdt met:

  • de waarschijnlijkheid van optreden;
  • de reeds aanwezige risico’s in de omgeving;
  • de kinetiek;
  • de intensiteit van de effecten;
  • de ernst van de gevolgen voor de omgeving.

 

De stofexplosiestudie geeft zowel het plaatsgebonden (10-5/jaar, 10-6/jaar, 10-7/jaar) als het groepsrisico weer. Bij de uitvoering van de berekeningen wordt rekening gehouden met de richtlijnen van de dienst Veiligheidsrapportering. Daarnaast omvat de stofexplosiestudie een toetsing van het risico aan de risicocriteria uit “Een code van goede praktijken inzake risicocriteria voor externe mensrisico’s van Seveso-inrichtingen”. Als dat nodig is, omvat de studie ook relevante maatregelen om de risico's te beperken. Die maatregelen kunnen zowel preventief als gevolgbeperkend zijn.

 

 

 

Addendum R51 Ggo's en pathogene organismen

 

1

Geef een beschrijving van de inrichting, de aard van de activiteiten en de genomen inperkingsmaatregelen.

Voeg de beschrijving als bijlage R51 bij het formulier.

 

     

 

Addendum R53

 

 

 

Addendum R54 Kunstmatige aanvulling van grondwater

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R54 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

OVS 1

Vul de gegevens van de kunstmatige aanvulling van grondwater in.

Gebruik voor de HCOV-code de codering die is opgenomen in bijlage 2bis bij titel II van het VLAREM.

 

 

benaming put

 

bestaand / nieuw

 

watervoe-rende laag (HCOV)

 

maximaal aangevuld debiet (m³/dag)

 

maximaal aangevuld debiet (m³/jaar)

 

diepte put ten opzichte van het maaiveld (m)

 

nummer op uitvoerings-plan

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

2

Voeg als bijlage RH bij het formulier een hydrogeologische studie, zoals beschreven in addendum RH.

 

3

Beschrijf in een technische nota de infiltratietechniek en de maatregelen die genomen worden om verontreiniging van de watervoerende lagen te voorkomen.

 

4

Beschrijf de kunstmatige aanvulling.

Vermeld daarbij de volgende gegevens:

  • de activiteit waarvan de kunstmatige aanvulling deel uitmaakt;
  • de herkomst en de kwaliteit van het infiltratiewater;
  • de apparatuur of middelen voor de meting van de volgende gegevens:

- de hoeveelheid water die ingebracht is als kunstmatige aanvulling;

- het grondwaterpeil.

 

     

 

5

Beschrijf de potentiële effecten van de kunstmatige aanvulling van grondwater op het watersysteem.

 

     

 

 

 

Addendum R55 Boringen

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R55 bij het formulier.

 

OVS3 1

Vul de gegevens van de boringen in.

Als er op verschillende dieptes wordt geboord, vult u voor elke diepte een andere kolom in.

 

 

 

 

boringen

 

 

diepte (m)

 

     

 

     

 

     

 

     

 

aantal

 

     

 

     

 

     

 

     

 

nummer(s) op uitvoeringsplan

 

     

 

     

 

     

 

     

 

2

Geef een omschrijving van de installaties, de activiteiten en het doel van de boring.

 

     

 

3

Beschrijf de maatregelen, met inbegrip van de beste beschikbare technieken, die worden ingezet om de effecten op het grondwater te voorkomen of te beperken.

Geef bijvoorbeeld aan met welk materiaal de boring wordt opgevuld.

Geef voor het doel bijvoorbeeld aan of de boringen dienen voor het installeren van geothermische energieopslag, voor onderzoek of prospectie,… .

 

     

 

4

Wordt de boring uitgevoerd in het kader van geothermische energieopslag in boorgaten?

 

 

ja. Geef een beschrijving van de bodemlussen en het medium waarmee de bodemlussen gevuld worden.

Vermeld voor het medium bijvoorbeeld water en monopropyleenglycol in een verhouding van 85-15%.

 

     

 

 

nee

                       

 

 

 

Addendum R56 Stuwen en overbrengen van water

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R56 bij het formulier.

 

1

Geef een omschrijving van de installaties en de activiteiten.

 

 

     

 

2

Beschrijf de maatregelen, met inbegrip van de beste beschikbare technieken, die worden ingezet om de effecten op het grondwater te voorkomen of te beperken.

Geef bijvoorbeeld aan of er een afscheiding voorzien is naar grondwater door de aanwezigheid van een natuurlijke of kunstmatige barrière.

 

     

 

 

 

Addendum R59 Activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen

 

1

Voeg het document van het voorgaande jaar, vermeld in artikel 5.59.3.2, §2, van titel II van het VLAREM, als bijlage R59bis bij het formulier.

 

2

Wordt er gebruikgemaakt van het reductieprogramma?

 

 

ja. Voeg een kopie van het reductieprogramma als bijlage R59ter bij het formulier. Bij een solventverbruik van meer dan 2 ton per jaar voegt u ook de goedkeuring door een erkende MER-deskundige in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 1°, d), 5), van het VLAREL bij het formulier. Ga naar vraag 3.

 

 

nee

 

3

Voor welke indelingsrubrieken maakt u gebruik van een reductieprogramma?

Ga alle indelingsrubrieken van rubriek 59 na.

Voeg de indelingsrubrieken als bijlage R59 bij het formulier.

 

     

 

 

 

Addendum R60 Geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R60 bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

OVS 1

Hoeveel bedraagt de maximale jaarlijkse opvulcapaciteit?

 

     

 

2

Geef een algemene beschrijving van het terrein en de omgeving.

Vermeld daarbij het huidige gebruik, de begroeiing, het bodemgebruik en de eventuele bebouwing.

 

     

 

3

Voeg een studie ontvangende groeve en graverij toe als bijlage R60bis, zoals verplicht volgens artikel 5.60.2 van titel II van het Vlarem.
De standaardprocedure voor een studie ontvangende groeve en graverij kan u raadplegen op de website van OVAM. Als u een bestaande studie toevoegt, voegt u ook een motivatie toe waaruit blijkt dat deze studie nog als actueel kan worden beschouwd voor het aangevraagde project.
 

 

 

 

Addendum R61.2.2° Tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem (TOP) met een capaciteit van meer dan 10.000 m³

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R61.1.2.2° bij het formulier, tenzij anders vermeld.

 

1

Geef een algemene beschrijving van het terrein en de omgeving.

Vermeld daarbij het huidige gebruik, de begroeiing, het bodemgebruik en de eventuele bebouwing.

 

     

 

2

Geef de kenmerken van de bodem en de ondergrond van het terrein waarop de tussentijdse opslag met uitgegraven bodem is gepland, en van de omgeving in een straal van 100 meter rond de perceelsgrenzen.

Beschrijf daarbij ook de grondwaterhuishouding van het terrein waarop de tussentijdse opslagplaats wordt ingericht, en van de omgeving.

 

     

 

3

Voeg bij het formulier als bijlage R61.2.2°bis bij het formulier een voorstel van een werkplan voor de opslag overeenkomstig de algemene en sectorale voorwaarden, dat is opgesteld op basis van de grondwaterhuishouding van het terrein en de omgeving.

 

4

Voeg bij het formulier als bijlage R61.2.2°ter bij het formulier een opmetingsplan voor de ophogingen, met opgave van het maaiveld en de berekening van de opslagcapaciteit.

 

 

 

Addendum R62.2 Introductie van uitheemse soorten op translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten in een aquacultuurvoorziening

 

 

Voeg de gegevens als bijlage R62.2 bij het formulier.

 

1

Op welke soort aquacultuurvoorziening heeft de aanvraag betrekking?

Als de aanvraag de vernieuwing inhoudt van een verplaatsing naar een reeds vergunde open aquacultuurvoorziening, kan een nieuwe vergunningsaanvraag worden ingediend door te verwijzen naar de voorgaande vergunning.

 

 

een gesloten aquacultuurvoorziening. Voeg bij het formulier een document waarin aangetoond wordt dat voldaan is aan de definitie van een gesloten aquacultuurvoorziening , zoals bepaald in artikel 3 van de Verordening Aquacultuur.

 

 

een open aquacultuurvoorziening. Voeg bij het formulier:

  • voor routinematige verplaatsingen: een aquacultuurdossier, zoals bepaald in bijlage I van de Verordening Aquacultuur;
  • voor nietroutinematige verplaatsingen: een aquacultuurdossier en een milieurisicobeoordelingsdossier, zoals bepaald in bijlage I en II van de Verordening Aquacultuur;
  • voor nietroutinematige introducties en voor proefuitzettingen, voorafgaand aan het uitzetten van een aquatisch organisme: een noodplan, opgesteld conform artikel 17 van de Verordening Aquacultuur;
  • een document waarin de exploitant aantoont dat hij kan voldoen aan het koninklijk besluit van 9 november 2009 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren en het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.

 

 

 

Addendum R63 Opslag en ontwatering van baggerspecie

 

 

1

 

Vul de gegevens van de hoeveelheid opslag en verwerking van bagger- en ruimingsspecie in.

Voeg de gegevens als bijlage R63 bij het formulier. U kunt hiervoor onderstaande tabel gebruiken.

Zet elke afzonderlijke opslag- of behandelingszone op een aparte regel.

Bij opslag- of behandelingszone vermeldt u bijvoorbeeld containers, laguneringsvelden, vloeistofdichte vloer of ondergrond,…

De hoeveelheid drukt u uit in m³ 

 

a

 

Opslag- of behandelingszone

 

Ontwaterde specie

(J/N)

 

hoeveelheid

(m³)

 

nummer

uitvoeringsplan

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

     

 

 

 

TOTAAL:

 

 

 

 

 

 

 

TOTALE MAX. VERWERKINGS-

CAPACITEIT/JAAR

 

 

 

 

2

 

Geef een beschrijving van de herkomst van de bagger- en ruimingsspecie

Indien u hiervoor verwijst naar een studie, kan u deze als bestand opladen

 

 

     

3

 

Welke maatregelen kunnen genomen worden als de installaties of terreinen tijdelijk buiten gebruik zijn, om welke reden ook, zodat de verwerking van bagger- en ruimingsspecie verzekerd blijft?

 

 

     

 

 

                   

 

 

 

Addendum RH Hydrogeologische studie

 

 

Voor wat grondwaterwinningen betreft is dit addendum alleen van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op de winning van grondwater die behoort tot een grondwaterwinningseenheid met een totale capaciteit, inclusief de geplande grondwaterwinning, van meer dan 2.500 m³ per dag of van meer dan 500.000 m³ per jaar.

 

1

Voeg een hydrogeologische studie bij het formulier als bijlage RH. De studie wordt uitgevoerd door een of meer MER-deskundigen in de discipline water, deeldomein geohydrologie, en verschaft ten minste voldoende inzicht in:

 

  • een algemene beschrijving van het terrein en de omgeving.

Vermeld bij aanvragen die betrekking hebben op respectievelijk stortplaatsen of opslagplaatsen ook het huidige gebruik, de begroeiing, het bodembestand en de eventuele bebouwing;

  • de geologische kenmerken, waaronder de kenmerken van de bodem en de ondergrond (geologische opbouw, precieze granulometrische en lithologische kenmerken van de verschillende formaties …), van het terrein waarop de lozing, de grondwaterwinning of de kunstmatige aanvulling is gepland, respectievelijk de stortplaats of opslagplaats wordt ingericht, en van de omgeving;
  • de hydrogeologische kenmerken van het terrein waarop de lozing, de grondwaterwinning of de kunstmatige aanvulling is gepland, respectievelijk de stortplaats of opslagplaats wordt ingericht, en van de omgeving:
  • een algemene beschrijving van de waterhuishouding;
  • een uitvoerige beschrijving van alle hydrogeologische kenmerken van de watervoerende lagen (onder andere hydraulische geleidbaarheid, transmissiviteit en bergingscapaciteit);
  • de bepaling van de stromingsrichtingen en de stromingssnelheid van het grondwater;
  • de vermelding en beschrijving van de ondoorlatende lagen;
  • een analyse van de piëzometrische waarnemingen;
  • de fysico-chemische kenmerken van het grondwater: aan de hand van referentiewaarnemingen de fysico-chemische kenmerken van het grondwater van de respectievelijke grondwatertafels ter plaatse precies beschrijven;
  • een overzicht van de grondwaterwinningen in een straal van 5 km door middel van een omschrijving van:
  • het debiet van de grondwaterwinning;
  • de aangesproken waterlaag van de grondwaterwinningen;
  • de piëzometrische effecten;
  • een algemeen besluit.

 

Geef voor grondwaterwinning en kunstmatige aanvullingen bijkomend:

  • een berekening van de afpompings-, respectievelijk aanvullingskegel in de watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen;
  • de effecten op het bodemwater.

 

 

 

Addendum RX GPBV-installaties

 

1

Beschrijf de GPBV-installaties.

Voeg de beschrijving als bijlage RX bij het formulier.U kunt voor de beschrijving ook verwijzen naar andere bijlagen waarin de gegevens over de GPBV-installatie gespecificeerd worden. Als u van die mogelijkheid gebruikmaakt, neemt u een duidelijke verwijzing op naar de gegevens in kwestie.

Neem de onderstaande gegevens op in de beschrijving:

  1. de installatie en de activiteiten die daar plaatsvinden;
  2. de grondstoffen en hulpmaterialen, andere stoffen en energie die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd;
  3. de emissiebronnen van de installatie;
  4. de toestand van het terrein van de installatie met vermelding van het huidige gebruik, de begroeiing, het bodemgebruik en de eventuele bebouwing;
  5. voor installaties met een indelingsrubriek die in de achtste kolom van de indelingslijst met de kenletter S worden aangeduid, een van de volgende documenten:
  • een verslag van oriënterend bodemonderzoek en een bodemattest van de OVAM waaruit blijkt dat met dat oriënterend bodemonderzoek voldaan is aan de bodemonderzoeksplicht, vastgesteld door en krachtens artikel 33bis, §1, van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;
  • het OVAM-referentienummer van de voormelde documenten;
  1. de aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment, met een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies;
  2. de beoogde technologie en de andere technieken ter voorkoming of, als dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies van de installatie;
  3. de maatregelen betreffende de preventie, de voorbereiding voor hergebruik, de recycling en de terugwinning van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;
  4. de maatregelen die worden getroffen ter controle van de emissies in het milieu;
  5. een schets van de voornaamste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de voorgestelde technologie, technieken en maatregelen;
  6. de maatregelen die worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken;
  7. de maatregelen die bij de definitieve stopzetting van de activiteiten zullen worden getroffen om elk risico van verontreiniging te voorkomen en om het bedrijfsterrein weer in de bevredigende toestand, vermeld in artikel 2.2.3 van VLAREM III, te brengen;
  8. een niet-technische samenvatting van de bovenvermelde gegevens.

 

     

 

2

Voeg de toets van elke GPBV-installatie aan de BBT-conclusies die van toepassing zijn, als bijlage RXbis bij het formulier.

Geef hiervoor aan welke BBT-conclusies van toepassing zijn op de installatie en hoe men hieraan kan voldoen. Men kan gebruik maken van monitoring en emissie gegevens indien nodig. Mogelijk zijn er meerdere BREF’s van toepassing op de installatie. Als er voor de betreffende GPBV-activiteit nog geen BBT-conclusies zijn opgenomen in VLAREM III of de betreffende activiteit wordt niet beschreven in de BREF waarvoor er BBT-conclusies zijn opgenomen in VLAREM III, dient men aan te tonen dat de in de installatie gebruikte technieken BBT zijn. Om dit te bepalen dient men bijzondere aandacht te hebben voor de criteria vermeld in bijlage 3.3 van titel II van het VLAREM.

 

 

 

Addendum RY BKG-installaties

 

1

Waarop heeft de aanvraag betrekking?

 

 

een nog niet vergunde Y-rubriek. Voeg als bijlage RY bij het formulier een monitoringplan en, in voorkomend geval, een monitoringmethodiekplan, dat door het verificatiebureau geverifieerd is en dat door het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap goedgekeurd is.

 

 

de schrapping van een Y-rubriek. Voeg als bijlage RY bij het formulier de documenten die aantonen dat de installatie niet langer onder het toepassingsgebied van emissiehandel valt.

 

 

geen van bovenstaande

 

 

 

 

Addendum V1 Vegetatiewijzigingen

 

1

Vul de afmetingen van de vegetatie of kleine landschapselementen in.

 

oppervlakte

     

 

lengte

     

m

 

2

Kruis aan in welk gebied, naargelang van de bestemming volgens het gewestplan, de wijziging van de vegetatie of van een klein landschapselement zal plaatsvinden.

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

groengebied

 

valleigebied

 

 

parkgebied

 

brongebied

 

 

buffergebied

 

agrarisch gebied

 

 

bosgebied

 

agrarisch gebied met ecologisch belang of ecologische waarde

 

 

natuurontwikkelingsgebied

 

agrarisch gebied met bijzondere waarde

 

 

landschappelijk waardevol agrarisch gebied

 

 

gebied dat vergelijkbaar is met een van de bovenvermelde bestemmingsgebieden, namelijk:

     

 

3

Kruis aan in welk gebied de wijziging van de vegetatie of van een klein landschapselement zal plaatsvinden.

Als de werkzaamheden plaatsvinden in een VEN-gebied (Vlaams Ecologisch Netwerk), kan er geen vergunning verleend worden. Binnen dat gebied geldt namelijk een verbod op de wijziging van vegetaties en kleine landschapselementen. Meer informatie daarover vindt u op http://www.natuurenbos.be/beleid-wetgeving/beschermde-gebieden/ven-ivon/spelregels/ontheffing-beschermingsvoorschriften-van. Daarnaast zijn bepaalde specifieke vegetaties door hun aard of ligging beschermd en kunnen ze dus niet gewijzigd worden. Meer informatie daarover vindt u op http://www.natuurenbos.be/beleid-wetgeving/vergunningen/vegetaties-vergunningsplicht-en-verbod-op-wijzigen

 

 

een gebied dat afgebakend is volgens of ter uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen die vastgesteld zijn op grond van internationale verdragen, namelijk een Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied of Ramsargebied

 

 

de beschermde duingebieden die aangeduid zijn krachtens artikel 52 van de wet van 12 juli 1973, toegevoegd bij het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen

 

 

een gebied waarin bij besluit van de Vlaamse Regering historisch permanente graslanden definitief zijn vastgesteld. Meer informatie daarover vindt u op http://www.natuurenbos.be/beleid-wetgeving/beschermde-gebieden/historisch-permanente-graslanden-hpg.

 

 

het IVON

 

 

(voorlopig of definitief) beschermd erfgoed. Meer informatie daarover vindt u op http://geo.onroerenderfgoed.be.

 

 

de vastgestelde inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde

 

 

een erfgoedlandschap

 

 

geen enkel van de bovenvermelde gebieden

 

4

Kruis aan welke activiteiten u wilt uitvoeren.

 

 

  1. Vegetaties – algemeen (met uitzondering van historisch permanente graslanden)

 

 

 

het afbranden

 

 

 

het mechanisch of chemisch beschadigen of vernietigen

 

 

 

het wijzigen van het reliëf

 

 

 

het rechtstreeks of onrechtstreeks wijzigen van de waterhuishouding

 

 

  1. Vegetaties – historisch permanente graslanden

 

 

 

het wijzigen van historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, als die liggen in of binnen:

 

 

 

valleigebieden, brongebieden, natuurontwikkelingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde, en de bestemmingsgebieden die met die gebieden vergelijkbaar zijn

 

 

de perimeter van het beschermingsgebied IJzervallei (BE 2500831)

 

 

de perimeters die zijn afgebakend ter uitvoering van de Habitatrichtlijn, als het desbetreffende type historisch permanent grasland binnen die perimeters als habitat is aangemeld

 

 

een gebied waarin bij besluit van de Vlaamse Regering historisch permanente graslanden definitief zijn vastgesteld

 

  1. Kleine landschapselementen, zoals bijvoorbeeld een bomenrij of houtkant

 

 

 

het verwijderen of beschadigen van kleine landschapselementen

 

 

 

het uitgraven, verbreden, rechttrekken of dichten van kleine landschapselementen

 

 

5

Geef een beschrijving van de vegetatie of de kleine landschapselementen die u wilt wijzigen.

 

     

 

6

Geef een nauwkeurige beschrijving van de werkzaamheden.

Vermeld daarbij de noodzaak ervan, de uitvoeringstechniek, de gebruikte materialen en de toestand die door de uitvoering van de werkzaamheden zal worden gecreëerd.

 

 

     

 

 

 

7

Welke maatregelen wilt u nemen om de negatieve effecten op de natuur te verminderen of te herstellen?

De maatregelen moeten ervoor zorgen dat de natuur niet vermindert in kwantiteit noch in kwaliteit.

 

 

     

 

 

 

8

Omschrijf de activiteiten waarop de gevraagde vergunning van toepassing is en vermeld de geplande periode van uitvoering.

 

 

omschrijving van de activiteiten

 

van

 

tot en met

 

  1.      

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

  1.      

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

  1.      

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

  1.      

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

  1.      

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

9

Kan de aanvraag een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone veroorzaken, zodat een voortoets of een passende beoordeling nodig is?

Het gaat om een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone als vermeld in artikel 36ter, §3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.

 

 

 

nee

 

 

 

10

Voeg bij dit formulier een grafisch toelichtingsdocument dat bestaat uit:

  • als de aanvraag analoog wordt ingediend: een situatietekening op een kopie van een kaart van het GRB, met noordpijl, de gebruikte schaal, de aanwezige beplantingen en de voorgenomen vegetatiewijziging
  • een tekening van de bestaande vegetatie of van lijn- en puntvormige elementen en van de geplande activiteiten
  • minstens drie foto’s.

 

                                             
  

Addendum W1 (link nog in te voegen)

BIJLAGE 3 (02/10/2023- ...)

 

 

 

 

Aanvraag van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden

OV-03-191001

 

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

 

Waarvoor dient dit formulier?

Met dit formulier kunt u een vergunning aanvragen voor het verkavelen van gronden. U gebruikt dit formulier niet voor de aanvraag tot bijstelling van een verkaveling.

 

De regelgeving bepaalt dat aanvragen met betrekking tot het verkavelen van gronden digitaal moeten worden ingediend.

In afwijking hierop mogen deze aanvragen analoog of digitaal worden ingediend als deze met toepassing van de geldende taalwetgeving in het Frans mogen worden ingediend (in faciliteitengemeenten).

 

Als een aanvraag digitaal moet worden ingediend (via www.omgevingsloket.be) dan moet het analoog formulier niet worden ingevuld.

 

 

Hoe vult u dit formulier in?

De aanvraag bestaat uit:

  • een hoofdformulier: dit aanvraagformulier;
  • een nevenformulier: de addenda.

Als de aanvraag betrekking heeft op het verkavelen van gronden op verschillende locaties, beantwoordt u de vragen voor elke locatie.

Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij uw aanvraag moet voegen. Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.

 

Waar vindt u meer informatie over dit formulier?

Meer informatie over dit formulier vindt u in de toelichtingsbijlage. U kunt de toelichtingsbijlage downloaden op www.omgevingsloket.be.

 

Deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een of meer bestanden. Die bestanden kunnen zich bevinden bij de gemeente, bij de provincie, en ook bij de Vlaamse overheid. Ze worden gebruikt voor de behandeling van uw dossier. Ze kunnen ook gebruikt worden voor het opmaken van statistieken en voor wetenschappelijke doeleinden. U hebt het recht om uw gegevens in deze bestanden in te kijken en zo nodig de verbetering ervan aan te vragen.

 

 

 

 

 

1. Algemene projectgegevens

 

1.1

Vul de identificatiegegevens van het project in.

 

projectnaam

     

 

eigen referentie

     

 

1.2

Maak het situeringsplan op in DXF-formaat volgens het normenboek.

 

 

 

2. Voorwerp van de aanvraag

 

 

2.1

Zijn er stedenbouwkundige handelingen vereist om de verkaveling bouwrijp te maken?

 

 

ja. Welke stedenbouwkundige handelingen zijn vereist?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

de aanleg van nieuwe verkeerswegen, of de tracéwijziging, verbreding of opheffing daarvan. Vul addendum B41 in en voeg het als bijlage B41 bij dit formulier.

 

 

het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

het vellen van hoogstammige bomen. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

ontbossen. Als de ontbossing gecompenseerd moet worden met toepassing van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990, vult u het voorstel tot compensatie in op het voorgeschreven formulier. Voeg dat voorstel tot compensatie en, in voorkomend geval, een kopie van de ministeriële beslissing tot ontheffing van het verbod tot ontbossing als bijlage B23 bij dit formulier.

 

 

het afbreken van vrijstaande constructies. Vul de gegevens in over de gebouwen en constructies die gesloopt of verwijderd worden.

 

aantal

     

 

totale grondoppervlakte

     

 

totaal volume

     

 

 

het afbreken van niet vrijstaande constructies. Vul de gegevens in over de gebouwen en constructies die gesloopt of verwijderd worden.

Voor deze afbraak is de medewerking van een architect verplicht.

 

aantal

     

 

totale grondoppervlakte

     

 

totaal volume

     

 

 

andere:      

 

 

nee

 

2.2

Hoeveel loten in de verkaveling zijn bestemd voor woningbouw?

 

 

vijf of meer loten. Vul addendum B29 in en voeg het als bijlage B29 bij dit formulier.

 

 

vier of minder loten

 

2.3

Ga na of de voorziene verkaveling van gronden geen problemen met zich meebrengt op het vlak van waterhuishouding. 

Vul hiertoe addendum B25 in en voeg het als bijlage B25 bij dit formulier. 

 

2.4

Heeft de aanvraag betrekking op het verkavelen van gronden voor ten minste 250 woongelegenheden?

 

 

ja. Voeg een mobiliteitsstudie als bijlage E1bis bij dit formulier. U hoeft dit niet te doen als de aanvraag een milieueffectrapport bevat dat de mobiliteit behandelt.

 

 

nee

 

2.5

Kan de aanvraag een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone veroorzaken (zoals bedoeld in artikel 36ter, § 3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu)?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.

 

 

nee

 

                   

 

2.6

Heeft de aanvraag betrekking op sloop-, renovatie-, of ontmantelingswerken:

  • bij gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 m² voor alle nietresidentiële gebouwen waarop de vergunning betrekking heeft
  • bij gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 5000 m² voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen, waarop de vergunning betrekking heeft
  • in het kader van infrastructuurwerken waarvoor een omgevingsvergunning vereist is ; en onderhoudswerken aan infrastructuur waarvoor een omgevingsvergunning vereist is en waarvan het volume groter is dan 250 m3

 

 

ja. Voeg het sloopopvolgingsplan, bedoeld in artikel 4.3.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen als bijlage B30 bij dit formulier.

 

 

nee

 

 

2.7

Maak een verantwoordingsnota op zoals opgenomen in addendum B26 en voeg ze als bijlage B26 bij dit formulier.

 

2.8

Voeg de plannen over de verkaveling bij dit formulier. Maak het dossier op volgens het van toepassing zijnde normenboek, dat de Vlaamse administratie ter beschikking stelt. Voeg de plannen als bijlage B28.X bij dit formulier, waarbij u de X invult overeenkomstig het normenboek.

 

2.9

Voeg de stedenbouwkundige voorschriften over de verkaveling bij dit formulier. Neem de algemene stedenbouwkundige voorschriften (als er zijn) op in een addendum B28.a. Neem de specifieke stedenbouwkundige voorschriften op in een of meerdere addenda B28.b.

 

2.10

Voeg de plannen en de documenten over de stedenbouwkundige handelingen, vermeld in vraag 2.1, bij dit formulier. Maak het dossier op volgens het van toepassing zijnde normenboek, dat de Vlaamse administratie ter beschikking stelt. Voeg de plannen en documenten als bijlage B27.X bij dit formulier, waarbij u de X invult overeenkomstig het normenboek.

 

2.11

Voeg als bijlage B32 een archeologienota waarvan akte is genomen of een gemelde archeologienota toe als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

 

2.12

Voeg, indien ze niet elders zijn opgenomen, als bijlage B33 de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, toe als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

     

 

 

 

 

 

3. Gegevens van de MER-plicht

 

 

3.1

Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting)?

 

 

ja. Op welke rubrieken van bijlage II van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?

Als de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage een ontheffing heeft verleend, voeg dan het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting, samen met het bewijs dat de ontheffing is verleend door de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als bijlage D3 bij dit formulier. Als de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage geen ontheffing heeft verleend, voeg dan het ontwerpmilieueffectrapport als bijlage D2,of het goedgekeurd milieueffectrapport als bijlage D1 bij dit formulier.

 

 

ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik als de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en als artikel 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is

 

 

industrieterreinontwikkeling met een oppervlakte van 50 ha of meer

 

 

stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen, die aan een van de volgende kenmerken beantwoorden:

  • er worden 1000 of meer woongelegenheden gebouwd
  • de brutovloeroppervlakte van de handelsruimte bedraagt minstens 5000 m²
  • er is een verkeersgenererende werking met pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van twee uur

 

 

 

vakantiedorpen, hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente kampeer- en caravanterreinen, themaparken, skihellingen, skiliften en kabelspoorwegen, met bijbehorende voorzieningen, die aan een van de volgende kenmerken beantwoorden:

  • de terreinoppervlakte bedraagt 5 ha of meer
  • er is een verkeersgenererende werking met pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur

 

 

nee. Ga naar vraag 3.4.

 

3.2

Heeft de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage het milieueffectrapport al definitief goedgekeurd?

 

 

ja. Voeg het definitief goedgekeurd milieueffectrapport en de definitieve goedkeuringsbeslissing als bijlage D1 bij het formulier. Ga naar vraag 3.4.

 

 

nee. Ga naar vraag 3.3.

 

3.3

Heeft de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage het ontwerp van milieueffectrapport al voorlopig goed- of afgekeurd?

 

 

ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en de voorlopige goed-of afkeuring als bijlage D2 bij het formulier.

 

 

Nee. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en bijhorende beslissing van de de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage over de aanmelding als bijlage D2 bij het formulier.

 

3.4

Zijn er aanzienlijke effecten te verwachten?

Baseer u hiervoor op uw antwoorden uit onderdeel 4.

 

 

ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport als bijlage D2 bij dit formulier of voeg het definitief goedgekeurd milieueffectrapport als bijlage D1 bij dit formulier. Beantwoord ook vraag 3.2 en 3.3.

 

 

Nee, op basis van de kenmerken van het project, de omgeving en de analyse van de effecten van de aanvraag op de omgeving (deel 4) zijn er geen aanzienlijke effecten te verwachten.

         
 

 

 

 

4. Mogelijke effecten van de aanvraag op de omgeving (mens en milieu)

 

 

Kruis per aspect alleen ‘nee’ aan als er geen milderende maatregelen genomen hoeven te worden om geen relevant effect te veroorzaken op dit aspect. Beoordeel ook de relevante effecten tijdens de bouw- of installatiefase.

 

4.1

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de mobiliteit?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E1 als bijlage E1 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.2

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de bodem en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E2 als bijlage E2 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.3

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op het watersysteem en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E3 als bijlage E3 bij dit formulier. Bij aanvragen voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die betrekking hebben op indelingsrubriek 3, 53, 54, 55 en 56, worden bijkomend de mogelijke effecten van die inrichtingen of activiteiten op het watersysteem besproken in de bijlagen die volgens vraag 3.5 bij dit formulier gevoegd moeten worden.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.4

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de luchtkwaliteit en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E4 als bijlage E4 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.5

Zijn er mogelijke effecten van geluid of trillingen ten gevolge van de aanvraag en is er hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E5 als bijlage E5 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.6

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op biodiversiteit?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.7

Heeft de aanvraag een mogelijk risico op zware ongevallen of rampen?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E7 als bijlage E7 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.8

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op onroerend erfgoed?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E8 als bijlage E8 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.9

Zijn er mogelijke effecten van licht of straling ten gevolge van de aanvraag en is er hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E9 als bijlage E9 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.10

Zijn er mogelijke effecten van de productie van afvalstoffen ten gevolge van de aanvraag?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E10 als bijlage E10 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.11

Heeft de aanvraag mogelijk nog andere relevante effecten?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E11 als bijlage E11 bij dit formulier.

 

 

nee

 

4.12

Zijn er door de relatie met andere projecten relevante cumulatieve effecten te verwachten?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E12 als bijlage E12 bij dit formulier.

 

 

nee

         
 

 

 

 

 

5. Gegevens over de procedure

 

 

 

5.1

Als er een dossiertaks betaald moet worden, voegt u het betalingsbewijs als bijlage F2 bij dit formulier.

 

 

 

5.2

Als de procedure voorziet in een advies van de omgevingsvergunningscommissie, wilt u dan door die commissie gehoord worden?

Die mogelijkheid bestaat voor projecten die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

 

 

 

ja

 

 

 

nee

 

 

 

5.3

Wilt u uw omgevingsvergunning uitvoeren in fases?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum F4 als bijlage F4 bij dit formulier.

 

 

 

nee

 

 

 

5.4

Wilt u per e-mail gecontacteerd worden over de procedure?

De communicatie betreft onder meer het versturen van de beslissing en de uitnodiging voor de hoorzitting (indien van toepassing).

 

 

ja. Geef uw e-mailadres.

 

 

e-mailadres

     

 

 

 

nee

 

 

 

5.5

Vul uw adresgegevens in.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

             
 

 

 

 

 

6. Gegevens van de betrokken personen

 

 

 

6.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Neem de gegevens van eventuele medeaanvragers op in addendum G1 en voeg het als bijlage G1 bij dit formulier.

 

 

De aanvrager is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 6.2.

 

 

 

De aanvrager is een rechtspersoon. Ga naar vraag 6.3.

 

 

 

6.2

Vul de gegevens in van de aanvrager.

Als de aanvrager geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 6.5.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

 

6.3

Vul de gegevens in van de aanvrager.

Als de aanvrager een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

 

naam

     

 

 

rechtsvorm

     

 

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

 

 

6.4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt, geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

                                               
 

 

 

 

7. Overzichtslijst van de bijlagen

 

 

7.1

Kruis de bijlagen aan die u bij dit formulier voegt.

 

 

 

bijlage A1: inplantingsplan

 

 

 

bijlage B20: vellen van bomen en terreinaanlegwerken

 

 

 

bijlage B22: verhardingen, infrastructuur en technische werken

 

 

 

bijlage B23: ontbossen

 

 

 

bijlage B25: hemelwater en oppervlaktewater

 

 

 

bijlage B26: verantwoordingsnota

 

 

 

bijlage B27.X: plannen stedenbouwkundige handelingen

 

 

 

bijlage B28a: algemene verkavelingsvoorschriften

 

 

 

bijlage B28b: specifieke verkavelingsvoorschriften

 

 

 

bijlage B28.X: plannen verkaveling

 

 

 

bijlage B29: bescheiden woonaanbod

 

 

 

bijlage B30: sloopopvolgingsplan

 

 

 

bijlage B32: archeologienota

 

 

 

bijlage B33: informatie onroerend erfgoed

 

 

 

bijlage B41: wegenwerken bij verkavelen

 

 

 

bijlage D1: definitief goedgekeurd milieueffectrapport

 

 

 

bijlage D2: ontwerp van milieueffectrapport

 

 

 

bijlage D3: verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en bewijs van verlening van ontheffing

 

 

 

bijlage D4: omgeving van het project

 

 

 

bijlage E1: effecten op mobiliteit

 

 

 

bijlage E1bis: mobiliteitsstudie

 

 

 

bijlage E2: effecten op de bodem

 

 

 

bijlage E3: effecten op het watersysteem

 

 

 

bijlage E4: effecten op de luchtkwaliteit

 

 

 

bijlage E4bis: studie over de luchtkwaliteit en resultaten emissiemetingen

 

 

 

bijlage E4ter: fugitieve emissie

 

 

 

bijlage E4quater: stofrapport

 

 

 

bijlage E5: effecten van geluid of trillingen

 

 

 

bijlage E5bis: studie over geluid of trillingen

 

 

 

bijlage E6: effecten op biodiversiteit

 

 

 

bijlage E6bis: rapport voortoets

 

 

 

bijlage E6ter: passende beoordeling

 

 

 

bijlage E6quater: advies van het Agentschap voor Natuur en Bos

 

 

 

bijlage E6quinquies: document dat aantoont dat de aanvraag geen onvermijdbare of onherstelbare schade toebrengt aan de natuur in een VEN

 

 

 

bijlage E6sexies: toestemming voor afwijking van de wetgeving

 

 

 

bijlage E7: risico op zware ongevallen of rampen

 

 

 

bijlage E7bis: veiligheidsstudie

 

 

 

bijlage E7ter: advies van de brandweer

 

 

 

bijlage E8: effecten op onroerend erfgoed

 

 

 

bijlage E9: effecten van licht of straling

 

 

 

bijlage E10: effecten van de productie van afvalstoffen

 

 

 

bijlage E11: andere effecten

 

 

 

bijlage E12: cumulatieve effecten

 

 

 

bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks

 

 

 

bijlage F4: aanvraag van een gefaseerde omgevingsvergunning

 

 

 

bijlage G1: gegevens over de medeaanvrager

 

           
 

 

 

8. Ondertekening door de aanvrager

 

8.1

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld. Ik verklaar dat ik eigenaar ben van de in de aanvraag begrepen gronden, of door alle eigenaars van de in de aanvraag begrepen gronden gemachtigd ben om deze aanvraag in te dienen.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

 

 

 

BIJLAGE 4 (24/09/2021- ...)

 

 

 

Melding van de overdracht van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit

OV-04-191001

 

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

 

Waarvoor dient dit formulier?

U kunt met dit formulier een melding indienen van:

- de overdracht van een milieuvergunning;

- de overdracht van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit.

 

Een loutere naamsverandering van een exploitant is geen overdracht en moet dus niet gemeld worden.

 

Hoe vult u dit formulier in?

De aanvraag bestaat uit:

  • een hoofdformulier: dit aanvraagformulier;
  • een nevenformulier: de addenda.

Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij uw aanvraag moet voegen. Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.

 

 

 

 

1. Algemene gegevens

 

1.1

Vul de identificatiegegevens van de melding van de overdracht in.

 

naam van de overdracht

     

 

eigen referentie

     

 

 

 

2. Gegevens van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

2.1

Geef een korte, niet-technische omschrijving van de ingedeelde inrichting of activiteit in een document dat u als bijlage C1 bij dit formulier voegt.

 

2.2

Waar ligt de ingedeelde inrichting of activiteit?

Als de ingedeelde inrichting of activiteit geen adres heeft, beschrijft u de ligging in een document dat u als bijlage C2 bij dit formulier voegt. Het inrichtingsnummer hoeft u alleen in te vullen als de ingedeelde inrichting of activiteit al over een inrichtingsnummer beschikt.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

inrichtingsnummer

     

 

2.3

Teken het situeringsplan volgens de richtlijnen, vermeld in addendum A1, en voeg het als bijlage A1 bij dit formulier.

 

2.4

Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum C14 als bijlage C14 bij dit formulier om een overzicht te geven van de voor de ingedeelde inrichting of activiteit geacteerde meldingen, de actueel geldende milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen. U hoeft bijlage C14 alleen bij dit formulier te voegen als er nog geen omgevingsvergunning voor de exploitatie of verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit is verkregen.

       

 

 

 

3. Gegevens over de procedure

 

3.1

Als er een dossiertaks betaald moet worden, voegt u het betalingsbewijs als bijlage F2 bij dit formulier.

 

3.2

Heeft de melding van de overdracht betrekking op een Vlaams of een provinciaal project?

De lijsten waarin is opgenomen of een project Vlaams of provinciaal is, vindt u op www.omgevingsloket.be.

 

 

een Vlaams project of een onderdeel ervan. Welke rubrieken van de lijst van Vlaamse projecten zijn van toepassing?

 

     

 

 

een provinciaal project dat geen Vlaams project of een onderdeel ervan is. Welke rubrieken van de lijst van provinciale projecten zijn van toepassing?

 

     

 

 

noch een Vlaams project, noch een provinciaal project, noch een onderdeel ervan

 

 

 

 

4. Gegevens van de vorige exploitant

 

4.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Neem de gegevens van eventuele mede-exploitanten op in addendum H1 en voeg het als bijlage H1 bij dit formulier.

 

 

De vorige exploitant is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 4.2.

 

 

De vorige exploitant is een rechtspersoon. Ga naar vraag 4.3.

 

4.2

Vul de gegevens in van de vorige exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 4.5.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

4.3

Vul de gegevens in van de vorige exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

4.4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

4.5

Vul de contactgegevens in van de vorige exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

                                 

 

 

 

5. Gegevens van de nieuwe exploitant

 

5.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Neem de gegevens van eventuele mede-exploitanten op in addendum H1 en voeg het als bijlage H1 bij dit formulier.

 

 

De nieuwe exploitant is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 5.2.

 

 

De nieuwe exploitant is een rechtspersoon. Ga naar vraag 5.3.

 

5.2

Vul de gegevens in van de nieuwe exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 5.5.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

5.3

Vul de gegevens in van de nieuwe exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

5.4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

5.5

Vul de contactgegevens in van de nieuwe exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

5.6

Vul de gegevens in van de contactpersoon voor informatie over de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

functie

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

                                   

 

 

 

 

6. Overzichtslijst van de bijlagen

 

 

 

 

6.1

Kruis de bijlagen aan die u bij dit formulier voegt.

 

 

bijlage A1: situeringsplan

 

 

 

bijlage C1: korte, niet-technische omschrijving van het voorwerp van de aanvraag

 

 

 

bijlage C2: ligging van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

 

bijlage C14: overzicht van de geacteerde meldingen, de actuele milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen

 

 

 

bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks

 

 

 

bijlage H1: gegevens van de mede-exploitant

 

         

 

 

 

7. Ondertekening door de vorige exploitant

 

7.1

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

                   

 

 

 

8. Ondertekening door de nieuwe exploitant

 

8.1

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

                   

 

BIJLAGE 5 (24/09/2021- ...)




Bij het MB van 9 augustus 2021, BS 14 september 2021, wordt met ingang van 24 septemner 2021 de volgende wijziging aangebracht aan bijlage 5:

Na de zinnen "Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij uw aanvraag moet voegen. Dat is alleen van toepassing als de exploitant de aanvraag indient.", wordt de volgende zinnen toegevoegd:
"Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.".

BIJLAGE 6 (24/09/2021- ...)

 

 

 

Aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bijstellen van een verkaveling

OV-06-191001

 

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

 

Waarvoor dient dit formulier?

Met dit formulier kunt u een vergunning aanvragen voor het bijstellen van een verkaveling. U gebruikt dit formulier niet voor de aanvraag van een nieuwe verkaveling.

 

De regelgeving bepaalt dat volgende aanvragen digitaal moeten worden ingediend: aanvragen met betrekking tot:
- Vlaamse projecten;

- provinciale projecten;
- het bijstellen van een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, als deze bijstelling een wijziging van de kavelgrenzen inhoudt.

In afwijking hierop mogen deze aanvragen analoog of digitaal worden ingediend als deze met toepassing van de geldende taalwetgeving in het Frans mogen worden ingediend (in faciliteitengemeenten).

 

Als een aanvraag digitaal moet worden ingediend (via www.omgevingsloket.be) dan moet het analoog formulier niet worden ingevuld.

 

Hoe vult u dit formulier in?

De aanvraag bestaat uit:

  • een hoofdformulier: dit aanvraagformulier;
  • een nevenformulier: de addenda.

Als de aanvraag betrekking heeft op het verkavelen van gronden op verschillende locaties, beantwoordt u de vragen voor elke locatie.

Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij uw aanvraag moet voegen. Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.

 

Waar vindt u meer informatie over dit formulier?

Meer informatie over dit formulier vindt u in de toelichtingsbijlage. U kunt de toelichtingsbijlage downloaden op www.omgevingsloket.be.

 

Deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een of meer bestanden. Die bestanden kunnen zich bevinden bij de gemeente, bij de provincie, en ook bij de Vlaamse overheid. Ze worden gebruikt voor de behandeling van uw dossier. Ze kunnen ook gebruikt worden voor het opmaken van statistieken en voor wetenschappelijke doeleinden. U hebt het recht om uw gegevens in deze bestanden in te kijken en zo nodig de verbetering ervan aan te vragen.

 

 

 

 

1. Algemene projectgegevens

 

1.1

Vul de identificatiegegevens van het project in.

 

projectnaam

     

 

eigen referentie

     

 

 

1.2

Maak het situeringsplan op:

  • ofwel volgens de richtlijnen, vermeld in addendum A1, als u geen wijziging aan de kavelgrenzen aanbrengt en u de aanvraag analoog wil indienen;
  • ofwel in DXF-formaat volgens het normenboek, als u wel een wijziging aan de kavelgrenzen aanbrengt.

 

 

 

2. Voorwerp van de aanvraag

 

 

2.1

Waar is de bij te stellen verkaveling gelegen?

 

 

nummer van de verkaveling

     

 

datum van afgifte van de oorspronkelijke verkaveling

     

 

kavelnummer(s) waarop de bijstelling van de verkaveling betrekking heeft

     

 

(facultatief) kadastrale nummer(s) waarop de bijstelling van de verkaveling betrekking heeft

     

 

2.2

Wil u enkel de specifieke voorschriften van een of meerdere loten in de verkaveling wijzigen, zonder wijziging van het verkavelingsplan?

Dit is bijvoorbeeld het geval als u geen wijziging wil aanbrengen aan de aanduiding van de bebouwbare oppervlakte, zoals aangegeven op het oorspronkelijke verkavelingsplan.

 

 

ja. Vul addendum B28.d in en voeg het als bijlage B28.d bij dit formulier. Ga naar vraag 5.1.

 

 

nee

 

2.3

Wil u de specifieke voorschriften van een of meerdere loten in de verkaveling en ook het verkavelingsplan wijzigen, zonder wijziging van de kavelgrenzen?

Dit is bijvoorbeeld het geval als u een wijziging wil aanbrengen aan de aanduiding van de bebouwbare oppervlakte, zoals aangegeven op het oorspronkelijke verkavelingsplan.

 

 

ja. Vul addendum B28.d in en voeg het als bijlage B28.d bij dit formulier. Maak ook een detailverkavelingsplan op zoals omschreven in het normenboek en voeg het als bijlage B28.X bij dit formulier. Ga naar vraag 5.1.

 

 

nee

 

2.4

Wil u enkel de algemene voorschriften van de verkaveling wijzigen, zonder wijziging van de kavelgrenzen?

 

 

ja. Vul addendum B28.c in en voeg het als bijlage B28.c bij dit formulier. Maak indien nuttig ook een detailverkavelingsplan op zoals omschreven in het normenboek en voeg het als bijlage B28.X bij dit formulier. Ga naar vraag 5.1.

 

 

nee

 

           

 

2.5

Wil u de kavelgrenzen wijzigen en/of de verkaveling uitbreiden?

 

 

ja. Breng het aangepaste verkavelingsplan in in het omgevingsloket via een DXF-bestand zoals omschreven in het normenboek (“digitale verkavelingsaanvragen”). Vul indien u de algemene of specifieke voorschriften wil wijzigen addendum B28.c en addendum B28.d in en voeg ze als bijlage B28.c en B.28d bij dit formulier. Ga naar vraag 2.6.

 

 

nee

 

2.6

Zijn er stedenbouwkundige handelingen vereist om de bijstelling van de verkaveling bouwrijp te maken, die nog niet zijn opgenomen in de oorspronkelijke verkaveling?

 

 

ja. Welke stedenbouwkundige handelingen zijn vereist?

U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

de aanleg van nieuwe verkeerswegen, of de tracéwijziging, verbreding of opheffing daarvan. Vul addendum B22 in en voeg het als bijlage B22 bij dit formulier.

 

 

 

het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

 

het vellen van hoogstammige bomen. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier.

 

 

ontbossen. Als de ontbossing gecompenseerd moet worden met toepassing van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990, vult u het voorstel tot compensatie in op het voorgeschreven formulier. Voeg dat voorstel tot compensatie en, in voorkomend geval, een kopie van de ministeriële beslissing tot ontheffing van het verbod tot ontbossing als bijlage B23 bij dit formulier.

 

 

 

het afbreken van vrijstaande constructies. Vul de gegevens in over de gebouwen en constructies die gesloopt of verwijderd worden.

 

aantal

     

 

totale grondoppervlakte

     

 

totaal volume

     

 

 

het afbreken van niet vrijstaande constructies. Vul de gegevens in over de gebouwen en constructies die gesloopt of verwijderd worden.

Voor deze afbraak is de medewerking van een architect verplicht.

 

aantal

     

 

totale grondoppervlakte

     

 

totaal volume

     

 

 

andere:      

 

 

nee

 

2.7

Heeft uw aanvraag betrekking op een uitbreiding van de verkaveling, wat betreft het aantal loten of de grondoppervlakte?

 

 

 

ja. Vul addendum B29 in en voeg het als bijlage B29 bij dit formulier.

 

 

 

nee

 

 

 

2.8

Waarop heeft uw dossier betrekking?

Op basis van deze vraag wordt bepaald of de hemelwaterverordening van toepassing is. U kunt een of meer hokjes aankruisen.

 

 

de aanleg, heraanleg of uitbreiding van verhardingen waarbij de nieuwe oppervlakte groter is dan 40 m². Vul addendum B25 in en voeg het als bijlage B25 bij dit formulier.

 

 

de aanleg van een afwatering voor de verhardingen, vermeld in het bovenstaande hokje, waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde. Vul addendum B25 in en voeg het als bijlage B25 bij dit formulier.

 

 

geen van de bovenstaande mogelijkheden

 

 

2.9

Heeft de aanvraag betrekking op het verkavelen van gronden voor ten minste 250 bijkomende woongelegenheden ten opzichte van de oorspronkelijke verkaveling?

 

 

ja. Voeg een mobiliteitsstudie als bijlage E1bis bij dit formulier. U hoeft dit niet te doen als de aanvraag een milieueffectrapport bevat dat de mobiliteit behandelt.

 

 

nee

 

2.10

Kan de aanvraag een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone veroorzaken (zoals bedoeld in artikel 36ter, § 3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu)?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.

 

 

nee

 

                     

 

2.11

Heeft de aanvraag betrekking op sloop-, renovatie-, of ontmantelingswerken:

  • bij gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 m² voor alle nietresidentiële gebouwen waarop de vergunning betrekking heeft
  • bij gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 5000 m² voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen, waarop de vergunning betrekking heeft
  • in het kader van infrastructuurwerken waarvoor een omgevingsvergunning vereist is ; en onderhoudswerken aan infrastructuur waarvoor een omgevingsvergunning vereist is en waarvan het volume groter is dan 250 m3

 

 

ja. Voeg het sloopopvolgingsplan, bedoeld in artikel 4.3.3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen als bijlage B30 bij dit formulier.

 

 

nee

 

 

2.12

Maak een verantwoordingsnota op zoals opgenomen in addendum B26 en voeg ze als bijlage B26 bij dit formulier.

 

2.13

Als u niet alleen de voorschriften, maar ook de plannen van de verkaveling wilt bijstellen, voeg dan de plannen voor de  verkaveling toe. Maak het dossier op volgens het van toepassing zijnde normenboek, dat de Vlaamse administratie ter beschikking stelt. Voeg de plannen als bijlage B28.X bij dit formulier, waarbij u de X invult overeenkomstig het normenboek.

 

2.14

Voeg de stedenbouwkundige voorschriften over de verkaveling bij dit formulier. Neem de algemene stedenbouwkundige voorschriften (als er zijn) op in een addendum B28.a. Neem de specifieke stedenbouwkundige voorschriften op in een of meerdere addenda B28.b.

 

2.15

Voeg de plannen en de documenten over de stedenbouwkundige handelingen, vermeld in vraag 2.1, bij dit formulier. Maak het dossier op volgens het van toepassing zijnde normenboek, dat de Vlaamse administratie ter beschikking stelt. Voeg de plannen en documenten als bijlage B27.X bij dit formulier, waarbij u de X invult overeenkomstig het normenboek.

 

2.16

Voeg als bijlage B32 een archeologienota waarvan akte is genomen of een gemelde archeologienota toe als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

 

2.17

Voeg, indien ze niet elders zijn opgenomen, als bijlage B33 de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, toe als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

     

 

 

 

 

3. Gegevens van de MER-plicht

 

 

3.1

Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting)?

 

 

 

ja. Op welke rubrieken van bijlage II van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?

Als de dienst MER een ontheffing heeft verleend, voeg dan het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting, samen met het bewijs dat de ontheffing is verleend door de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, als bijlage D3 bij dit formulier. Als de dienst MER geen ontheffing heeft verleend, voeg dan het ontwerpmilieueffectrapport als bijlage D2, of het goedgekeurd milieueffectrapport als bijlage D1 bij dit formulier.

 

 

ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik als de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en als artikel 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is

 

 

 

industrieterreinontwikkeling met een oppervlakte van 50 ha of meer

 

 

 

stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen, die aan een van de volgende kenmerken beantwoorden:

  • er worden 1000 of meer woongelegenheden gebouwd
  • de brutovloeroppervlakte van de handelsruimte bedraagt minstens 5000 m²
  • er is een verkeersgenererende werking met pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van twee uur

 

 

 

 

vakantiedorpen, hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente kampeer- en caravanterreinen, themaparken, skihellingen, skiliften en kabelspoorwegen, met bijbehorende voorzieningen, die aan een van de volgende kenmerken beantwoorden:

  • de terreinoppervlakte bedraagt 5 ha of meer
  • er is een verkeersgenererende werking met pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur

 

 

 

nee. Ga naar vraag 3.4.

 

3.2

Heeft de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid het milieueffectrapport al definitief goedgekeurd?

 

 

ja. Voeg het defnitief goedgekeurd milieueffectrapport en de definitieve goedkeuringsbeslissing als bijlage D1 bij het formulier. Ga naar vraag 3.4.

 

 

nee. Ga naar vraag 3.3.

 

3.3

Heeft de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid het ontwerp van milieueffectrapport al voorlopig goed- of afgekeurd?

 

 

ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en de voorlopige goed- of afkeuring als bijlage D2 bij het formulier.

 

 

Nee. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en bijhorende beslissing van de de dienst Mer over de aanmelding als bijlage D2 bij het formulier.

 

3.4

Zijn er aanzienlijke effecten te verwachten?

Baseer u hiervoor op uw antwoorden uit onderdeel 4.

 

 

 

ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport als bijlage D2 bij dit formulier of voeg het definitief goedgekeurd milieueffectrapport als bijlage D1 bij dit formulier. Beantwoord ook vraag 3.2 en 3.3.

 

 

Nee, op basis van de kenmerken van het project, de omgeving en de analyse van de effecten van de aanvraag op de omgeving (deel 4) zijn er geen aanzienlijke effecten te verwachten.

 

 

 

 

4. Mogelijke effecten van de aanvraag op de omgeving (mens en milieu)

 

 

 

 

U hoeft dit onderdeel alleen in te vullen als de bijstelling een uitbreiding van de verkaveling inhoudt.

Kruis per aspect alleen ‘nee’ aan als er geen milderende maatregelen genomen hoeven te worden om geen relevant effect te veroorzaken op dit aspect. Beoordeel ook de relevante effecten tijdens de bouw- of installatiefase.

 

 

 

4.1

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de mobiliteit?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E1 als bijlage E1 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.2

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de bodem en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E2 als bijlage E2 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.3

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op het watersysteem en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E3 als bijlage E3 bij dit formulier. Bij aanvragen voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die betrekking hebben op indelingsrubriek 3, 53, 54, 55 en 56, worden bijkomend de mogelijke effecten van die inrichtingen of activiteiten op het watersysteem besproken in de bijlagen die volgens vraag 3.5 bij dit formulier gevoegd moeten worden.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.4

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op de luchtkwaliteit en hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E4 als bijlage E4 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.5

Zijn er mogelijke effecten van geluid of trillingen ten gevolge van de aanvraag en is er hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E5 als bijlage E5 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.6

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op biodiversiteit?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.7

Heeft de aanvraag een mogelijk risico op zware ongevallen of rampen?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E7 als bijlage E7 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.8

Heeft de aanvraag mogelijke effecten op onroerend erfgoed?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E8 als bijlage E8 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.9

Zijn er mogelijke effecten van licht of straling ten gevolge van de aanvraag en is er hierdoor een mogelijk effect op het milieu of op de menselijke gezondheid?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E9 als bijlage E9 bij dit formulier.

 

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

 

 

4.10

Zijn er mogelijke effecten van de productie van afvalstoffen ten gevolge van de aanvraag?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E10 als bijlage E10 bij dit formulier.

 

 

nee. Er zijn geen effecten denkbaar.

 

4.11

Heeft de aanvraag mogelijk nog andere relevante effecten?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E11 als bijlage E11 bij dit formulier.

 

 

 

nee

 

 

 

4.12

Zijn er door de relatie met andere projecten relevante cumulatieve effecten te verwachten?

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E12 als bijlage E12 bij dit formulier.

 

 

nee

           
 

 

 

 

5. Gegevens over de procedure

 

 

 

5.1

Als er een dossiertaks betaald moet worden, voegt u het betalingsbewijs als bijlage F2 bij dit formulier.

 

 

 

5.2

Als de procedure voorziet in een advies van de omgevingsvergunningscommissie, wilt u dan door die commissie gehoord worden?

Die mogelijkheid bestaat voor projecten die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

 

 

 

ja

 

 

 

nee

 

 

 

5.3

Wilt u uw omgevingsvergunning uitvoeren in fases?

 

 

 

ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum F4 als bijlage F4 bij dit formulier.

 

 

 

nee

 

 

 

5.4

Wilt u per e-mail gecontacteerd worden over de procedure?

De communicatie betreft onder meer het versturen van de beslissing en de uitnodiging voor de hoorzitting (indien van toepassing).

 

 

ja. Geef uw e-mailadres.

 

 

e-mailadres

     

 

 

 

nee

 

 

 

5.5

Vul uw adresgegevens in.

 

 

straat en nummer

     

 

 

postnummer en gemeente

     

 

 

land

     

 

 

 

               
 

 

 

 

6. Gegevens van de betrokken personen

 

 

 

6.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Neem de gegevens van eventuele medeaanvragers op in addendum G1 en voeg het als bijlage G1 bij dit formulier.

 

 

De aanvrager is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 6.2.

 

 

 

De aanvrager is een rechtspersoon. Ga naar vraag 6.3.

 

 

 

6.2

Vul de gegevens in van de aanvrager.

Als de aanvrager geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 6.5.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

 

6.3

Vul de gegevens in van de aanvrager.

Als de aanvrager een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

 

naam

     

 

 

rechtsvorm

     

 

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

 

 

6.4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt, geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

 

voornaam

     

 

 

achternaam

     

 

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

 

 

                                               
 

 

 

 

 

7. Overzichtslijst van de bijlagen

 

 

7.1

Kruis de bijlagen aan die u bij dit formulier voegt.

 

 

 

 

 

bijlage A1: inplantingsplan

 

 

 

bijlage B20: vellen van bomen en terreinaanlegwerken

 

 

 

bijlage B22: verhardingen, infrastructuur en technische werken

 

 

 

bijlage B23: ontbossen

 

 

 

bijlage B25: aanstiplijst hemelwater

 

 

 

bijlage B26: verantwoordingsnota

 

 

 

bijlage B27.X: plannen stedenbouwkundige handelingen

 

 

 

bijlage B28c: bijstelling van algemene verkavelingsvoorschriften

 

 

 

bijlage B28d: bijstelling van specifieke verkavelingsvoorschriften

 

 

 

bijlage B28.X: plannen verkaveling

 

 

 

bijlage B29: bescheiden woonaanbod

 

 

 

bijlage B30: sloopopvolgingsplan

 

 

 

bijlage B32: archeologienota

 

 

 

bijlage B33: informatie onroerend erfgoed

 

 

 

bijlage B41: wegenwerken bij verkavelen

 

 

 

bijlage D1: definitief goedgekeurd milieueffectrapport

 

 

 

bijlage D2: ontwerp van milieueffectrapport

 

 

 

bijlage D3: verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en bewijs van verlening van ontheffing

 

 

 

bijlage D4: omgeving van het project

 

 

 

bijlage E1: effecten op mobiliteit

 

 

 

bijlage E1bis: mobiliteitsstudie

 

 

 

bijlage E2: effecten op de bodem

 

 

 

bijlage E3: effecten op het watersysteem

 

 

 

bijlage E3bis: hemelwaterstudie

 

 

 

bijlage E4: effecten op de luchtkwaliteit

 

 

 

bijlage E4bis: studie over de luchtkwaliteit en resultaten emissiemetingen

 

 

 

bijlage E4ter: fugitieve emissie

 

 

 

bijlage E4quater: stofrapport

 

 

 

bijlage E5: effecten van geluid of trillingen

 

 

 

bijlage E5bis: studie over geluid of trillingen

 

 

 

bijlage E6: effecten op biodiversiteit

 

 

 

bijlage E6bis: rapport voortoets

 

 

 

bijlage E6ter: passende beoordeling

 

 

 

bijlage E6quater: advies van het Agentschap voor Natuur en Bos

 

 

 

bijlage E6quinquies: document dat aantoont dat de aanvraag geen onvermijdbare of onherstelbare schade toebrengt aan de natuur in een VEN

 

 

 

bijlage E6sexies: toestemming voor afwijking van de wetgeving

 

 

 

bijlage E7: risico op zware ongevallen of rampen

 

 

 

bijlage E7bis: veiligheidsstudie

 

 

 

bijlage E7ter: advies van de brandweer

 

 

 

bijlage E8: effecten op beschermd landschap of onroerend erfgoed

 

 

 

bijlage E9: effecten van licht of straling

 

 

 

bijlage E10: effecten van de productie van afvalstoffen

 

 

 

bijlage E11: andere effecten

 

 

 

bijlage E12: cumulatieve effecten

 

 

 

bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks

 

 

 

bijlage F4: aanvraag van een gefaseerde omgevingsvergunning

 

 

bijlage G1: gegevens over de medeaanvrager

 

           
 

 

 

8. Ondertekening door de aanvrager

 

8.1

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld. Ik verklaar dat ik eigenaar ben van de in de aanvraag begrepen gronden, of door alle eigenaars van de in de aanvraag begrepen gronden gemachtigd ben om deze aanvraag in te dienen.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

 

 

BIJLAGE 7 (02/10/2023- ...)

 

 

 

Melding van stedenbouwkundige handelingen of de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit

OV-07-180905

 

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

 

Waarvoor dient dit formulier?

Met dit formulier kunt u een melding verrichten voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen.

Bij de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit kunt u met dit formulier een melding verrichten voor:

  • de exploitatie van een nieuwe ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 3;
  • een verandering van een al eerder gemelde ingedeelde inrichting of activiteit die na de verandering een ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 3 blijft;
  • de exploitatie van een niet-ingedeelde inrichting of activiteit die meldingsplichtig is geworden door een aanvulling of wijziging van de indelingslijst.

U kunt met dit formulier ook een melding verrichten voor combinaties van de bovenstaande mogelijkheden. 

De regelgeving bepaalt dat alle meldingen digitaal moeten worden ingediend.

In afwijking hierop mogen deze meldingen analoog of digitaal worden ingediend als deze met toepassing van de geldende taalwetgeving in het Frans mogen worden ingediend (in faciliteitengemeenten).

Als een melding digitaal moet worden ingediend (via www.omgevingsloket.be) dan moet het analoog formulier niet worden ingevuld.

Hoe vult u dit formulier in?

De melding bestaat uit:

  • een hoofdformulier: dit meldingsformulier;
  • een nevenformulier: de addenda.

Als de melding betrekking heeft op stedenbouwkundige handelingen op verschillende locaties, beantwoordt u de vragen van onderdeel 2, 5, 6, 8, 9 en 10 voor elke locatie.

Als de melding betrekking heeft op verschillende ingedeelde inrichtingen of activiteiten, beantwoordt u de vragen van onderdeel 3, 4, 5, 7, 8 en 11 voor elke ingedeelde inrichting of activiteit.

Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij het formulier moet voegen. Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.

 

Waar vindt u meer informatie over dit formulier?

Meer informatie over dit formulier vindt u in de toelichtingsbijlage. U kunt de toelichtingsbijlage downloaden op www.omgevingsloket.be.

 

Deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een of meer bestanden. Die bestanden kunnen zich bevinden bij de gemeente, bij de provincie, en ook bij de Vlaamse overheid. Ze worden gebruikt voor de behandeling van uw dossier. Ze kunnen ook gebruikt worden voor het opmaken van statistieken en voor wetenschappelijke doeleinden. U hebt het recht om uw gegevens in deze bestanden in te kijken en zo nodig de verbetering ervan aan te vragen.

 

 

 

 

1. Algemene projectgegevens

 

1.1

Vul de identificatiegegevens van het project in.

 

projectnaam

     

 

eigen referentie

     

 

1.2

Waarop heeft het project betrekking?

U kunt een of meer hokjes aankruisen. Als het project elementen bevat die onderworpen zijn aan verschillende meldingsplichten en die aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt de melding ingediend voor de aspecten in kwestie gezamenlijk

 

 

de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen. Vul hiervoor onderdeel 2 in.

 

 

de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit. Vul hiervoor onderdeel 3 in.

 

1.3

Teken het situeringsplan volgens de richtlijnen, vermeld in addendum A1, en voeg het als bijlage A1 bij dit formulier.

       

    

 

 

2. Gegevens van de stedenbouwkundige handelingen

 

 

U vult dit onderdeel in als uw aanvraag betrekking heeft op de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen.

 

2.1

Welke stedenbouwkundige handelingen wil u melden?

De stedenbouwkundige handelingen die gemeld kunnen worden zijn opgesomd in enerzijds de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en anderzijds het besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 16 juli 2010. De mogelijkheden worden hieronder bondig samengevat.

a)

 

ondergeschikte wooneenheid: het maken van een ondergeschikte wooneenheid in of bij een woning

 

 

 

 

zorgwonen: het maken van een ondergeschikte wooneenheid in of bij een woning. Zorgwonen betreft een vorm van wonen met het oog op : 

1) de huisvesting van ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is
2) de huisvesting van ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die zorgbehoevend is. Een zorgbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt voor een zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden, een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die behoefte heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven. De kinderen ten laste van de zorgbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen van het maximum van twee personen;
3) de huisvesting van van de zorgverlener als de personen, vermeld in punt 1) of 2), gehuisvest blijven in de hoofdwooneenheid,

De eigendom, of ten minste de blote eigendom, op enerzijds de hoofdwooneenheid en anderzijds de ondergeschikte wooneenheid, of de grond waarop die ondergeschikte wooneenheid tijdelijk wordt geplaatst, berust bij dezelfde titularis of titularissen.

 

Vul voor elk gebouw addendum B39 in en voeg het als bijlage B39 bij dit formulier.

 

 

 

de tijdelijke (maximaal 3 jaar per goed) creatie van een ondergeschikte wooneenheid binnen het bestaande bouwvolumen met het oog op het huisvesten van hetzij asielzoekers en vluchtelingen, hetzij burgers van wie de woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden (BVR artikel 5/1, §1).

Vul voor elk gebouw addendum B39 in en voeg het als bijlage B39 bij dit formulier.

b)

 

de beëindiging van het maken van een ondergeschikte wooneenheid

 

c)

 

handelingen met stabiliteitswerken, waarbij

  • noch een vergunningsplichtige functiewijziging wordt doorgevoerd, noch het aantal woongelegenheden wordt gewijzigd,
  • en het fysiek bouwvolume en bouwoppervlakte ongewijzigd blijven.

 

 

 

 

binnen in gebouwen (BVR artikel 2).

Vul voor elk gebouw addendum B17 in en voeg het als bijlage B17 bij dit formulier.

 

 

 

aan zijgevels, achtergevels en daken van gebouwen (BVR artikel 3).

Vul voor elk gebouw addendum B17 in en voeg het als bijlage B17 bij dit formulier.

d)

 

de oprichting van bijgebouwen die aangebouwd zijn aan de woning, waarbij

  • noch een vergunningsplichtige functiewijziging wordt doorgevoerd, noch het aantal woongelegenheden wordt gewijzigd,
  • en de totale oppervlakte van de bestaande en de op te richten aangebouwde bijgebouwen maximaal 40 vierkante meter bedraagt
  • en de gebouwen geplaatst worden in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 2 meter van de perceelsgrenzen
  • en de hoogte beperkt is tot 4 meter.



Ook mag, als het hoofdgebouw is opgetrokken op of tegen de perceelsgrens, het aangebouwde bijgebouw opgetrokken worden op of tegen de perceelsgrens, tegen een bestaand aanpalend gebouw, als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De bouwdiepte van het nieuw op te richten aangebouwde bijgebouw overschrijdt de bouwdiepte van het aanpalende gebouw niet. (BVR artikel 4).

Vul voor elk bijgebouw addendum B38 in en voeg het als bijlage B38 bij dit formulier.

 

e)

 

handelingen in zeehavengebied.

 

 

 

 

constructies (niet zijnde verhardingen of gebouwen) in zeehavengebied (BVR artikel 5, §1). Vul voor elke constructie addendum B35 in en voeg het als bijlage B35 bij dit formulier.

 

 

 

verhardingen in zeehavengebied (BVR artikel 5, §2). Vul voor elke verharding addendum B36 in en voeg het als bijlage B36 bij dit formulier.

 

 

 

gebouwen in zeehavengebied (BVR artikel 5, §3). Vul voor voor elk gebouw addendum B37 in en voeg het als bijlage B37 bij dit formulier.

           

 

f)

 

het tijdelijk plaatsen van verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt en het tijdelijk plaatsen van verplaatsbare constructies die aan deze bewoning aanverwante functies herbergen, door of in opdracht van de overheid, met het oog op het huisvesten van hetzij asielzoekers en vluchtelingen hetzij burgers wiens woning onbewoonbaar is geworden door onvoorziene omstandigheden (BVR artikel 5/2). Vul de volgende gegevens in.

 

 

     

m2 totale oppervlakte van de verplaatsbare constructies

 

 

     

aantal verplaatsbare constructies

 

g)

 

andere handelingen, die enkel meldingsplichtig zijn op grond van een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening

 

 

 

handelingen aan bijgebouwen. Vul addendum B18 in en voeg het als bijlage B18 bij dit formulier

 

 

niet overdekte lage constructies. Vul addendum B19 in en voeg het als bijlage B19 bij dit formulier

 

 

andere handelingen op en rond het gebouw. Dit kunnen onder meer zijn: de plaatsing van zonnepanelen of zonneboilers, schotelantennes, kleine windturbines, airco's, stacaravans of kleine tuinconstructies, of de opslag van materialen.Vul addendum B21 in en voeg het als bijlage B21 bij dit formulier

 

 

handelingen aan gevels en daken van gebouwen. Vul addendum B17 in en voeg het als bijlage B17 bij dit formulier

 

 

handelingen binnen in gebouwen. Vul addendum B17 in en voeg het als bijlage B17 bij dit formulier

 

 

vellen van bomen of reliëfwijzigingen. Vul addendum B20 in en voeg het als bijlage B20 bij dit formulier

 

2.2

Bent u al begonnen met de uitvoering van de stedenbouwkundige handelingen die u nu meldt?

 

 

 

Ja, er is geen proces-verbaal opgesteld.

 

 

 

Ja, er is een proces-verbaal opgesteld. Vul de gegevens in van het proces-verbaal.

 

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

 

opsteller

     

 

 

 

Ja, er is een rechterlijke uitspraak gedaan. Vul de gegevens in van de rechterlijke uitspraak.

 

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

 

opsteller

     

 

 

 

nee

 

 

2.3

Ga na of de voorziene stedenbouwkundige handelingen geen problemen met zich meebrengen op het vlak van waterhuishouding. 

Vul hiertoe addendum B25 in en voeg het als bijlage B25 bij dit formulier. 

 

2.4

Voeg de plannen en de documenten over de stedenbouwkundige handelingen bij dit formulier. Maak het dossier op volgens het van toepassing zijnde normenboek, dat de Vlaamse administratie ter beschikking stelt. Voeg de plannen en documenten als bijlage B27.X bij dit formulier, waarbij u de X invult overeenkomstig het normenboek.

 

                             

 

  

 

 

3. Gegevens van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

U vult dit onderdeel in voor de exploitatie van elke ingedeelde inrichting of activiteit waarop uw melding betrekking heeft.

 

3.1

Geef een korte, niet-technische omschrijving van het voorwerp van de melding in een document dat u als bijlage C1 bij dit formulier voegt.

 

3.2

Waar ligt de ingedeelde inrichting of activiteit, of waar is ze gepland?

Als de ingedeelde inrichting of activiteit geen adres heeft, beschrijft u de ligging in een document dat u als bijlage C2 bij dit formulier voegt. Het inrichtingsnummer hoeft u alleen in te vullen als de ingedeelde inrichting of activiteit al over een inrichtingsnummer beschikt.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

inrichtingsnummer

     

 

3.3

Kruis aan waarop de melding betrekking heeft.

 

 

de melding van een nieuwe ingedeelde inrichting of activiteit van klasse 3

 

 

de melding van een verandering van een al eerder gemelde ingedeelde inrichting of activiteit die na de verandering ingedeeld blijft als inrichting of activiteit van klasse 3

 

 

de melding van een niet-ingedeelde inrichting of activiteit die meldingsplichtig is geworden door aanvulling of wijziging van de indelingslijst

 

3.4

Welke indelingsrubrieken zijn van toepassing op de ingedeelde inrichting of activiteit?

Vul hiervoor de tabel, vermeld in addendum C4A, in. Voeg de tabel als bijlage C4 bij dit formulier.

 

3.5

Als de melding betrekking heeft op een of meer van de indelingsrubrieken en omschrijvingen uit de onderstaande tabel, voegt u de gegevens die gevraagd worden in het bijbehorende addendum, als bijlage bij dit formulier. U hoeft alleen de vragen te beantwoorden die gekenmerkt zijn met een 3.

Nummer de bijlagen zoals aangegeven in deel 8 van dit formulier.

 

 

indelingsrubriek

 

omschrijving van de inrichting of activiteit

 

addendum

 

2.2 of 2.3 of 2.4

 

verwerking van afvalstoffen

 

R2A

 

3

 

lozing van afvalwater en koelwater

 

R3

 

3.2 of 3.6.1

 

lozing van huishoudelijk afvalwater

 

R3A

 

3.4 of 3.6.3 of 3.6.6 of 3.6.7

 

lozing van bedrijfsafvalwater

 

R3B

 

9.8

 

pelsdieren

 

R9 en R9D

 

20.1.6

 

windturbines

 

R20.1.6

 

31

 

stationaire motoren

 

R43

 

43

 

stookinstallaties

 

R43

 

53

 

grondwaterwinning

 

R53

 

55

 

boringen

 

R55

 

3.6

Teken het uitvoeringsplan voor de ingedeelde inrichting of activiteit volgens de richtlijnen in addendum C8B. Voeg het uitvoeringsplan als bijlage C8B bij dit formulier.

 

3.7

Worden er stoffen vervaardigd of gebruikt die aan autorisatie of beperkingen volgens de REACH-Verordening onderworpen zijn?

 

 

ja. Vul addendum C9 in en voeg het als bijlage C9 bij dit formulier.

 

 

nee

 

3.8

Vraagt u een bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden uit de meldingsakte?

 

 

ja. Vul addendum Q1 in en voeg het als bijlage Q1 bij dit formulier.

 

 

nee

 

3.9

Vraagt u een bijstelling van de milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene of sectorale voorwaarden van titel II van het VLAREM?

U kunt de bijstelling alleen vragen als die mogelijkheid expliciet is opgenomen in het desbetreffende artikel.

 

 

ja. Vul addendum Q2 in en voeg het als bijlage Q2 bij dit formulier.

 

 

nee

                   

 

   

 

 

4. Relevante potentiële effecten van de melding op de omgeving (mens en milieu)

 

4.1

Als de melding betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, beschrijf dan de relevante potentiële effecten van de melding op de omgeving in een document dat u als bijlage E bij dit formulier voegt.

Er kunnen relevante potentiële effecten zijn op gebied van onder meer mobiliteit, bodem, watersysteem, luchtkwaliteit, geluid en trillingen, biodiversiteit, zware ongevallen of rampen, onroerend erfgoed, licht of stralingen en afvalstoffen. Mogelijk zijn er relevante cumulatieve effecten met andere projecten.

Geef ook aan welke milderende maatregelen genomen zullen worden om geen effecten te veroorzaken.

 

 

 

5. Gegevens over de procedure

 

5.1

Wilt u dat bepaalde gegevens uit de melding niet openbaar worden gemaakt?

Normalerwijze zijn alle stukken van een melding volledig openbaar.
Als u bepaalde gegevens die niet opgenomen zijn in een MER of OVR, niet openbaar wilt maken, voegt u een motivering bij dit formulier. De motivering moet bewijzen dat uw verzoek voldoet aan de uitzonderingsgronden op de openbaarheid, opgenomen in de artikelen II.34 en volgende van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.

 

 

ja. Neem die gegevens en de bijbehorende motivering op in een document dat u als bijlage F1 bij dit formulier voegt.

 

 

nee

 

5.2

Als er een dossiertaks betaald moet worden, voegt u het betalingsbewijs als bijlage F2 bij dit formulier.

 

5.3

 

Wilt u per e-mail gecontacteerd worden over de procedure?

De communicatie betreft onder meer het versturen van de aktename.

 

 

ja. Geef uw e-mailadres.

 

e-mailadres

     

 

 

nee. Vul uw adresgegevens in.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

   

 

 

 

6. Gegevens van de personen die betrokken zijn bij de stedenbouwkundige handelingen

 

6.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Neem de gegevens van eventuele medemelders op in addendum G1 en voeg het als bijlage G1 bij dit formulier.

 

 

De melder is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 6.2.

 

 

De melder is een rechtspersoon. Ga naar vraag 6.3.

 

6.2

Vul de gegevens in van de melder van de stedenbouwkundige handelingen.

Als de melder geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 6.5.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

6.3

Vul de gegevens in van de melder van de stedenbouwkundige handelingen.

Als de melder een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

6.4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

6.5

Vul de gegevens in van de contactpersoon voor informatie over de stedenbouwkundige handelingen.

U hoeft deze gegevens alleen in te vullen als het een andere persoon betreft dan de architect.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

6.6

Vul de gegevens in van de architect die belast is met de opmaak van de plannen.

U hoeft deze gegevens alleen in te vullen als voor de melding de medewerking van een architect vereist is. Neem de gegevens van eventuele medearchitecten op in addendum G2 en voeg het als bijlage G2 bij dit formulier. Als de architect een buitenlander is, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

6.7

Vul de gegevens in van de rechtspersoon waartoe de architect behoort.

U hoeft deze vraag alleen in te vullen als de architect dit formulier ondertekent in naam van een rechtspersoon. Als de architect behoort tot  een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

6.8

Vul de contactgegevens in van de architect.

Een kopie van de beslissing wordt gestuurd naar het adres dat u hieronder vermeldt.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

6.9

Vul de gegevens in van de architect die belast is met het toezicht.

U hoeft deze gegevens alleen in te vullen als voor de melding de medewerking van een architect vereist is en als de gegevens verschillen van de gegevens in vraag 6.6. Als de architect een buitenlander is, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

6.10

Vul de gegevens in van de rechtspersoon waartoe de architect die belast is met het toezicht, behoort.

Als de architect behoort tot  een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

                                                           
 

 

 

 

7. Gegevens van de personen die betrokken zijn bij de ingedeelde inrichting of activiteit

 

7.1

Kruis aan wat van toepassing is.

Als de exploitant dezelfde persoon is als de melder van stedenbouwkundige handelingen, moeten de gegevens die reeds bij onderdeel 6 zijn opgegeven, hieronder niet opnieuw worden ingevuld.

Als er mede-exploitanten zijn, voeg dan de gegevens die gevraagd worden in addendum H1 als bijlage H1 bij dit formulier.

 

 

De exploitant is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 7.2.

 

 

De exploitant is een rechtspersoon. Ga naar vraag 7.3.

 

7.2

Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 7.5.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

7.3

Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

Als de exploitant een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.

 

naam

     

 

rechtsvorm

     

 

ondernemingsnummer

    

.

   

.

   

 

 

7.4

Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.

Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

rijksregisternummer

     

 

   

 

  

 

 

7.5

Vul de contactgegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

straat en nummer

     

 

postnummer en gemeente

     

 

land

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

 

7.6

Vul de gegevens in van de contactpersoon voor informatie over de ingedeelde inrichting of activiteit.

 

aanspreektitel

 

de heer

 

mevrouw

 

voornaam

     

 

achternaam

     

 

functie

     

 

telefoon- of gsm-nummer

     

 

e-mailadres

     

                                 

 

 

 

 

8. Overzichtslijst van de bijlagen

 

 

 

8.1

Kruis de bijlagen aan die u bij dit formulier voegt.

 

 

bijlage A1: situeringsplan

 

 

 

bijlage B17: verbouwen van gevels en daken en inwendige renovatiewerken

 

 

 

bijlage B18: bijgebouwen

 

 

 

bijlage B19: niet-overdekte lage constructies bij een gebouw

 

 

 

bijlage B20: vellen van bomen en terreinaanlegwerken

 

 

 

bijlage B21: andere handelingen (vrijgesteld van de medewerking van een architect)

 

 

 

bijlage B25: hemelwater en oppervlaktewater

 

 

 

bijlage B27.X: plannen en documenten voor de stedenbouwkundige handelingen

 

 

 

bijlage B35: melding constructies in zeehavengebied

 

 

 

bijlage B36: melding verhardingen in zeehavengebied

 

 

 

bijlage B37: melding gebouwen in zeehavengebied

 

 

 

bijlage B38: melding bijgebouwen aangebouwd aan de woning

 

 

 

bijlage B39: melding ondergeschikte wooneenheid

 

 

 

bijlage C1: korte, niet-technische omschrijving van het voorwerp van de aanvraag

 

 

 

bijlage C2: ligging van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

 

bijlage C4: indelingsrubrieken van de ingedeelde inrichting of activiteit

 

 

 

bijlage C8B: uitvoeringsplan van een ingedeelde inrichting of activiteit die louter als klasse 3 is ingedeeld

 

 

 

bijlage C9: stoffen op de autorisatielijst of met gebruiksbeperkingen volgens REACH

 

 

 

bijlage E: beschrijving van potentiële effecten op de omgeving

 

 

 

bijlage F1: vertrouwelijke informatie

 

 

 

bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks

 

 

 

bijlage G1: gegevens over de medeaanvrager

 

 

 

bijlage G2: gegevens over de medearchitect die de plannen opmaakt

 

 

 

bijlage H1: gegevens van de mede-exploitant

 

 

 

bijlage I1: bewijs van inschrijving in bijzonder register

 

 

 

bijlage I2: beslissing van de gouverneur

 

 

 

bijlage Q1: bijstelling van de bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning of meldingsakte

 

 

 

bijlage Q2: bijstelling van de milieuvoorwaarden in afwijking van de algemene of sectorale voorwaarden van titel II van het VLAREM

 

 

 

bijlage R2A: verwerking van afvalstoffen

 

 

 

bijlage R3: lozing van afvalwater en koelwater

 

 

 

bijlage R3A: lozing van huishoudelijk afvalwater

 

 

 

bijlage R3B: lozing van bedrijfsafvalwater

 

 

 

bijlage R9: dieren

 

 

bijlage R9D: andere zoogdieren

 

 

 

bijlage R20.1.6: windturbines

 

 

 

bijlage R20.1.6bis: veiligheidsstudie

 

 

 

bijlage R20.1.6ter: geluidsstudie

 

 

 

bijlage R20.1.6quater: veiligheidsinformatieplan windturbines

 

 

 

bijlage R43: stookinstallaties

 

 

 

bijlage R53: grondwaterwinningen

 

 

 

bijlage R55: boringen

 

  

 

 

 

9. Ondertekening door de melder van de stedenbouwkundige handelingen

 

9.1

Vul de onderstaande verklaring in.

U hoeft de onderstaande verklaring alleen in te vullen als er stedenbouwkundige handelingen gemeld worden.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

 

 

 

10. Ondertekening door de architect voor de stedenbouwkundige handelingen

 

10.1

Kruis aan wat van toepassing is.

U hoeft de onderstaande verklaring alleen in te vullen als er stedenbouwkundige handelingen gemeld worden en voor die handelingen de medewerking van een architect vereist is.

 

 

Ik zet op dit formulier het visum van de bevoegde raad van de Orde van Architecten. Dat visum bewijst dat ik ingeschreven ben in een tabel van de Orde van Architecten of in de lijst van de stagiairs, en dat ik gerechtigd ben om het beroep van architect uit te oefenen.

 

 

Ik voeg bij dit formulier als bijlage I1 het bewijs van inschrijving in het bijzonder register van de provinciale raad van de Orde van Architecten, vermeld in artikel 8, tweede en derde lid, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten.

 

 

Ik voeg bij dit formulier als bijlage I2 de beslissing van de gouverneur, vermeld in artikel 4, tweede lid, van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect.

 

10.2

Vul de onderstaande verklaring in.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

 

Zet in het vak hiernaast eventueel het visum van de Orde van Architecten.

 

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

 

voor- en achternaam

     

 

                     

 

 

 

11. Ondertekening door de exploitant bij de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit

 

11.1

Vul de onderstaande verklaring in.

U hoeft deze verklaring alleen in te vullen als u de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit meldt. Als de exploitant dezelfde persoon is als de aanvrager, vermeld in vraag 9.1, hoeft u deze verklaring niet in te vullen.

 

Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.

 

datum

dag

  

maand

  

jaar

    

 

 

handtekening

     

 

voor- en achternaam

     

                   

 

 

BIJLAGE 8 (23/02/2017- ...)

Bijlage 8

Bijlage 8

BIJLAGE 9 (23/02/2017- ...)

Bijlage 9

BIJLAGE 10 (23/02/2017- ...)

Bijlage 10

BIJLAGE 11 (23/02/2017- ...)

Bijlage 11

BIJLAGE 12 (23/02/2017- ...)

Bijlage 12

BIJLAGE 13 (23/02/2017- ...)

Bijlage 13

BIJLAGE 14 (23/02/2017- ...)

Bijlage 14

BIJLAGE 15 (23/02/2017- ...)

Bijlage 15

BIJLAGE 16 (23/02/2017- ...)

Bijlage 16

BIJLAGE 17 (23/02/2017- ...)

Bijlage 17

BIJLAGE 18 (23/02/2017- ...)

Bijlage 18

BIJLAGE 19 (02/10/2023- ...)



 

  Mededeling met de vraag tot omzetting van een milieuvergunning, die werd verleend voor een termijn van twintig jaar, naar een omgevingsvergunning van onbepaalde duur OV-19-210924
  /////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
  Waarvoor dient dit formulier?
Met dit formulier kunt u een mededeling indienen met de vraag tot het omzetten van een milieuvergunning ,die werd verleend voor een termijn van twintig jaar, naar een omgevingsvergunning met van onbepaalde duur.
De mededeling met de vraag tot omzetting kan alleen ingediend worden tussen de 48e en de 36e maand voor het verstrijken van de milieuvergunning.

Hoe vult u dit formulier in?
De aanvraag bestaat uit:
  • een hoofdformulier: dit aanvraagformulier;
  • een nevenformulier: de addenda.
Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij uw aanvraag moet voegen. Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.

Waar vindt u meer informatie over dit formulier?
Meer informatie over dit formulier vindt u in de toelichtingsbijlage. U kunt de toelichtingsbijlage downloaden op www.omgevingsloket.be.

Deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een of meer bestanden. Die bestanden kunnen zich bevinden bij de gemeente, bij de provincie, en ook bij de Vlaamse overheid. Ze worden gebruikt voor de behandeling van uw dossier. Ze kunnen ook gebruikt worden voor het opmaken van statistieken en voor wetenschappelijke doeleinden. U hebt het recht om uw gegevens in deze bestanden in te kijken en zo nodig de verbetering ervan aan te vragen.
 
 
 
 

1. Algemene gegevens

 
1.1 Vul de identificatiegegevens van de mededeling met vraag tot omzetting in.
  naam omzetting      
  eigen referentie      
 
1.2 Op welke datum verstrijkt de milieuvergunning waarvoor u een mededeling met vraag tot omzetting indient?
  datum dag    maand    jaar       


 
 
 

2. Gegevens van de ingedeelde inrichting of activiteit

 
2.1 Waar ligt de ingedeelde inrichting of activiteit, of waar is ze gepland?
Als de ingedeelde inrichting of activiteit geen adres heeft, beschrijft u de ligging in een document dat u als bijlage C2 bij dit formulier voegt. Het inrichtingsnummer hoeft u alleen in te vullen als de ingedeelde inrichting of activiteit al over een inrichtingsnummer beschikt.
  straat en nummer      
  postnummer en gemeente      
  inrichtingsnummer      
 
2.2 Teken het situeringsplan volgens de richtlijnen, vermeld in addendum A1, en voeg het als bijlage A1 bij dit formulier.
 
2.3 Vul de tabel, zoals weergegeven in addendum C4B, in om aan te geven welke indelingsrubrieken van toepassing zijn op de ingedeelde inrichting of activiteit. Voeg de tabel als bijlage C4 bij dit formulier.
 
2.4 Als de mededeling tot omzetting betrekking heeft op een of meer van de indelingsrubrieken en omschrijvingen uit de onderstaande tabel, voegt u de gegevens die gevraagd worden in het bijbehorende addendum, als bijlage bij dit formulier. U hoeft hiervoor alleen rekening te houden met die actuele indelingsrubrieken die in tabel C4 gekenmerkt zijn met de aard ‘omzetting’. U hoeft alleen de vragen te beantwoorden die gekenmerkt zijn met een O. Voor de klasse 3-onderdelen van een ingedeelde inrichting of activiteit hoeft u alleen de vragen van de addenda te beantwoorden die gekenmerkt zijn met zowel een O als een 3.
Nummer de bijlagen zoals aangegeven in deel 7 van dit formulier.
 
  indelingsrubriek   omschrijving van de inrichting of activiteit   addendum  
  2.2 of 2.3 of 2.4   verwerking van afvalstoffen   R2A  
  3   lozing van afvalwater en koelwater   R3  
  3.2 of 3.6.1   lozing van huishoudelijk afvalwater   R3A  
  3.4 of 3.6.3 of 3.6.6 of 3.6.7   lozing van bedrijfsafvalwater   R3B  
  3.6.4   behandeling van afvalwater via openbare riolen en/of collectoren   R3.6.4  
  9.3, 9.5.a)1.1°, 9.5.a)2.1°, 9.5.b)1.1°, 9.5.b)2.1°, 9.5.c)1.1° of 9.5.c)2.1°   pluimvee   R9 en R9A  
  9.4.1, 9.5.a)1.2°, 9.5.a)2.2°, 9.5.b)1.2°, 9.5.b)2.2°, 9.5.c)1.2° of 9.5.c)2.2°   varkens   R9 en R9B  
  9.4.2, 9.4.3, 9.5.a)1.3°, 9.5.a)2.3°, 9.5.b)1.3°, 9.5.b)2.3°, 9.5.c)1.3°, 9.5.c)2.3°, 9.5.a)1.4°, 9.5.a)2.4°, 9.5.b)1.4°, 9.5.b)2.4°, 9.5.c)1.4° of 9.5.c)2.4°   mestkalveren, grote zoogdieren   R9 en R9C  
  9.6, 9.7 of 9.8   kleine herkauwers, kleine zoogdieren, pelsdieren   R9 en R9D  
  16.4   lpg-station   R16.4  
  20.1.6   windturbines   R20.1.6  
  28.3   mestverwerking   R28.3  
  31   stationaire motoren   R43  
  43   stookinstallaties   R43  
  52.1.1.1, 52.1.1.2, 52.2.1 of 52.2.2   indirecte lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen   R3  
  53   grondwaterwinning   R53  
  54   kunstmatige aanvulling van grondwater   R54  
  55   boringen   R55  
  60   opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten   R60  
 
2.5 Teken de specifieke plannen voor de ingedeelde inrichting of activiteit volgens de richtlijnen in addendum C8A. Voeg ze als bijlage C8A bij dit formulier.
 
2.6 Worden er stoffen vervaardigd of gebruikt die aan autorisatie of beperkingen volgens de REACH-verordening onderworpen zijn?
    ja. Vul addendum C9 in en voeg het als bijlage C9 bij dit formulier.
    nee
 
2.7 Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum C14 als bijlage C14 bij dit formulier om een overzicht te geven van de voor de ingedeelde inrichting of activiteit geacteerde meldingen, de actueel geldende milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen. U hoeft bijlage C14 alleen bij dit formulier te voegen als er nog geen omgevingsvergunning voor de exploitatie of verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit is verkregen.
                 


 
   
 

3. Gegevens van de MER-plicht

   
  U hoeft dit onderdeel niet in te vullen als de mededeling tot omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.  
   
3.1 Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (milieueffectrapport)?  
    ja. Op welke rubrieken van bijlage I van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?
 
 
         
    nee. Ga naar vraag 3.5.  
   
3.2 Heeft de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage het milieueffectrapport al definitief goedgekeurd?  
    ja. Voeg het defintief goedgekeurd milieueffectrapport en de definitieve goedkeuringsbeslissing als bijlage D1 bij het formulier.Als u de vragen van onderdeel 4, en eventueel onderdeel 2, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de specifieke analyse en evaluatie in het definitief goedgekeurd milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het definitief goedgekeurd milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.
Ga naar vraag 3.4.
 
    nee. Ga naar vraag 3.3.  
   
3.3 Heeft de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage het ontwerp van milieueffectrapport al voorlopig goed- of afgekeurd?  
    ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en de voorlopige goed-of afkeuring als bijlage D2 bij het formulier.
Als u de vragen van onderdeel 4, en eventueel onderdeel 2, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de specifieke analyse en evaluatie in het ontwerp van milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het ontwerp van milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.
Ga naar vraag 3.4.
 
    nee. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport en bijhorende beslissing van de de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage over de aanmelding als bijlage D2 bij het formulier.
Als u de vragen van onderdeel 4, en eventueel onderdeel 2, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de specifieke analyse en evaluatie in het ontwerp van milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het ontwerp van milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.
Ga naar vraag 3.4.
 
   
3.4 Beschikt u over de beslissing van de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage om bepaalde gegevens van het milieueffectrapport te onttrekken aan de openbaarheid overeenkomstig artikel 4.3.8, §1, van het DABM?
Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar onderdeel 4.
 
    ja. Wat is de datum van deze beslissing?
Neem de confidentiële gegevens op in een document dat u als bijlage F1 bij dit formulier voegt.
 
  dag    maand    jaar       
    nee  
   
3.5 Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting)?  
    ja. Op welke rubrieken van bijlage II van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?
Als de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage een ontheffing heeft verleend, voegt u het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting, samen met het bewijs dat de ontheffing is verleend door de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage, als bijlage D3 bij dit formulier. Als u de vragen van onderdeel 4, en eventueel onderdeel 2, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de analyse en evaluatie in het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting.
Als de administratie bevoegd voor veiligheids- en milieueffectrapportage geen ontheffing heeft verleend, voegt u het ontwerp van milieueffectrapport als bijlage D2 bij dit formulier. Als u de vragen van onderdeel 4, en eventueel onderdeel 2, beantwoordt, kunt u verwijzen naar de analyse en evaluatie in het ontwerp van milieueffectrapport. Geef daarbij duidelijk aan welke milderende maatregelen uit het milieueffectrapport effectief uitgevoerd zullen worden.
Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar onderdeel 4. Beantwoord ook vraag 3.2, 3.3 en 3.4.
 
         
    nee. Ga naar vraag 3.6.  
   
3.6 Heeft de aanvraag betrekking op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening)?  
    ja. Op welke rubrieken van bijlage III van het vermelde besluit heeft de aanvraag betrekking?
Vul addendum D4 in om de ligging van het project ten opzichte van de vermelde gebieden te beschrijven. Voeg het als bijlage D4 bij dit formulier.
Maak een project-MER-screeningsnota door de vragen in onderdeel 4 te beantwoorden. Motiveer voor elk effect in de desbetreffende bijlage waarom de te verwachten effecten volgens u niet aanzienlijk zijn.
Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 3.7.
 
         
    nee. Ga naar vraag 4.1  
   
3.7 Zijn er aanzienlijke effecten te verwachten?
Baseer u hiervoor op uw antwoorden uit onderdeel 4.
 
    ja. Voeg het ontwerp van milieueffectrapport als bijlage D2 bij dit formulier. Beantwoord ook vraag 3.2, 3.3 en 3.4.  
    nee. Op basis van de kenmerken van het project, de omgeving en de analyse van de effecten van de aanvraag op de omgeving (onderdeel 5) zijn er geen aanzienlijke effecten te verwachten.  
                   



 
 
 

4. Relevante potentiële effecten van de aanvraag op de omgeving (mens en milieu)

 
  U hoeft deze vraag alleen te beantwoorden als de mededeling tot omzetting betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage.
U hoeft dit onderdeel niet in te vullen als de mededeling tot omzetting betrekking heeft op activiteiten die geen fysieke ingrepen in het leefmilieu tot gevolg hebben.
Kruis per aspect alleen ‘nee’ aan als er geen milderende maatregelen genomen hoeven te worden om geen relevant effect te veroorzaken op dit aspect. Beoordeel ook de relevante effecten tijdens de bouw- of installatiefase.
U hoeft alleen de vragen te beantwoorden die gekenmerkt zijn met een O in de desbetreffende addenda.
Hou bij de bespreking van de maatregelen om de potentiële effecten te milderen rekening met de beste beschikbare technieken (BBT).
Bij het invullen van de onderstaande vragen moet er rekening behouden worden met de elementen van bijlage II van het DABM.
 
4.1 Heeft de aanvraag relevante potentiële effecten op de mobiliteit?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E1 als bijlage E1 bij dit formulier.
    nee
 
4.2 Heeft de aanvraag relevante potentiële effecten op de bodem?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E2 als bijlage E2 bij dit formulier.
    nee
 
4.3 Heeft de aanvraag relevante potentiële effecten op het watersysteem?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E3 als bijlage E3 bij dit formulier. Bij aanvragen voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten die betrekking hebben op indelingsrubriek 3, 53, 54, 55 en 56, worden bijkomend de potentiële effecten van die inrichtingen of activiteiten op het watersysteem besproken in de bijlagen die volgens vraag 2.4 bij dit formulier gevoegd moeten worden.
    nee
 
4.4 Heeft de aanvraag relevante potentiële effecten op de luchtkwaliteit?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E4 als bijlage E4 bij dit formulier.
    nee
 
4.5 Zijn er relevante potentiële effecten van geluid of trillingen ten gevolge van de aanvraag?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E5 als bijlage E5 bij dit formulier.
    nee
 
4.6 Heeft de aanvraag relevante potentiële effecten op biodiversiteit?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E6 als bijlage E6 bij dit formulier.
    nee
 
4.7 Heeft de aanvraag een relevant risico op zware ongevallen of rampen?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E7 als bijlage E7 bij dit formulier.
    nee
 
4.8 Heeft de aanvraag relevante potentiële effecten op onroerend erfgoed?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E8 als bijlage E8 bij dit formulier.
    nee
 
4.9 Zijn er relevante potentiële effecten van licht of straling ten gevolge van de aanvraag?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E9 als bijlage E9 bij dit formulier.
    nee
 
4.10 Zijn er relevante potentiële effecten van de productie van afvalstoffen ten gevolge van de aanvraag andere dan deze ten gevolge van opslag en verwerking?
U moet deze vraag alleen beantwoorden als de aanvraag betrekking heeft op een project als vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten, onderworpen aan milieueffectrapportage (project-MER-screening).
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E10 als bijlage E10 bij dit formulier.
    nee
 
4.11 Heeft de aanvraag mogelijk nog andere relevante effecten?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E11 als bijlage E11 bij dit formulier.
    nee
 
4.12 Zijn er door de relatie met andere projecten relevante cumulatieve effecten te verwachten?
    ja. Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum E12 als bijlage E12 bij dit formulier.
    nee
 
         



 
 
 

5. Gegevens over de procedure

 
5.1 Wilt u dat bepaalde gegevens van de mededeling met vraag tot omzetting niet openbaar worden gemaakt?
Als u bepaalde gegevens niet openbaar wilt maken, voegt u een motivering bij dit formulier.
    ja. Neem die gegevens en de bijbehorende motivering op in een document dat u als bijlage F1 bij dit formulier voegt.
    nee
 
5.2 Als er een dossiertaks betaald moet worden, voegt u het betalingsbewijs als bijlage F2 bij dit formulier.
 
5.3 Heeft de aanvraag betrekking op een Vlaams of een provinciaal project?
De lijsten waarin is opgenomen of een project Vlaams of provinciaal is, vindt u op www.omgevingsloket.be.
    een Vlaams project of een onderdeel ervan. Welke rubrieken van de lijst van Vlaamse projecten zijn van toepassing?
       
    een provinciaal project dat geen Vlaams project of een onderdeel ervan is. Welke rubrieken van de lijst van provinciale projecten zijn van toepassing?
       
    noch een Vlaams project, noch een provinciaal project, noch een onderdeel ervan
 
5.4 Wilt u per e-mail gecontacteerd worden over de procedure?
De communicatie betreft onder meer het versturen van de beslissing.
    ja. Geef uw e-mailadres.
       
    nee. Vul uw adresgegevens in.
  straat en nummer      
  postnummer en gemeente      
  land      
 
         



 
 
 

6. Gegevens van de personen die betrokken zijn bij de ingedeelde inrichting of activiteit

 
6.1 Kruis aan wat van toepassing is.
Neem de gegevens van eventuele mede-exploitanten op in addendum H1 en voeg het als bijlage H1 bij dit formulier.
    De exploitant is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 6.2.
    De exploitant is een rechtspersoon. Ga naar vraag 6.3.
 
6.2 Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Als de exploitant geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 6.5.
  aanspreektitel   de heer   mevrouw
  voornaam      
  achternaam      
  rijksregisternummer                   
 
6.3 Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Als de exploitant een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.
  naam      
  rechtsvorm      
  ondernemingsnummer      .     .      
 
6.4 Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.
Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.
  aanspreektitel   de heer   mevrouw
  voornaam      
  achternaam      
  rijksregisternummer                   
 
6.5 Vul de contactgegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.
  straat en nummer      
  postnummer en gemeente      
  land      
  telefoon- of gsm-nummer      
  e-mailadres      
 
6.6 Vul de gegevens in van de contactpersoon voor informatie over de ingedeelde inrichting of activiteit.
  aanspreektitel   de heer   mevrouw
  voornaam      
  achternaam      
  functie      
  telefoon- of gsm-nummer      
  e-mailadres      
 
6.7 Vul de gegevens in van de milieucoördinator als die vereist is.
  aanspreektitel   de heer   mevrouw  
  voornaam      
  achternaam      
  telefoon- of gsm-nummer      
  e-mailadres      
  erkenningsnummer      
                                           
 
   
 

7. Overzichtslijst van de bijlagen

   
7.1 Kruis de bijlagen aan die u bij dit formulier voegt.  
    bijlage A1: situeringsplan  
    bijlage C2: ligging van de ingedeelde inrichting of activiteit  
    bijlage C4: indelingsrubrieken van de ingedeelde inrichting of activiteit  
    bijlage C8A: specifieke plannen voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten  
    bijlage C9: stoffen op de autorisatielijst of met gebruiksbeperkingen volgens REACH  
    bijlage C14: overzicht van de geacteerde meldingen, de actuele milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen  
    bijlage D1: definitief goedgekeurd milieueffectrapport
    bijlage D2: ontwerp van milieueffectrapport
    bijlage D3: verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en bewijs van verlening van ontheffing
    bijlage D4: omgeving van het project
    bijlage E1: effecten op mobiliteit
    bijlage E2: effecten op de bodem
    bijlage E3: effecten op het watersysteem
    bijlage E4: effecten op de luchtkwaliteit
    bijlage E5: effecten van geluid of trillingen
    bijlage E6: effecten op biodiversiteit
    bijlage E7: risico op zware ongevallen of rampen
    bijlage E8: effecten op onroerend erfgoed
    bijlage E9: effecten van licht of straling
    bijlage E10: effecten van de productie van afvalstoffen
    bijlage E11: andere effecten
    bijlage E12: cumulatieve effecten
    bjilage F1: vertrouwelijke informatie  
    bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks  
    bijlage H1: gegevens van de mede-exploitant  
    bijlage R2A: verwerking van afvalstoffen
    bijlage R3: lozing van afvalwater en koelwater
    bijlage R3A: lozing van huishoudelijk afvalwater
    bijlage R3B: lozing van bedrijfsafvalwater
    bijlage R3.6.4: behandeling van stedelijk afvalwater, aangevoerd via openbare riolen of collectoren
    bijlage R9: dieren
    bijlage R9A: pluimvee
    bijlage R9B: varkens
    bijlage R9C: grote zoogdieren
    bijlage R9D: andere zoogdieren
    bijlage R16.4: lpg-stations
    bijlage R20.1.6: windturbines
    bijlage R28.3: mestverwerking
    bijlage R43: stookinstallaties
    bijlage R53: grondwaterwinningen
    bijlage R54: kunstmatige aanvulling van grondwater
    bijlage R55: boringen
    bijlage R60: geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers


 
 
 

8. Ondertekening door de exploitant

 
8.1 Vul de onderstaande verklaring in.
  Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.
  datum dag    maand    jaar       
  handtekening      
  voor- en achternaam      
                   



 

BIJLAGE 20 (24/09/2021- ...)

 

  Melding van de stopzetting of het verval van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit of van een deel ervan OV-20-210924
  /////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
  Waarvoor dient dit formulier?
U kunt met dit formulier een melding indienen van:
- de vrijwillige gedeeltelijke of gehele definitieve stopzetting van de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit
- het gehele of gedeeltelijke verval van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit

Hoe vult u dit formulier in?
De aanvraag bestaat uit:
  • een hoofdformulier: dit aanvraagformulier;
  • een nevenformulier: de addenda.
Bij sommige vragen wordt u doorverwezen naar addenda waar u een vraag moet beantwoorden of waar u gedetailleerde informatie krijgt over documenten die u bij uw aanvraag moet voegen. Als het omgevingsloket bij specifieke vragen alleen de mogelijkheid biedt om gestructureerde velden in te vullen, bent u verplicht die velden in te vullen. U mag die informatie niet elders opladen.

Waar vindt u meer informatie over dit formulier?
Meer informatie over dit formulier vindt u in de toelichtingsbijlage. U kunt de toelichtingsbijlage downloaden op www.omgevingsloket.be.

Deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een of meer bestanden. Die bestanden kunnen zich bevinden bij de gemeente, bij de provincie, en ook bij de Vlaamse overheid. Ze worden gebruikt voor de behandeling van uw dossier. Ze kunnen ook gebruikt worden voor het opmaken van statistieken en voor wetenschappelijke doeleinden. U hebt het recht om uw gegevens in deze bestanden in te kijken en zo nodig de verbetering ervan aan te vragen.
 

 
 

1. Algemene gegevens

 
1.1 Vul de identificatiegegevens van de melding van verval of stopzetting in.
  naam van de melding      
  eigen referentie      
 
1.2 Kruis aan waarop de melding betrekking heeft.
    de gehele stopzetting van een ingedeelde inrichting of activiteit. Vul hiervoor onderdeel 2 in.
    de gedeeltelijke stopzetting van een ingedeelde inrichting of activiteit. Vul hiervoor onderdeel 3 in.
    het verval van de vergunning die betrekking heeft op de gehele ingedeelde inrichting of activiteit Vul hiervoor onderdeel 2 in.
    het verval van een gedeelte van de vergunning van een ingedeelde inrichting of activiteit. Vul hiervoor onderdeel 3 in.
       


 
 
 

2. Gegevens van de ingedeelde inrichting of activiteit die geheel wordt stopgezet of waarvan de vergunning integraal vervallen is

 
2.1 Beschikt de ingedeelde inrichting of activiteit of er een inrichtingsnummer?
    ja. Ga naar vraag 2.2.
    nee. Ga naar vraag 2.3.
 
2.2 Wat is het inrichtingsnummer?
  inrichtingsnummer      
 
2.3 Waar ligt de ingedeelde inrichting of activiteit?
Als de ingedeelde inrichting of activiteit geen adres heeft, beschrijft u de ligging in een document dat u als bijlage C2 bij dit formulier voegt.
Ga daarna naar vraag 2.4.
  straat en nummer      
  postnummer en gemeente      
 
2.4 Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum C14 als bijlage C14 bij dit formulier om een overzicht te geven van de voor de ingedeelde inrichting of activiteit geacteerde meldingen, de actueel geldende milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen. U hoeft bijlage C14 alleen bij dit formulier te voegen als er nog geen omgevingsvergunning voor de exploitatie of verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit is verkregen.
       

   
 

3. Gegevens van de ingedeelde inrichting of activiteit die gedeeltelijk wordt stopgezet of waarvan de vergunning gedeeltelijk vervallen is

 
   
3.1 Waar ligt de ingedeelde inrichting of activiteit?
Als de ingedeelde inrichting of activiteit geen adres heeft, beschrijft u de ligging in een document dat u als bijlage C2 bij dit formulier voegt. Het inrichtingsnummer hoeft u alleen in te vullen als de ingedeelde inrichting of activiteit al over een inrichtingsnummer beschikt.
 
  straat en nummer        
  postnummer en gemeente        
  inrichtingsnummer        
   
3.2 Teken het situeringsplan volgens de richtlijnen, vermeld in addendum A1, en voeg het als bijlage A1 bij dit formulier.  
   
3.3 Vul de tabel, zoals weergegeven in addendum C4E, in om aan te geven welke indelingsrubrieken van toepassing zijn op de ingedeelde inrichting of activiteit. Voeg de tabel als bijlage C4 bij dit formulier.  
   
3.4 Als de melding betrekking heeft op een of meer van de indelingsrubrieken en omschrijvingen uit de onderstaande tabel, voegt u de gegevens die gevraagd worden in het bijbehorende addendum, als bijlage bij dit formulier. U hoeft hiervoor alleen rekening te houden met die actuele indelingsrubrieken die in tabel C4 gekenmerkt zijn met de aard ‘gedeeltelijke stopzetting’ of ‘gedeeltelijk verval’. U hoeft alleen de vragen van de addenda te beantwoorden die gekenmerkt zijn met een O. Voor de klasse 3-onderdelen van een ingedeelde inrichting of activiteit hoeft u alleen de vragen van de addenda te beantwoorden die gekenmerkt zijn met zowel een O als een 3.
Nummer de bijlagen zoals aangegeven in deel 6 van dit formulier.
 
   
  indelingsrubriek   omschrijving van de inrichting of activiteit   addendum  
  2.2 of 2.3 of 2.4   verwerking van afvalstoffen   R2A  
  3   lozing van afvalwater en koelwater   R3  
  3.2 of 3.6.1   lozing van huishoudelijk afvalwater   R3A  
  3.4 of 3.6.3 of 3.6.6 of 3.6.7   lozing van bedrijfsafvalwater   R3B  
  3.6.4   behandeling van afvalwater via openbare riolen en/of collectoren   R3.6.4  
  9.3, 9.5.a)1.1°, 9.5.a)2.1°, 9.5.b)1.1°, 9.5.b)2.1°, 9.5.c)1.1° of 9.5.c)2.1°   pluimvee   R9 en R9A  
  9.4.1, 9.5.a)1.2°, 9.5.a)2.2°, 9.5.b)1.2°, 9.5.b)2.2°, 9.5.c)1.2° of 9.5.c)2.2°   varkens   R9 en R9B  
  9.4.2, 9.4.3, 9.5.a)1.3°, 9.5.a)2.3°, 9.5.b)1.3°, 9.5.b)2.3°, 9.5.c)1.3°, 9.5.c)2.3°, 9.5.a)1.4°, 9.5.a)2.4°, 9.5.b)1.4°, 9.5.b)2.4°, 9.5.c)1.4° of 9.5.c)2.4°   mestkalveren, grote zoogdieren   R9 en R9C  
  9.6, 9.7 of 9.8   kleine herkauwers, kleine zoogdieren, pelsdieren   R9 en R9D  
  16.4   lpg-station   R16.4  
  20.1.6   windturbines   R20.1.6  
  28.3   mestverwerking   R28.3  
  31   stationaire motoren   R43  
  43   stookinstallaties   R43  
  52.1.1.1, 52.1.1.2, 52.2.1 of 52.2.2   indirecte lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen   R3
  53   grondwaterwinning   R53  
  54   kunstmatige aanvulling van grondwater   R54  
  55   boringen   R55  
  60   opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten   R60  
   
3.5 Voeg de gegevens die gevraagd worden in addendum C14 als bijlage C14 bij dit formulier om een overzicht te geven van de voor de ingedeelde inrichting of activiteit geacteerde meldingen, de actueel geldende milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen. U hoeft bijlage C14 alleen bij dit formulier te voegen als er nog geen omgevingsvergunning voor de exploitatie of verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit is verkregen.  
                     

 
 

4. Gegevens over de procedure

 
4.1 Als er een dossiertaks betaald moet worden, voegt u het betalingsbewijs als bijlage F2 bij dit formulier.
 
4.2 Welke vergunningverlenende overheid heeft de laatste vergunningsbeslissing genomen over de ingedeelde inrichting of activiteit?
De melding moet bij die vergunningverlenende overheid ingediend worden.
       
 
4.3 Heeft de melding betrekking op een Vlaams of een provinciaal project?
De lijsten waarin is opgenomen of een project Vlaams of provinciaal is, vindt u op www.omgevingsloket.be.
    een Vlaams project of een onderdeel ervan. Welke rubrieken van de lijst van Vlaamse projecten zijn van toepassing?
       
    een provinciaal project dat geen Vlaams project of een onderdeel ervan is. Welke rubrieken van de lijst van provinciale projecten zijn van toepassing?
       
    noch een Vlaams project, noch een provinciaal project, noch een onderdeel ervan
 
4.4 Wilt u per e-mail gecontacteerd worden over de procedure?
De communicatie betreft onder meer het versturen van de beslissing.
    ja. Geef uw e-mailadres.
         
    nee. Vul uw adresgegevens in.
  straat en nummer      
  postnummer en gemeente      
  land      
   
           



 
 
 

5. Gegevens van de exploitant

 
5.1 Kruis aan wat van toepassing is.
Neem de gegevens van eventuele mede-exploitanten op in addendum H1 en voeg het als bijlage H1 bij dit formulier.
    De exploitant is een natuurlijk persoon. Ga naar vraag 5.2.
    De exploitant is een rechtspersoon. Ga naar vraag 5.3.
 
5.2 Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Als de exploitant geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen. Als u deze vraag beantwoord hebt, gaat u naar vraag 5.5.
  aanspreektitel   de heer   mevrouw
  voornaam      
  achternaam      
  rijksregisternummer                   
 
5.3 Vul de gegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.
Als de exploitant een buitenlandse onderneming of een onderneming in oprichting is, hoeft u het ondernemingsnummer niet in te vullen.
  naam      
  rechtsvorm      
  ondernemingsnummer      .     .      
 
5.4 Vul de gegevens in van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt.
Als de persoon die voor de rechtspersoon optreedt geen rijksregisternummer heeft, hoeft u het rijksregisternummer niet in te vullen.
  aanspreektitel   de heer   mevrouw
  voornaam      
  achternaam      
  rijksregisternummer                   
 
5.5 Vul de contactgegevens in van de exploitant van de ingedeelde inrichting of activiteit.
  straat en nummer      
  postnummer en gemeente      
  land      
  telefoon- of gsm-nummer      
  e-mailadres      
 
5.6 Vul de gegevens in van de contactpersoon voor informatie over de ingedeelde inrichting of activiteit.
  aanspreektitel   de heer   mevrouw
  voornaam      
  achternaam      
  functie      
  telefoon- of gsm-nummer      
  e-mailadres      
                                   

   
 

6. Overzichtslijst van de bijlagen

   
 

Bijlagen bij de melding van de gehele stopzetting van de ingedeelde inrichting of activiteit of de melding van het verval van de integrale vergunning

   
6.1 Kruis de bijlagen aan die u als bij dit formulier voegt.  
    bijlage C2: ligging van de ingedeelde inrichting of activiteit  
    bijlage C14: overzicht van de geacteerde meldingen, de actuele milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen  
    bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks  
    bijlage H1: gegevens van de mede-exploitant  
   
 

Bijlagen bij de melding van de gedeeltelijke stopzetting van de ingedeelde inrichting of activiteit of de melding van het verval van een deel van de vergunning

   
6.2 Kruis de bijlagen aan die u bij dit formulier voegt.  
  bijlage A1: situeringsplan  
    bijlage C2: ligging van de ingedeelde inrichting of activiteit  
    bijlage C4: indelingsrubrieken van de ingedeelde inrichting of activiteit  
    bijlage C14: overzicht van de geacteerde meldingen, de actuele milieuvergunningen en de door de minister verleende afwijkingen  
    bijlage F2: bewijs van betaling van dossiertaks  
    bijlage H1: gegevens van de mede-exploitant  
    bijlage R2A: verwerking van afvalstoffen
    bijlage R3: lozing van afvalwater en koelwater
    bijlage R3A: lozing van huishoudelijk afvalwater
    bijlage R3B: lozing van bedrijfsafvalwater
    bijlage R3.6.4: behandeling van stedelijk afvalwater, aangevoerd via openbare riolen of collectoren
    bijlage R9: dieren
    bijlage R9A: pluimvee
    bijlage R9B: varkens
    bijlage R9C: grote zoogdieren
    bijlage R9D: andere zoogdieren
    bijlage R16.4: lpg-stations
    bijlage R20.1.6: windturbines
    bijlage R28.3: mestverwerking
    bijlage R43: stookinstallaties
    bijlage R53: grondwaterwinningen
    bijlage R54: kunstmatige aanvulling van grondwater
    bijlage R55: boringen
    bijlage R60: geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers
         


 
 
 

7. Ondertekening door de exploitant

 
7.1 Vul de onderstaande verklaring in.
  Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier en in de bijgevoegde bijlagen correct en volledig zijn ingevuld.
  datum dag    maand    jaar       
  handtekening      
  voor- en achternaam      
                   





 


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 29/03/2024